3.2. Ik geloof
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Zondag 7
Vraag 20: Worden dan alle mensen weer door Christus behouden, zoals zij in Adam verloren zijn?
Antwoord: Nee, maar alleen degenen die in Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen.
Vraag 21: Wat is een oprecht geloof?
Antwoord: Een oprecht geloof is niet alleen een stellig weten of kennen waardoor ik alles voor waar houd wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook een vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en gelukzaligheid door God geschonken zijn, uit louter genade, alleen omwille van Christus’ verdienste.
Vraag 22: Wat is dan voor een christen nodig te geloven?
Antwoord: Alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt, dat is wat de artikelen van ons algemeen en onbetwijfeld christelijk geloof ons in een hoofdsom leren.
Vraag 23: Hoe luiden die artikelen?
Antwoord: [weergave van het Apostolicum]
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Hoe wordt het verlossingsplan van God tot zegen voor ons? Dat gebeurt niet vanzelfsprekend of automatisch. Om te delen in Gods verlossing is het noodzakelijk om te geloven in, of ons toe te vertrouwen aan de God die verlossing geeft.
De leefwereld van de hoorder
‘Geloof’ en ‘geloven’ zijn woorden die in iedere kerkdienst klinken en daarom overbekend zijn bij de meeste kerkgangers. Toch kan de confrontatie met anders-gelovigen in onze samenleving ervoor zorgen dat mensen zich opnieuw gaan bezinnen op de vraag: Wat betekent geloven nu precies voor mij? Geloof ik wel goed?
Tot het stellen van zulke vragen worden christenen ook meer en meer uitgedaagd: naast positieve waardering van het geloof (normen en waarden, verbondenheid, gelovigen zijn actief in vrijwilligerswerk), roept geloof tenslotte ook steeds weer vragen op. Is het niet irrationeel om te geloven, of achterhaald?
Met het oog op de tieners
Veel tieners zeggen: ‘Ik geloof wel, maar…’ Ze hebben vragen of twijfels die hen belemmeren om voluit te zeggen: ‘Ik geloof.’ Anderen kennen die schroom niet en zeggen vrijmoedig, ook tegen hun niet-christelijke vrienden: ‘Ik geloof!’ In de gemeente ontmoeten we ook tieners voor wie geloven ver van hen af staat. Ze hebben het idee dat het in de kerk niet over hen gaat en ze voelen zich ook in de catechese en het jeugdwerk niet altijd aangesproken. Ook door de multireligieuze samenleving zijn er jongeren die twijfelen aan de exclusieve waarheid van het christelijk geloof, of ze schromen meer en meer hiervoor uit te komen.
Met het oog op de kinderen
Kinderen zullen zelf het woord ‘geloven’ niet zo snel gebruiken, maar dat betekent uiteraard niet dat ze niet geloven. Voor kinderen is Jezus een Vriend en God een Vader aan wie ze alles kunnen vertellen. Het element van vertrouwen speelt hierin een belangrijke rol.
Uitleg
Vraag 20: Nadat in Zondag 6 hoog is opgegeven van de betekenis van de Middelaar, Jezus Christus, onderzoekt Zondag 7 op welke manier wij deel krijgen aan de verzoening. In antwoord 20 wordt de gedachte afgewezen dat er een strikte parallel is tussen het verloren zijn in Adam en het behouden worden door Christus. De catechismus zinspeelt in de formulering van vraag 20 op Romeinen 5, waar deze parallel tussen Adam en Christus wordt gelegd (vgl. Rom. 5:18: ‘Zoals dus door één overtreding de schuld gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven.’). Ook een tekst als 2 Korinthe 5:19 benadrukt de universaliteit van het heil (‘God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende’). Tegelijk wordt in dat gedeelte ook duidelijk dat Gods verzoenend handelen in Christus ons deel moet worden: ‘laat u met God verzoenen’ (vs. 20).
Antwoord 20 is stellig: alleen degenen die in Christus door een oprecht geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen, worden behouden. Delen in het werk van Jezus is geen automatisme, maar een genadig geschenk voor wie gelooft.
De catechismus is hier terughoudend in het aangeven wat de consequentie is van niet-geloven. Artikel I,4 van de Dordtse Leerregels is daarin meer uitgesproken: ‘Op degenen die dit Evangelie niet geloven, blijft de toorn van God.’ De verbondenheid met Jezus Christus door het geloof is noodzakelijk voor ons behoud. ‘Het besef dat een mensenleven ook nog een keer verloren kan gaan heeft altijd deel uitgemaakt van de christelijke verkondiging. Dat besef is er overigens niet alleen of zelfs maar in de eerste plaats ten aanzien van anderen, maar ook ten aanzien van onszelf (vgl. 1 Kor. 9:27). (…) De vele beelden en woorden (ook die van Jezus Zelf) over oordeel en ondergang spreken een te duidelijke taal om die niet in elk geval ernstig te nemen. Alleen zullen we er steeds weer bij moeten bedenken dat ze niet bedoeld zijn als een vorm van neutrale informatievoorziening, maar als aansporing om bij Christus ons heil te zoeken’ (CD, p. 672).
Vraag 21 en 22: De vraag ‘Wat is een oprecht geloof?’ heeft hier betrekking op de aard van het geloof. Het gaat dogmatisch gezien dan over de fides qua creditur: het geloof waardoor geloofd wordt. Dit in onderscheid van de fides quae creditur: het geloof dat geloofd wordt, de inhoud van het geloof. Beide vormen van geloof kunnen nooit los van elkaar gemaakt worden. De ontwikkeling dat iemand het met de fides quae eens kon zijn (historisch geloof), zonder de fides qua (zaligmakend geloof) te hebben, is van latere tijd. Dat vinden we niet in de HC. Het één (quae) zonder het ander (qua) is een irrealis. De volgorde van vraag 21 en 22 is dan ook veelzeggend. In alles speelt het relationele, vertrouwensvolle kennen van Jezus Christus een beslissende rol.
‘De klassieke protestantse dogmatiek onderscheidde in deze act drie elementen: kennis (notitia), toestemming (assensus) en vertrouwen (fiducia). Het eerste stelde men nadrukkelijk tegenover de rooms-katholieke leer van de fides implicita (letterlijk: het in-gewikkeld geloof), volgens welke men slechts hoeft te geloven wat de kerk gelooft zonder het object van het geloof zelf expliciet te kennen. (…) Geloven behelst naar protestants besef juist allereerst een kennen van God zoals Hij in de Bijbel naar ons toe komt – vandaar ook de protestantse nadruk op catechese. In nauwe samenhang daarmee omvat het echter tegelijkertijd een toestemmen dat het waar is wat God zegt, en vooral, intiemer nog, een zich daar existentieel aan toevertrouwen’ (CD, p. 601-602).
Het kennen van God en jezelf toevertrouwen aan God vormen beide ook het hart van antwoord 21, al valt op dat het kennen van God primair wordt ingevuld als ‘stellig weten of kennen, waardoor ik alles voor waar houd wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft’. Los van de context gelezen draagt die formulering het gevaar in zich dat het kenniselement een overheersende rol krijgt. Het vervolg maakt echter duidelijk dat kennen en vertrouwen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Het aspect van kennen drukt uit dat we geloven op goede gronden. Geloof richt zich op wat de Bijbel ons over God leert. Het woord ‘kennen’ duidt overigens ook niet op puur verstandelijke of abstracte kennis: het gaat om omgangskennis, kennis van nabij. ‘Kennen’ doe je niet alleen met je hoofd, maar met je hart en hand, met heel je leven. Bovendien, ‘voor waar houden wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft’ betekent dat we serieus nemen hoe God Zichzelf bekendmaakt. Hij is een God die Zijn verbond opricht met mensen en die uit is op verbondenheid met ons. Wanneer we dat werkelijk laten gelden, kan het niet anders dan dat we ons toevertrouwen aan deze God (zie schets 3.3 voor hoe de Heilige Geest dit in ons leven uitwerkt).
‘Vertrouwen’ betekent kortom: God voor betrouwbaar houden en je daarom toevertrouwen aan Hem. Wie dat doet, deelt in vergeving, gerechtigheid en eeuwig heil, verworven door Christus. Dat laatste is fundamenteel; want hoe belangrijk ‘geloven’ ook is, het is niet de oorzaak van onze redding. Dat is alleen het werk van Christus (‘alleen omwille van Christus’ verdienste’). Daarom is Luthers uitspraak dat geloven ‘het aangrijpen van Christus’ is, zo treffend.
In een preek over Zondag 7 waarschuwt K.H. Miskotte voor te gewichtig spreken over het geloof. Het geloof is slechts een instrument, een hand, een greep. ‘Want niet het gelóóf rechtvaardigt ons, maar Christus; Hij is onze gerechtigheid, welke wij aangrijpen door het geloof. (…) Het geloof is dáárin waarachtig, dat het in zichzelf geen wezen heeft, maar alleen leeft in en krachtens degene, in Wie het gelooft’ (De blijde wetenschap, p. 100-101).
Om te voorkomen dat het geloof zich te veel losmaakt van Christus, is het belangrijk om steeds in gedachten te houden dat de Bijbel met name het werkwoord ‘geloven’ gebruikt. Geloven is geen woord dat op zichzelf staat, maar een daad, een zich toevertrouwen aan Christus. Een bekend beeld in dit verband is dat van een drenkeling die zijn hand uitstrekt om gered te worden. Het uitsteken van de hand is niet de redding zelf, het is ook geen prestatie: het is het middel om gered te worden.
Relevantie van het thema
In een geseculariseerde samenleving is het spannend om het onderwerp uit vraag en antwoord 20 aan te snijden. Iedere gelovige kent mensen die niet in Christus geloven. Soms komt dat extra dichtbij wanneer het gaat over kinderen of andere familieleden. Daarnaast komen we allemaal in aanraking met mensen die een ander geloof aanhangen, al is het maar via de media. Soms (denk aan de islam) is Jezus wel bekend, maar Hij neemt in geen andere religie de centrale plaats in die Hij heeft in het christelijk geloof. Antwoord 20 benadrukt de noodzakelijkheid van een oprecht geloof, maar gaat niet in op de situatie dat mensen niet of nauwelijks met het Evangelie in aanraking zijn gekomen. Ook in de Bijbel zelf komt dit thema nauwelijks aan de orde (zie verder CD, p. 668-669).
De woorden ‘kennen’ en ‘vertrouwen’ als typering van geloven klinken in een tijd waarin een gevoelscultuur heerst: voor velen is slechts dát waar, wat waar voelt. Het gevoel staat voorop. We merken allemaal de enorme hang naar beleving en gevoel, en anderzijds de kramp waar we in terechtkomen als dat gevoel ontbreekt. Tegelijkertijd is geloven voor velen problematisch omdat ze er met hun verstand niet bij kunnen. En: ‘De wetenschap heeft toch al lang ontdekt dat…’
De kracht van de uitleg van de catechismus ligt daarin dat de vragen over verstand en gevoel worden overstegen. Geloven wil zeggen dat we ervaren, beleven, dat God écht zo is als Hij in Zijn Woord zegt dat Hij is. Daar zit inderdaad een kritisch element in richting de gevoelscultuur: het gaat niet om de beleving op zichzelf, het autonome gevoel, maar om de persoonlijke beleving van de waarheid van Gods Woord, ook voor mij. Dit vertrouwen kan ook de ruimte geven om rationele vragen niet te laten overheersen: ook al begrijp ik veel niet, ik heb God wel leren kennen als betrouwbaar (zie bijvoorbeeld het boek van Arjan Markus, Adieu God, voor een bespreking van allerlei rationele vragen over het geloof).
Met het oog op de tieners
Tieners zijn soms heel kritisch over het christelijk geloof en over de Bijbel. Die kritische houding is mooi, want kennelijk wordt er bij hen iets geraakt. Tegelijk kan een kritische houding het geloof ook in de weg zitten en belemmerend werken om zich in vertrouwen over te geven aan God, of zich zelfs uiten in een openlijke afkeer. Een andere belemmering om te geloven kan de vraag zijn of ‘wij wel het goede geloof hebben’.
Daarnaast kan door tieners het gebrek aan gevoel bij geloof worden verward met gebrek aan geloof. Verhelderend kan het voorbeeld van een vriendschap zijn. Naarmate je langer samen optrekt, leer je elkaar beter kennen en groeit ook het vertrouwen in elkaar. Als je een tijd wat minder ervaart bij je vriendschap, wil dat nog niet zeggen dat de vriendschap er niet is. Daarbij mag telkens worden benadrukt dat de Heilige Geest het geloof in ons hart werkt, omdat Hij nog beter dan wijzelf weet dat het geloof in de Here Jezus haaks staat op wie we door de zonde van onszelf zijn.
Met het oog op de kinderen
Veel kinderen ontdekken al vroeg dat geloven niet vanzelfsprekend is, bijvoorbeeld doordat ze spelen met kinderen die niet-christelijk zijn. Zo jong als ze zijn kan dat vragen bij hen oproepen. Het is dan ook belangrijk om kinderen al van jongs af aan te leren dat God betrouwbaar is en dat je Hem dus helemaal kunt vertrouwen, en dat je zonder Hem ongelukkig bent.
Relevante bijbelgedeelten
-
Genesis 15:6: over Abrahams vertrouwen op God. Een gedeelte waarnaar Paulus in Romeinen 4:3-5 en Galaten 3:6 verwijst om de aard en het belang van het geloof te benadrukken.
-
Psalmen waarin het vertrouwen op God wordt beleden, bijvoorbeeld Psalm 31:15: ‘Maar ík vertrouw op U, heere. Ik zeg: U bent mijn God!’ (Zie ook Psalm 71.) Geloven betekent hier: schuilen bij God. Tegen het gevoel van de angst in, belijdt de dichter zijn vertrouwen op God.
-
Het geloof in het Nieuwe Testament is de unieke concentratie op de ene God, die Zich geopenbaard heeft in Jezus Christus. Vooral in het Johannesevangelie is Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, de allesbeheersende inhoud van het geloof. In Johannes 3:1-21 komt de betekenis van het geloof uitgebreid aan de orde. Jezus spreekt over de vrucht van het geloof (wie gelooft, heeft eeuwig leven – Joh. 3:16), maar ook over de ernst van ongeloof (wie niet gelooft, is al veroordeeld – Joh. 3:18).
-
Hebreeën 11: een hoofdstuk waarin duidelijk wordt hoe het geloof een stuwende kracht is in mensenlevens – niet alleen nu, maar ook al in de tijd van het Oude Testament.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
De hoorders hebben (opnieuw) geleerd dat God betrouwbaar is en dus ons vertrouwen waard. Geloven in God is het fundament van ons bestaan, en daarom is er buiten de verhouding met God geen leven, althans niet in bijbelse zin.
Homiletische aanwijzingen
-
Inleiding van de preek: Arjan Plaisier wijdt het tweede deel van zijn boek Overvloed en overgave aan het geloof, en dan in het bijzonder aan de gestalte die het geloof aanneemt in mensenlevens. Hij onderscheidt vier gestalten: een lente-, zomer-, herfst- en wintergestalte. In de inleiding van de preek kan hier kort iets over verteld worden, waarbij het belangrijk is om te benadrukken dat deze gestalten zich niet chronologisch in ons leven voordoen. Geloof wordt wakker geroepen, er is nieuw leven, radicale overgave, de eerste liefde (lente). De zomergestalte wil zeggen dat het geloof tot wasdom is gekomen: er is verdieping en verbreding gekomen. De herfstgestalte benadrukt dat geloven ook het aspect van verlies in zich kan dragen. Zo beleven we dat ook in onze tijd: zekerheden zijn weggevallen, antwoorden van gisteren voldoen niet meer en veel christenen voelen ook onzekerheid over hoe met God geleefd kan worden. Tegelijk kan het vuur van de beproeving heilzaam zijn en juist door een nieuwe concentratie het geloof weer opvlammen. De wintergestalte verbindt Plaisier met de ervaring van de afwezigheid van God: ‘Het leven kabbelt voort, je peinst er niet over kerk en geloof vaarwel te zeggen, voor het oog ben je nog steeds een christen, en toch is er een pijnlijk gebrek aan diepte, aan liefde, aan aanwezigheid van God, aan lentebries en zomerwarmte’ (p. 95).
-
Middengedeelte van de preek: Het geloof uit zich dus op verschillende manieren. Een beeld dat goed voor geloven gebruikt kan worden, is dat van een weg. Hoe verder we gaan op de weg van het geloof, hoe beter we God leren kennen en vertrouwen. Die twee woorden helpen om preciezer in beeld te krijgen waarover we het hebben wanneer we het woord ‘geloof’ gebruiken. Vertrouwen heeft te maken met God voor betrouwbaar houden, je overgeven aan Hem. Dit is iets waarvoor je ingewonnen moet worden (‘de Heilige Geest werkt het in ons hart’; antwoord 21), maar het heeft ook te maken met gehoor geven aan de roepstem van God. Denk aan de diepe woorden van Bonhoeffer in zijn boek Navolging: ‘Alleen de gelovige is gehoorzaam en alleen de gehoorzame gelooft’ (p. 37). Wat vertrouwen inhoudt wordt duidelijk bij Abraham. Hij hoorde de stem van God, en hoewel hij Hem nog nauwelijks kende, gehoorzaamde hij en ging op weg. Waarom? Omdat Hij Gods stem vertrouwde en geloofde dat: dit een stem was waaraan hij moest gehoorzamen. Daarin vormt Abraham ook echt een voorbeeld voor alle gelovigen. Met de woorden van Gezang 103 (LvdK), over ‘de heiligen ons voorgegaan’:
Zij trokken uit als Abraham,
door God de Heer geroepen
zonder te weten waar hij kwam,
om ’t land van God te zoeken.
Zij zijn gestorven in zijn naam
en hebben niets geweten
dan dat Hij had gezegd: Ik schaam
mij niet uw God te heten.
Kennen duidt op de omgang met Gods Woord en de manier waarop God Zich in Zijn Woord openbaart. We geloven op goede gronden. Voortdurende omgang met de Bijbel is daarom ook van levensbelang om te voorkomen dat ons geloof vervluchtigt. Denk weer aan het beeld van de jaargetijden: geloof kent verschillende gestalten. Er kunnen periodes zijn dat je weinig van het geloof ervaart, dat God in je beleving ver weg is. Maar juist dan is het belangrijk om te volharden in het vertrouwen op God. Dat zien we ook terug in het leven van Abraham. Hij gehoorzaamde aan Gods roepstem. Maar die stem klonk voor hem niet dagelijks; soms was het jarenlang stil. Toch bleef de vader van alle gelovigen wandelen met God.
Wie God kent en Hem liefheeft, mag weten dat Hij ons nooit verlaat. ‘En waar de weg onvindbaar scheen / mochten wij door geloof alleen / de tocht opnieuw beginnen’ (Gez. 305:2).
-
Slot van de preek: Het is mooi om af te sluiten met de woorden van Johannes 3:16-18. Vers 16 drukt prachtig uit wat de vrucht van het geloof is: door Jezus Christus delen we in het eeuwige leven. Tegelijk kan aan de hand van deze verzen ook de ernst doorklinken van de noodzakelijkheid van het geloof, zoals dat ook in antwoord 20 wordt uitgelegd. Laten we daarom vol vertrouwen onze handen uitstrekken naar Christus (vgl. de beelden van de drenkeling en de bedelaar). Alleen in Hem ligt onze redding.
Met het oog op de tieners
Het aspect dat geloven ook te maken heeft met gehoorzaamheid, kan tieners aanspreken. Zij verlangen vaak naar radicaliteit, naar het maken van duidelijke keuzes. Het is goed om te benadrukken dat God betrouwbaar is en ons vertrouwen waard is, en dat Hij juist daarom ook onze gehoorzaamheid vraagt in overgave aan Hem.
Een aangrijpend verhaal voor tieners is dat van Cassie Bernall (17 jaar), die vanwege haar kennen van en vertrouwen op God ‘ja’ durfde zeggen op de vraag of zij in God geloofde. Het betekende haar dood (Columbine school, april 1999). Vragen die u hierover in de preek aan tieners zou kunnen stellen zijn bijvoorbeeld: ‘Wat vind je van de keuze die zij maakte? Wat zou jou tegenhouden om dezelfde keuze te maken?’ Het is goed om erbij te zeggen dat ze niet bang hoeven te zijn dat zij in die omstandigheden de Here misschien wel zullen verloochenen. Jezus zegt in Mattheüs 10:19-20 dat juist op zulke momenten de Here de woorden geeft om te spreken, ja nog sterker: de Heilige Geest spreekt in hen.
Met het oog op de kinderen
Om de betekenis van geloof uit te leggen, kan voor kinderen het beeld van de navelstreng worden gebruikt. Een ongeboren kind is door de navelstreng verbonden met zijn moeder en wordt erdoor gevoed. Zonder navelstreng kan het niet leven. Zo verbindt het geloof ons met God en ontvangen we van Hem alles wat we nodig hebben.
Daarnaast is het beeld te gebruiken van een klein kind dat zijn ouders volkomen vertrouwt en zich bij hen helemaal veilig voelt. Denk aan het lied: ‘Ik zag een kuikentje dat bij zijn moeder zat, onder haar vleugels, waar het veilig zat.’ Eventueel zou hier een christologische invulling aan gegeven kunnen worden met het verhaal van de kip die bij een brand bovenop haar kuikens ging zitten en zelf stierf, maar daarmee haar kuikens redde. Zo stierf de Here Jezus voor ons, om ons te redden.
Pastorale aanwijzingen
Voor mensen die in hun opvoeding psychisch beschadigd zijn en die geen basisvertrouwen meekregen, kan het ook moeilijk zijn om God te vertrouwen. Het is belangrijk om in de preek te laten merken dat u als voorganger oog hebt voor deze belemmering. Een volledige behandeling van dit thema gaat te ver, maar hopelijk ontstaat er voor mensen ruimte om hierover contact te zoeken en door te praten. Zie ook preekschets 5.1, ‘Onze twijfel en de trouw van God’.
Met het oog op de tieners
Voor tieners, die onzeker kunnen zijn over hun identiteit en vragen hebben over wie ze mogen zijn, is het bevrijdend om te weten dat God hen door Jezus Christus uit genade aanneemt als Zijn kinderen. Door ‘alleen maar’ te geloven mogen ze hierin delen, zonder dat ze zich op een bepaalde manier hoeven waar te maken. Dat is werkelijk een bevrijdende boodschap, temeer omdat het geloof door de werking van de Heilige Geest Zelf een geschenk van God is.
Met het oog op de kinderen
Kinderen hebben hopelijk van jongs af aan geleerd dat hun ouders te vertrouwen zijn. Tegelijk zal het ook voor hen duidelijk zijn dat ouders soms ook kunnen teleurstellen. Daarbij hoeft niet direct aan heel ernstige dingen gedacht te worden (al is het goed om te bedenken dat er ook kinderen met traumatische ervaringen in de gemeente aanwezig kunnen zijn). God is een Vader die niet teleurstelt en werkelijk ons vertrouwen waard is.
Liturgische aanwijzingen
-
Psalmen: 9, 27, 31, 71, 73.
-
Liederen: Liedboek voor de kerken Gezang 51, 103, 291, 305, 409, 445; Evangelische liedbundel lied 188; Op Toonhoogte lied 150, 151, 162, 167.
Helpende vormen
Als voorbereiding op de dienst kan aan mensen gevraagd worden om thuis hun geloofsweg te tekenen. Een lijn door de jaren heen, waarop hoogte- en dieptepunten worden aangegeven en waarbij wordt aangegeven op welke manier God aanwezig of afwezig was. Misschien kan er ook iets van worden teruggegeven in de dienst.
Met het oog op de tieners
Als de tieners binnenkomen wordt aan hen gevraagd op een groot vel papier de zin aan te vullen: ‘Geloven is…’ De voorganger kan tijdens de preek misschien enkele zinnen voorlezen die passen in de preek. Het vel papier wordt na de dienst opgehangen in de kerk, zodat iedereen er kennis van kan nemen.
Tieners kunnen ook bij het thema betrokken worden door hun onderstaande afbeelding te laten zien (uit de catechesemethode Follow Me). Dat kan in de dienst via een beamer, maar ook tijdens de catechese in de week na de leerdienst.
De W-lijn is een stijgende, rechte lijn. Deze lijn symboliseert het weten, de kennis waarover de catechismus schrijft. De E-lijn heeft betrekking op ervaren: de gevoelskant van het geloven. Dat is een op- en neergaande lijn. De G staat voor geloven, in de zin van vertrouwen (ook wanneer je niets ervaart). Dit wordt weergegeven met pijlen die de lijnen ondersteunen. Samen vormen deze drie de WEG tot God.
Vragen om hierover verder in gesprek te komen, zijn bijvoorbeeld:
-
Waarom loopt de W-lijn omhoog?
-
Waarom is de E-lijn een golflijn?
-
Waarom staat G getekend als ondersteunende pijlen?
Met het oog op de kinderen
Aan de kinderen kan worden gevraagd om een tekening te maken over iemand uit de Bijbel die gelooft. Daarbij kunt u kort enkele namen uit Hebreeën 11 noemen, waaruit de kinderen zelf iemand kiezen. Misschien kunnen de tekeningen na de dienst direct worden opgehangen.
Een andere mogelijkheid is om kinderen die al kunnen schrijven te vragen (bijvoorbeeld in een kerkboekje) om deze zin af te maken: ‘Ik vind geloven fijn, want…’ En: ‘Ik vind geloven moeilijk, want…’ Vraag hun om de boekjes in te leveren en kom er in een volgende dienst op terug.
Literatuur
-
Dietrich Bonhoeffer, Navolging. Vert. E.A. Franken-Duparc. Baarn, 1992.
-
Johannes Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst. Vert. C.A. de Niet. Houten, 2009.
-
H.G. de Graaff, Als een toren in de tijd. In gesprek met de Heidelbergse Catechismus. Amersfoort, 1994.
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993. (KV)
-
Arjan Markus, Adieu God. Over het afscheid van de persoonlijke God. Zoetermeer, 2010.
-
K.H. Miskotte, De blijde wetenschap. Nijkerk, 1947.
-
Arjan Plaisier, Overvloed en overgave. Een caleidoscopisch geloofsboek. Zoetermeer, 2013.
-
Georg Plasger, Glauben heute mit dem Heidelberger Katechismus. Göttingen, 2012.