Menu

Premium

32. Godsbeeld

Wie of wat is God?

De Bijbel geeft geen direct antwoord op de wat meer filosofische vraag, wat een God is. Zo ontbreekt in de Bijbel een overzicht van de eigenschappen van God. Voorts zoekt de lezer tevergeefs naar bespiegelingen over aard en wezen van de godheid. De vraag wie God is, wordt wel beantwoord. Dit antwoord is echter verscholen in teksten en verborgen in mensentaal. In de verhalende berichten wordt God gepresenteerd als een mensvormig wezen, dat handelt in de geschiedenis van volk en enkeling. In wetsteksten staat God garant voor de sociale cohesie en haar gedragscode. In profetische teksten is zijn woede de grond voor felle aanklacht en zijn liefde de bodem voor hoopvolle perspectieven. In wijsheidsteksten is God een raadsel dat niet rijmt op de wanorde in de wereld. In al die verschillende teksten komt een veelkleurig beeld van God naar voren. Die verscheidenheid roept de vraag op of in de Bijbel één God of verschillende goden worden getekend.

Portret in zes dimensies

De getuigenissen over God in de Bijbel vormen een meer-dimensioneel portret. Aan de ene kant is er de afwisseling van metaforen voor God. Soms wordt over hem gesproken in termen van heiligheid, soevereiniteit en ondoorgrondelijkheid, dan weer in beelden van solidariteit en nabijheid. Aan de andere kant wordt God getekend als een godheid die zijn volk wijsheid, overwinning en leven schenkt. Beide dimensies samen leiden tot een beeld met zes facetten:

wijsheid

overwinning

leven

soevereiniteit

kosmische wet

kosmische strijd

het geheim van het leven

solidariteit

wet als weg tot leven

koningsheerschappij

persoonlijke God, oogst

Kosmische wet

Het geloof in God als Schepper uit zich mede in de gedachte dat God garant staat voor een stabiele kosmische orde. Deze visie – die verwant is aan de Egyptische Ma’at-gedachte – is op allerlei plaatsen in het Oude Testament te vinden. In Genesis i steekt zij in het gewaad van een priesterlijke scheppingshymne. Deze tekst is de uiting van het geloof, dat de wereld als zodanig niet zinloos is, maar een Intelligent Design, waarin de mens zijn plaats en zijn levensopdracht heeft. In Gods antwoord uit het onweer in het boek Job komt de volgende voorstelling naar voren. De idee van God als garant voor de kosmische orde functioneert als een antwoord op de klacht van Job. Gods macht over de schepping bestaat wel degelijk, al is die macht aangevochten. Hetzelfde motief is aanwezig in de kosmische bespiegelingen van de scheppingspsalmen, bijvoorbeeld in Psalm(18:3-8:

Loof hem, zon en maan,
loof hem, heldere sterren,
loof hem, hoogste hemelen,
water boven de hoge hemel.

Laten zij loven de naam van de heer:
op zijn bevel zijn zij geschapen,
hij gaf hun een plaats voor eeuwig en altijd,
hij stelde een wet die nooit zal vergaan.

Loof de heer, bewoners van de aarde,
zeemonsters en oceanen,
vuur en hagel, sneeuw en rook,
stormwind die doet wat hij zegt.

Zie ook profetische teksten, zoals de vragende scheppingsuitspraken in Deutero-Jesaja:

Wie heeft de wateren met holle hand omvat,
de hemel gemeten met een ellenmaat?
Wie heeft het stof van de aarde met een maatlepel afgepast?
Wie heeft de bergen gewogen op een weegschaal,
de heuvels met balans en gewichten?

Wie heeft de geest van de heer gemeten?
Heeft iemand hem ooit raad gegeven?
Wie raadpleegt hij, wie biedt hem inzicht?
Wie leidt hem op de paden van het recht?
Wie leidt hem naar de wijsheid?
Wie toont hem de weg van het inzicht?

(Jes. 40:12-14)

In Jeremia 31:35-37 komt de gedachte voor van de betrouwbaarheid van de werkelijkheid: zon en maan en aarde staan vast, ook in de afwisseling van de seizoenen. Die betrouwbaarheid onderstreept een andere betrouwbaarheid: de zekerheid van een vernieuwd verbond. Theologisch gesproken kan worden gezegd dat in al deze teksten de thema’s schepping en onderhouding – creatio gubernatioque – in elkaar overgaan.

Wet als weg tot leven

In het Oude Testament wordt God gezien als de wetgever. De leefregels, geboden en andere aanwijzingen worden alle als theonoom, dat wil zeggen door God gegeven, voorgesteld. Hier ligt een misverstand op de loer. Al die regels zijn namelijk niet te zien als onderdeel van een wetsreligie, waarin het geloof beperkt wordt tot een stipt en soms rigide navolgen van de sociaal-godsdienstige code. De geboden hebben dus ook niet tot doel om de vrijheid of het leven moreel te beperken. Zij zijn te zien als een uitdrukking van de goddelijke wijsheid om aan het uitverkoren volk een weg door te geschiedenis te wijzen. De verbinding van gebod en vrijheid wordt al in de inleiding op de Tien Geboden onderstreept:

Toen sprak God deze woorden:
‘Ik ben de heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd’.

(Ex. 20:1-2 // Deut. 5:5-6)

De fundamentele ordening van het leven is niet afkomstig van een of andere onbekende godheid, maar is een gave van God die het volk uit de Egyptische gevangenschap bevrijd heeft. In plaats van gevangenschap is er nu een gemeenschap tussen God en volk. Binnen die gemeenschap heeft het gebod tot doel om het volk binnen de grenzen van de vrijheid te houden.

Kosmische strijd

Het Oude Testament ziet jhwhals een stormgod. Daarin zit een erfenis van de Kanaänitische godheid Baäl. Het epitheton rokēb bā’ărābôt, ‘die op de wolken rijdt’ (Ps. 68:5), heeft een parallel in Ugaritische teksten. In Ugarit werd van Baäl gezegd, dat hij rkb ‘rpt, ‘op de wolken rijdt’. De aanduiding ‘stormgod’ is echter een te grote beperking van het oudtestamentische godsbeeld. Op enigszins paradoxale wijze wordt jhwhniet alleen als natuurkracht gezien, maar ook – en vaak tegelijkertijd – als een strijder tegen de krachten van de natuur. Zijn strijd tegen de kwade machten, samengebald in storm en zee, chaos en monster, is veelal verbonden met de aanduiding jhwhder Heirscharen. Dit epitheton verwijst naar een God die vanuit zijn hemelse troon de wereld regeert en stuurt. Deze tegen de machten en voor zijn volk strijdende God wordt vele malen beschreven in de Psalmen (bijv. Ps. 19; 29; 148). Ook in de boeken der profeten komt dit beeld voor en dan vooral in tekstgedeelten die de komst van God tot gericht beschrijven, zoals Nahum k3-5:

De heer gaat zijn weg door storm en wervelwind,
wolken zijn het stof van zijn voeten.
Hij verheft zijn stem tegen de zee en legt haar droog,
de rivieren laat hij verdrogen.
Verwelkt zijn Basan en Karmel,
ook Libanons bloesem – verwelkt.
Bergen beven voor hem,
heuvels wankelen,
de aarde rijst voor hem op,
de wereld met al haar bewoners.

In het vervolg van het boek Nahum wordt aangegeven, dat God de Assyriërs zal straffen en Israël zal bevrijden.

Koningsheerschappij

De kosmische strijd van God tegen de machten is niet alleen gericht op het herstel van de hemelse of kosmische orde of op de onderwerping van de machten aan God. Het conflict tussen God en de machten heeft gevolgen voor Gods koningsheerschappij op aarde. Hij strijdt als koning voor zijn volk en is op zoek naar rust en ruimte voor Israël. Deze verwevenheid van kosmische strijd en aardse koningsheerschappij is al aanwezig in de oudste lagen van het Exodusverhaal. De mythische strijd tegen de zee staat parallel aan de strijd tegen Egypte. De doortocht door de Schelfzee heeft te maken met de kosmische strijd van God. Dit is prachtig verwoord in het lied van Mozes:

De heer is mijn sterkte, hij is mijn beschermer,
de heer kwam mij te hulp.
Hij is mijn God, hem wil ik eren,
de God van mijn vader, hem loof en prijs ik.
Zijn naam is heer, hij is een krijgsheld.
De wagens van de farao slingerde hij de zee in.
Daar, in de Rietzee, verdronk het leger,
zijn beste officieren kwamen om.
Wild kolkend water overspoelde hen,
ze verdwenen in de diepte, zonken als een steen.
Uw hand, heer, ontzagwekkend in kracht,
uw hand, heer, verplettert de vijand.

(Ex. 15:2-6)

Deze opvatting wordt weerspiegeld in de veel jongere tradities over de binnenkomst in het Beloofde Land. In de eerste hoofdstukken van het boek Jozua wordt God getekend als een krijgsheer voor zijn volk. Deze opvatting van door kosmische strijd gefundeerde goddelijke koningsheerschappij, staat ook aan de wieg van de oud-Israëlitische koningsideologie. Daarin is de koning geen eigenmachtige heerser, maar een gestalte die zich van Gods hulp en raad afhankelijk weet. Ook in de koningspsalmen komt dit thema voor, zoals vooral blijkt uit Psalm 72. Het falen van de Israëlitische en Judese koningen om dit hoge ideaal na te leven, heeft voeding gegeven aan de latere messiaanse verwachting.

Het geheim van het leven

In het Oude Testament wordt het geheim van het leven aangeduid met het motief van de goddelijke zegen. Het Hebreeuwse verbum b-r-k, ‘zegenen’, verwijst naar de levenscheppende kracht van God. Deze onzichtbare kracht zorgt als een geheim voor de voorwaarde waaronder werkelijk leven mogelijk is. Dit thema wordt in vele psalmen bezongen:

God, wees ons genadig en zegen ons,
laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, sela dan zal men op aarde uw weg leren kennen,
in heel de wereld uw reddende kracht.

(Ps. 67:2-3)

In dit verband moet worden opgemerkt, dat het tot het bijzondere van de oud-Israëlitische godsdienst behoort, dat de relatie God-volk voorrang krijgt boven de relatie God-land. Dit betekent dat het land, de aarde geen bezit is van God of volk, maar als een goddelijke gave wordt gezien die aan het volk is uitgeleend, waardoor leven mogelijk wordt.

Persoonlijke God, oogst, dierenwereld

De zegen van God voor volk en enkeling wordt zichtbaar in drie levensgebieden.

jhwh is aanwezig als persoonlijke God

Naast zijn nabijheid in de geschiedenis van het volk – bij de uittocht uit Egypte, de doortocht door de woestijn enz. – en naast zijn liefderijke verkiezing van het volk, is hij ook solidair met het leven van de enkeling. God is zowel nabij in een meer historisch verband (zie bijv. Jakob in Gen. 28), als ook in het bedrukte leven van de enkeling, zoals in veel psalmen wordt aangegeven:

De heer hoort de kreten van de rechtvaardigen,
hij bevrijdt hen uit de nood,
gebroken mensen is de heer nabij,
hij redt wie zwaar wordt getroffen.

(Ps. 34:18-19)

jhwh is als geheim aanwezig in de cyclus van het landbouwjaar Voedsel is immers een eerste levensnoodzaak. Gods zegen wordt zichtbaar in de overvloed in ‘het land van melk en honing’ (zie bijv. Deut. 7). In de toekomstverwachtingen bij de profeten speelt het beeld van het goede leven een belangrijke rol. Zie bijvoorbeeld het bekende vredesvisioen:

Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers
en hun speren tot snoeimessen.
Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander volk,
geen mens zal meer weten wat oorlog is.
Ieder zal zitten onder zijn wijnrank
en onder zijn vijgenboom,
door niemand opgeschrikt.

(Jes. 2:4 // Mi. 4:3)

Wijnrank en vijgenboom staan hier symbool voor het ongebroken leven waarin, dankzij het geheim van Gods zegen, de oorlogseconomie is omgevormd in economie gericht op voedsel voor velen.

jhwh is als geheim aanwezig in de dierenwereld

Opgemerkt moet worden dat de mens in de oudheid in een dubbele relatie stond ten opzichte van de dierenwereld. Enerzijds waren dieren nuttig, omdat zij lasten konden dragen, de ploeg konden trekken en voor voedsel zorgden, anderzijds ging er van hen een afschrikwekkende en vernietigende kracht uit. God werd gezien als heerser over de dieren en tegelijkertijd de goede herder. Dat wil zeggen, dat hij zijn volk leidt door het leven en langs de wilde dieren. Anderzijds zorgt hij door zijn zegen voor een overvloed aan nieuwe borelingen, waardoor de mens leven kan. Zie het visioen in Jeremia 31:11-12:

Want de heer verlost het volk van Jakob,
hij bevrijdt hen uit de hand die sterker was dan zij.
Zij komen juichend naar de Sion,
stralend van vreugde om de gaven van de heer:
koren, wijn, olijfolie,
en geiten, schapen, koeien.
Zij gedijen als een waterrijke hof,
nooit meer zal het hun aan iets ontbreken.

Eenheid en eenvoud

De hierboven beschreven veelheid aan goddelijke functies voor één godheid hangt samen met het monotheïsme. Monotheïsme is een vorm van religie die maar één god erkent. In een religie met een veelvoud aan goden zijn de verschillende functies gedistribueerd over de verschillende goden. De godsdienst van oud-Israël (en de vroege kerk) is echter monotheïstisch. Deze opmerking heeft twee verhelderingen nodig: wat betekent de term monotheïsme en is de Bijbel in alle delen een monotheïstisch boek?

De term monotheïsme is in zwang sinds het begin van de 17e eeuw n.C. Zij drukt uit dat een bepaalde religieuze cultuur, bijv. jodendom, christendom of islam, het bestaan van slechts één God erkent. Gezien de inhoud van de Bijbel zou ik het jah-wisme niet als een monotheïstische religie willen beschouwen. De tendens in het Oude Testament is de verering van een enkele God, jhwh.Deze God wordt gezien als de God van de twaalf stammen of als de God van het land Israël, en niet zozeer als een universele God. Dat laatste aspect is eigenlijk alleen in Jesaja 40-66 te vinden. Het bestaan van goden van andere landen of stammengroepen en hun belang – Mesa in Moab bijvoorbeeld, Kemos voor de Ammonieten (zie Re. 11:24; I Sam. 26:19) – worden niet ontkend. Deze goden behoren echter niet door de Israëlieten vereerd te worden. Vandaar dat mijns inziens de term monolatrie beter past. Monola-trie duidt op de religie van een stam of stammengroep, die wel andere goden erkent, maar zelf slechts één god vereert.

De godsdienst in het oude Israël was echter geenszins te allen tijde monolatrisch. Daarvoor kan een aantal argumenten worden aangedragen:

  • Teksten zoals Psalm 29 en 82, maar ook Job i-2, laten zien dat in die dagen de voorstelling van de hemelse raadsvergadering bestond. In die voorstelling resideerde God als in een hemels paleis over een groep andere goden, machten of engelen.

  • In de boeken van de profeten vinden we herhaaldelijk de oproep, ‘niet achter vreemde goden te wandelen’. Deze oproep lijkt mij alleen zinvol, wanneer in de realiteit andere goden werden vereerd.

  • In het bodemarchief van Israël/Palestina zijn enkele teksten gevonden, die laten zien dat God vereerd werd samen met zijn Asjera. Anders gezegd: deze teksten uit Kuntillet ‘Ajrud en Khirbet el-Qom laten zien, dat gedurende zekere tijd de God van Israël niet gezien werd als een vrijgezel, maar vergezeld was van een ‘koningin des hemels’ (zie ook Jer. 44).

  • De archeologie heeft in Israël/Palestina enkele honderden zogeheten pillar-figurines gevonden. Deze figurines stellen een dea nutrix voor. Dat wil zeggen dat zij een godinnenfiguur uitbeelden, die gezien werd als voedster en beschermster van het jonge leven. Mogelijk is deze godin identiek aan Asjera.

Tegen deze achtergrond klinkt de belijdende oproep uit Deuteronomium 6:4:

Luister, Israël: de heer, onze God, de heer is de enige!

Zoals de noot bij deze tekst in de NBV terecht stelt, zijn ook andere vertalingen mogelijk:

de heer, onze God, de heer is één,
of: de heer is onze God, de heer alleen.

De verscheidenheid in vertalingen hangt samen met de wijze waarop het telwoord ‘één’ wordt opgevat. In het wetenschappelijke onderzoek worden alle drie de mogelijkheden met verve verdedigd. Ik zal hier geen ingewikkeld grammaticaal betoog houden. Alle drie de vertalingen zijn in principe correct. Zij leggen wel elk een andere nadruk. Twee van de drie vertalingen gaan in de richting van monolatrie of monotheïsme, aangezien zij uitdrukken dat er maar één God bestaat dan wel vereerd moet worden. De middelste vertaling legt de nadruk op de eenheid van God en gaat in de richting van de opvatting, dat God een ondeelbaar wezen is. Die laatste gedachte is mij een stap te ver in de richting van een dogmatisch of wijsgerig godsbeeld. De nadruk op de eenheid van God is echter wel een bijbels thema. Anders gezegd: de boven besproken zes dimensies staan niet los van elkaar, maar moeten gezien worden als samenkomend in het beeld van een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat (Ex. 34:6-7).

Zelf zou ik voor nog een andere vertaling van het Hebreeuws willen pleiten. Naar mijn mening is een weergave met ‘God is uniek’ grammaticaal en semantisch goed te verdedigen. Bovendien past een dergelijke vertaling goed binnen de opvattingen van de schrijver(s) van het boek Deuteronomium. Dat bijbelboek pleit voor de verering van één God, jhwh,maar erkent het bestaan van andere goden. Het fundamentele argument voor de verering van deze ene God is het gegeven, dat hij uniek is temidden van de goden.

De Naam en de namen

Wanneer God aan Mozes verschijnt bij het brandende braambos en hij hem met een opdracht naar de Farao zendt, vraagt Mozes God naar zijn naam:

Maar Mozes zei:
‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen:
“Wat is de naam van die God?”
Wat moet ik dan zeggen?’
Toen antwoordde God hem:
‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten:
“ik zal er zijn heeft mij naar u toe gestuurd.”‘

(Ex. 3:13-14)

De cryptische aanduiding ‘Ik ben die er zijn zal’, ook wel weergegeven als ‘Ik ben die ik ben’, is een pseudo-etymologie van de raadselachtige naam van God: jhwh. De tekst ziet in deze naam het Hebreeuwse werkwoord h-w-h / h-j-h, dat ‘zijn’ in de zin van bestaan betekent. De vorm ‘Ik ben’ kan zowel begrepen worden als pure existentie, als ‘er zijn voor de ander’, alsook als ‘er doen zijn’ in de zin van bestaan voor anderen – in dit geval Israël – mogelijk maken.

De betekenis van de naam jhwhis echter omstreden. In het wetenschappelijk onderzoek wordt de naam als een werkwoordsvorm opgevat en dan in het bijzonder als een verkorte vorm van ‘êl-jahweh , ‘GodDe grote vraag is echter wat dan het werkwoord h-w-h betekent. De gebruikelijke afleiding van een werkwoord ‘zijn’ lijkt mij latere volksetymologie. Ik zal hier de ingewikkelde technische discussie overslaan en met mijn conclusie komen. Met Ernst Knauf ben ik van mening, dat het werkwoord in de Godsnaam verbonden moet worden met de uit het oud-Arabisch bekende wortel h-w-j. De twee belangrijkste betekenissen van dat werkwoord zijn ‘gepassioneerd zijn; smachten’ en ‘blazen; waaien’. De eerste betekenis past goed bij het liefdevolle karakter van God. De tweede betekenis zou een relatie met een stormgod doen vermoeden. Naast de aanduiding met jhwh,wordt God in de Bijbel nog op verschillende andere manieren genoemd. Die namen rondom de naam zullen kort besproken worden.

Naam

Op verschillende plaatsen wordt God aangeduid met het Hebreeuwse woord sjêm, ‘naam’. De achterliggende gedachte is, dat God vanwege zijn heiligheid niet zelf op de aarde kan wonen, maar dat zijn naam op aarde woont. De cultus in Jeruzalem moet plaatsvinden op de plaats ‘die de heer,uw God, zal kiezen om er zijn naam te laten wonen’ (Deut. 16:11).

Glorie

Het Hebreeuwse woordkāvôd betekent oorspronkelijk zoiets als ‘gewicht; zwaarte’. Het verwijst echter vooral naar concepten als ‘belang(rijkheid); ee15 majesteit’. In het Grieks wordt dit concept met doxa verwoord. Ook dit concept gaat uit van Gods heiligheid. Hij zelf is niet te aanschouwen, enkel de lichtkrans van zijn glorie. In zijn roepingvisioen beschrijft Ezechiël de glorie als volgt:

Vanaf wat zijn lendenen leken te zijn naar boven toe zag ik iets dat glansde als wit goud en door iets als vuur omgeven was, en naar beneden toe zag ik iets als vuur, omgeven door een stralende gloed. Zoals de boog die bij regen verschijnt in de wolken, zo zag die gloed eruit. Dit was de aanblik van de stralende verschijning van de heer, en toen ik dit alles zag, wierp ik me voorover op de grond. Ik hoorde een stem.

(Ez. 1:27-28)

Heer der heirscharen

Met name bij de profeten komt de godsaanduiding jhwh tsebä’öt, ‘Heer der heirscharen’, voor. De bedoeling van die naam wordt duidelijk uit het gesprek van David met Goliath:

‘Jij daagt me uit met je zwaard en je lans en je kromzwaard’, antwoordde David, ‘maar ik daag jou uit in de naam van de heer van de hemelse machten, de God van de gelederen van Israël, die jij hebt beschimpt’.

(I Sam. 17:45)

Hier wordt de aanduiding opgevat als een verwijzing naar de ‘God van Israëls legerscharen’. Daarmee wordt duidelijk dat deze aanduiding te maken heeft met de bovengenoemde dimensie van de hemelse strijd: God is als het ware de aanvoerder van hemelse legers. Hij wordt hier gezien in het aspect van zijn macht.

Sjaddaj

God was aan Abraham, Isaak en Jakob bekend onder de naam Sjaddaj. In het Boek Job noemen de drie vrienden God vaak zo. De Oudgriekse vertaling gaf deze naam weer met ‘de almachtige’. Die vertaling blijkt incorrect te zijn, evenals overigens de weergave met ‘ontzagwekkende’ in de NBV. Het woord is verwant met de aanduiding voor het ruige veld, de zone tussen cultuurland en woestijn. Dat is bij uitstek het gebied waar de aartsvaders als vreemdeling doorheen trokken. Naar alle waarschijnlijkheid verwijst Sjaddajnaar de God van de steppe die daar toch voor vruchtbaarheid zorgt. Een echo daarvan klinkt door in de zegenwens van Isaak voor Jakob:

God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt.

(Gen. 28:3)

Kortom, de aanduiding Sjaddajheeft alles te maken met de dimensie van het geheim van het leven.

El Eljon

Volgens Genesis 14:18-19 was El Eljon de God van de priester Melchisedek in Salem. Deze ‘verheven god’ was ook de schepper van hemel en aarde (Gen. 14:22). Blijkens Psalm 78:34-35 is deze godsaanduiding ook door Israël overgenomen:

Zodra er doden vielen, zochten zij God,
zij kwamen tot inkeer en verlangden naar hem,
dachten eraan dat God hun rots was,
God, de Allerhoogste, hun bevrijder.

Deze godsaanduiding verwijst dus naar de solidaire kracht van de schepper God.

Beeldtaal

Daarnaast zijn er binnen de Bijbel talrijke metaforen voor God. Hij wordt gezien als ‘koning’, ‘rots’, ‘vader’, ‘helper’, ‘herder’, enz. Deze woorden proberen door middel van een analogie uit de zichtbare werkelijkheid te reiken naar de ondoorgrondelijke werkelijkheid van God zelf. Zij functioneren als talige iconen die inzicht geven, maar ook weer versleten en versteend kunnen raken. Zij zijn niet te zien als alternatieve namen voor God, of als de naam voor een alternatieve God, maar wortelen in menselijke ervaringen met een bepaald aspect van het goddelijke.

Al deze namen rond de naam van God duiden op veelzijdigheid. Er is sprake van literaire en geloofsmatige variatie. Er is echter geen sprake van verschillende goden. Al deze namen wijzen op verschillende aspecten van de unieke God.

Literatuur

  • E.A. Knauf, ‘Jahwe’, Vetus Testamentum 34(1984), pag. 467-472

  • B. Lang, Jahwe der biblische Gott: Ein Porträt, München 2002.

  • M. Leuenberger, Segen und Segenstheologien im alten Israel (Abhandlungen zur Theologie des Alten und Neuen Testaments 90), Zürich 2008.

  • O. Loretz, Des Gottes Einzigkeit: Ein altorientalistisches Argumentationsmodell zum ‘Schma Jisrael’. Darmstadt 1997.

  • T.N.D. Mettinger, In Search of God: The Meaning and the Message of the Everlasting Names, Minneapolis 2005.

  • U. Winter, Frau und Göttin: Exegetische und ikonographische Studien zum weiblichen Gottesbild im Alten Israel und in dessen Umwelt (Orbis Biblicus et Orientalis 53), Fribourg etc. 1987.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken