8.5. Voor mij geleden
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Vraag 37: Wat verstaat u onder het woordje ‘geleden’?
Antwoord: Dat Hij, tijdens heel Zijn leven op aarde, maar in het bijzonder aan het einde daarvan, Gods toorn tegen de zonde van heel het menselijk geslacht aan lichaam en ziel gedragen heeft, om met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige veroordeling te verlossen en voor ons de genade van God, de gerechtigheid en het eeuwige leven te verwerven.
Vraag 38: Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden?
Antwoord: Om ons, doordat Hij onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld werd, te bevrijden van het strenge oordeel van God, dat ons treffen zou.
Vraag 39: Betekent het iets meer dat Hij gekruisigd is, dan dat Hij op een andere wijze gestorven zou zijn?
Antwoord: Ja, want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vloek die op mij lag, op Zich geladen heeft, want de dood aan het kruis was door God vervloekt.
Vraag 40: Waarom heeft Christus zich tot in de dood moeten vernederen?
Antwoord: Omdat vanwege de gerechtigheid en waarheid van God niet anders voor onze zonden voldaan kon worden dan door de dood van Gods Zoon.
Vraag 41: Waarom is Hij begraven?
Antwoord: Om daarmee te betuigen, dat Hij werkelijk gestorven was.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
De redding waar de catechismus in het gedeelte over Christus van spreekt, is onlosmakelijk verbonden met het lijden en sterven van Jezus Christus. Door Zijn plaatsvervangend lijden en sterven is de weg geopend en is de redding gegeven.
De leefwereld van de hoorder
Wanneer vraag 37 klinkt en sommigen wellicht even niet paraat hebben dat de HC bezig is met de behandeling van de twaalf artikelen, kan mogelijk de eerste gedachte uitgaan naar het lijden dat mensen overkomt en waar zij soms zelf ook het nodige van weten. Al heeft de HC het hier niet over ons lijden, duidelijk is wel dat de tonen die de HC hier aanslaat ons wel een nieuw zicht bieden op het lijden in deze wereld.
Bij het aan de orde stellen van deze vragen en antwoorden in de gemeente, zal men bij velen stuiten op een ongereflecteerde vanzelfsprekendheid: Jezus is gestorven voor onze zonden. Maar wanneer doorgevraagd wordt, blijkt vaak al snel dat men moeilijk kan verwoorden waarom dit zo is. Verschillende redenen zijn aan te wijzen: al snel zal bijvoorbeeld de vreemdheid blijken van het plaatsvervangend lijden en sterven van Christus. Dat iemand schuld van anderen zou kunnen overnemen, is in onze samenleving met zijn nadruk op zelfbeschikking en verantwoordelijkheid een vreemde gedachte. Verder zal vermoedelijk duidelijk worden dat een begrip als toorn langzaamaan verdwenen is uit het spreken en denken over de Here God en eerder vervreemdend dan aansprekend werkt.
Met het oog op de tieners
Hoewel er jongeren zijn die uit eigen ervaring gelukkig nog niet veel van lijden weten, is de gebrokenheid van deze schepping ook aan verschillende jongeren niet onbekend. De rekening bijvoorbeeld van het toenemend aantal echtscheidingen komt in hoge mate bij jongeren terecht. Daarbij blijkt uit onderzoeken dat jongeren in toenemende mate worstelen met vragen rond identiteit. Dit brengt het nodige aan onzekerheid en soms zelfs depressies mee. Maar denk ook aan ziekte of verliezen in de sfeer van het gezin.
Jongeren zullen mogelijk geneigd zijn het sterven van Jezus voor anderen te duiden in heroïsche termen: hier is een held die voor Zijn idealen, ja zelfs voor Zijn vrienden sterft. Zij zullen respect hebben voor Iemand die zo lijdt, maar vermoedelijk de lijn naar zichzelf niet gemakkelijk zien.
Ook zij zullen moeite hebben met het idee van de plaatsvervanging en schuldovername door een ander. Schuld lijkt immers identiteitsgebonden. Anderzijds kijken jongeren over het algemeen regelmatig naar films. Ook in niet-christelijke films spelen noties als plaatsvervanging, en schuld een grote rol. Zij het dat jongeren zich dat meestal niet bewust zijn. Evenmin zullen ze erover nadenken dat plaatsvervanging voor christenen ook in de navolging een rol speelt.
Met het oog op de kinderen
Voorbeelden als ziekte in de familie, gebroken relaties en verdriet dat mensen elkaar aandoen, kunnen duidelijk maken wat het betekent dat je lijdt. Sommige kinderen zullen gevoelens als eenzaamheid en verlatenheid zoals Jezus die in Zijn lijden had, wel herkennen. Kinderen die gepest worden, kunnen mogelijk ook iets beseffen van wat Jezus doormaakte. Hij werd immers ook gepest en uitgescholden. Het probleem van de plaatsvervanging is voor kinderen minder problematisch. Dat er straf nodig is om iets weer goed te maken, kunnen ze zich wellicht voorstellen. Dat de straf aan iemand gegeven wordt die het niet verdiend heeft, is lastiger, maar zal anderzijds duidelijk maken dat ook dat juist lijden tot gevolg heeft.
Uitleg
Vraag en antwoord 37: De HC gaat een eigen weg in de uitleg van het woordje ‘geleden’. Het martelen en kruisigen van Jezus blijkt niet een wreed slot aan een overigens prachtig, rimpelloos leven te zijn. Het woordje ‘geleden’ wordt uitgespannen over alle dagen van Zijn omwandeling op aarde, vanaf de geboorte tot aan Zijn sterven – en zo karakteriseert dat ene woord die 33 jaar in één woord. Calvijn ging in zijn catechismus (Catechismus van Genève, hoofdstuk 8, v/a 55) een andere weg, door te zeggen dat in de geloofsbelijdenis slechts die zaken benoemd werden die ‘op het wezen van onze verlossing doel[en]’. Onbedoeld wordt hiermee de suggestie gewekt dat Jezus’ omwandeling op aarde er voor ons heil niet wezenlijk toe doet (cf. K. Barth, Credo, p. 66 vv.).
Jezus’ lijden wordt door de HC nader gekwalificeerd: Hij heeft Gods toorn gedragen. Een belangrijke tekst in dit verband is Romeinen 1:18-32. De apostel spreekt daar (vs. 18) over de toorn van God die van de hemel geopenbaard wordt. Het praesens maakt duidelijk dat Paulus bij de toorn niet alleen denkt aan het toekomstig oordeel, maar dat hij reeds in het heden de uitwerking ervan ziet. Het vervolg maakt duidelijk waarin hij dat ziet: de verregaande pervertering van het leven zoals de Here het bedoeld had. De mens die door God geschapen was om God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf, is begonnen zichzelf lief te hebben boven alles. Waar God die mens laat gaan (Paulus zegt dat God de mens heeft overgegeven, vs. 24, 26, 28; daarin ziet hij de openbaring van Gods toorn), ontmoet de mens de waarheid van Gods waarschuwing – de zonde heeft desastreuze gevolgen voor de verhoudingen waarin hij gesteld is. Inderdaad blijkt leven zonder deze God niet het leven dat lonkte, maar een gestadig sterven.
Deze toorn heeft Jezus gedragen. Dat wil zeggen: Hij is deze schepping, waar de lucht van bederf je de adem beneemt, binnengegaan. Terwijl Hem mogelijkheden geboden werden om uit dit oordeel weg te stappen, is Hij blijven staan. Wie met deze gedachten in het achterhoofd de Evangeliën leest, ziet het op iedere bladzijde gebeuren.
In Gethsemane vraagt Jezus (Mark. 14:36 en par.; cf. Mark. 10:38) of de beker van Hem weggenomen mag worden. Hier gaat het om de beker van Gods toorn. De afgrond van de weg die de mens gekozen heeft, wordt zichtbaar tot in de uiterste consequentie: zonder God en zonder mens zijn. Dat gebeurt waar Hij aan het kruis tussen hemel en aarde hangt. Dit is waar de weg van Adam en Eva op uitloopt: bittere, dodelijke eenzaamheid. Daarmee is niet alles gezegd. Hij dráágt dit oordeel. Hij neemt het bewust op Zich. En geeft zo, als mens, in onze plaats, God gelijk: leven zonder U is geen leven.
Waar Jezus als mens in onze plaats de verschrikking van de dood binnengaat, gaat ook de weg open naar de toekomst. In Zijn opstanding legt God het fundament voor een nieuwe schepping. Opvallend is dat de HC dat direct al in beeld heeft. Opnieuw een onderstreping dat het lijden van Jezus niet een onbedoeld einde is geweest, maar onderdeel van de raad Gods ten leven.
Vraag en antwoord 38
In het noemen van de naam van de Romeinse stadhouder Pilatus heeft de kerk vanouds met name twee aspecten gehoord. Het eerste – en dat benoemt de HC niet – ziet vooral op de historiciteit van het gebeuren. De HC legt de nadruk op de onschuld van Jezus. De rechter Pilatus heeft een paar keer gezegd dat hij geen schuld vond in Jezus. De straf die op Jezus gelegd is, is ten onrechte opgelegd. Zijn onschuld is de bron van hoop voor ons schuldige mensen.
Vraag en antwoord 39: De apostolische geloofsbelijdenis laat het niet bij de constatering dat Jezus gedood is, maar benoemt de wijze waarop dat gedaan is afzonderlijk: Hij is gekruisigd. De kerk heeft daar iets eigens in verstaan.
De HC gebruikt in het antwoord twee keer het begrip ‘vloek’ en verwijst daarmee naar de woorden van Paulus uit Galaten 3:13, die op zijn beurt weer verwijst naar Deuteronomium 21:23. Deze manier van doden maakt zichtbaar hoe het is gesteld met de veroordeelde: uitgestoten door de aarde, niet aanvaard door de hemel. Dit sluit aan bij wat onder vraag en antwoord 37 is besproken ten aanzien van de toorn die Jezus draagt.
Het is van belang om van hieruit door te dringen tot het wezen van Christus’ lijden. Niet de beschrijving hoe het er bij een Romeinse kruisiging aan toeging, dient de verkondiging over Christus’ lijden te bepalen, maar de nuchtere, bijbelse lijnen zoals de HC ze hier aangeeft. Het geeft te denken dat de evangelisten enerzijds de pijn en de marteling van Jezus met grote terughoudendheid beschrijven, terwijl zij anderzijds steeds opnieuw de heilshistorische dimensie van het gebeuren benadrukken. (Zie ook CD, p. 434 vv.)
Vraag en antwoord 40
In vraag 40 wordt gevraagd naar het waarom van Jezus’ dood. Het antwoord dat de HC geeft is in lijn met de eerder gegeven antwoorden. De dood is de uiteindelijke consequentie van de weg die de mens bij God vandaan is gegaan. Die weg is Jezus ten einde gegaan. Zo is er geen nood in ons leven die Hij niet van binnenuit kent.
Vraag en antwoord 41
Ook de begrafenis van Jezus wordt apart genoemd in de belijdenis. Hij was werkelijk gestorven. Het docetisme wordt hier de deur gewezen. Jezus, de Zoon van de levende God, is onze dood binnengegaan, zo werkelijk dat Hij ook begraven is. Niet alleen onze wieg heeft Hij gekend, maar ook ons graf. Er is geen moment in ons leven waar Jezus ons zegt: Ik weet niet wat dat is, daar gaat u alleen.
Relevantie van het thema
Op verschillende wijzen ligt de vraag naar schuld en de omgang ermee op straat. Schrijvers en filmmakers stellen het als thema herhaaldelijk aan de orde. Een film als Festen (1998) maakt duidelijk hoe vernietigend schuld van een vader doorwerkt in een gezin, ook als kinderen volwassen geworden zijn. Vonne van der Meer heeft in haar roman Het smalle pad van de liefde in beeld gebracht wat een buitenechtelijke verhouding met de betrokkenen doet – en hoe gezocht wordt naar verzoening. Een tv-programma als Het familiediner maakt ook geregeld duidelijk hoe moeilijk het is om in gebroken verhoudingen een nieuw begin te vinden. De voorbeelden zijn moeiteloos uit te breiden. De studie van M.E. Brinkman, Jezus incognito, kan helpen voorbeelden te vinden.
Tegelijk zien we in de maatschappij een wegduiken voor verantwoordelijkheid. Zolang in algemene termen gesproken wordt over schuld praten we mee, maar als de rekening bij ons thuis bezorgd wordt, zijn de protesten niet van de lucht.
In deze westerse samenleving – die worstelt met schuld maar tegelijk allergisch reageert op het benoemen van (persoonlijke) schuld – opent het Evangelie dat de HC hier vertolkt een zicht op onze werkelijkheid dat in onze ‘sorry-cultuur’ gemakkelijk vermeden wordt. Wij spreken vandaag over lijden en over schuld zonder onszelf op het spel te zetten. De HC snijdt die weg af: wij moeten verlost worden, wij liggen onder een vloek. De HC onthult dat bij het licht van Christus’ werk, en is dus niet onbarmhartig of deprimerend, maar bij uitstek bevrijdend.
Met het oog op de tieners
Vragen omtrent schuld spelen bij jongeren nog niet zoals bij volwassenen. Toch is ook voor hen de boodschap die de HC hier vertolkt van belang. Hoewel vandaag meer communicatiemiddelen ter beschikking staan dan ooit, is eenzaamheid onder jongeren eerder een toenemend dan een afnemend probleem. De drang om er bij te horen in de groep, is voor een deel te verklaren uit angst voor eenzaamheid. De HC geeft handvatten om de eenzaamheid te begrijpen, maar wijst ook een weg. Christus is de diepste eenzaamheid binnengegaan. En hoe eenzaam wij ons ook voelen kunnen, zo eenzaam als Hij geweest is zijn wij niet. Dat geeft troost. Want het wordt niet benoemd om de eenzaamheid van de jongeren te bagatelliseren, maar om perspectief te bieden: er is er Eén die door en door weet wat zij doormaken. Hij kent het van binnenuit – Hij is verlaten door al Zijn vrienden. Maar Hij heeft Zijn vrienden nooit verlaten. En Hij zal ook de jongere die worstelt niet verlaten.
Met het oog op de kinderen
De liefde van de Heere God gaat zo ver dat Hij in plaats van ons wilde lijden. Het kan kinderen ook troosten dat Jezus hun eenzaamheid, verlatenheid en het verdragen van onrecht kent. Hij heeft immers ook hun eenzaamheid en het onrecht dat hen mogelijk is aangedaan met Zich meegedragen.
Relevante bijbelgedeelten
Er zijn vele Schriftgedeelten te noemen. Afhankelijk van waar men in de verkondiging het accent wil laten vallen, is te denken aan Leviticus 16 over de Grote Verzoendag, Jesaja 53, Romeinen 1:18-32, 2 Korinthe 5:11-21. Verder zou een gedeelte uit het lijdensevangelie gebruikt kunnen worden, of een van de aankondigingen van het lijden. De trefzekerheid van de uitleg die antwoord 37 geeft van het woord ‘geleden’, zou geïllustreerd kunnen worden aan de hand van de geschiedenis van de kindermoord (Mat. 2:16-18) of de woorden van Simeon (Luk. 2:34 vv.).
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
De hoorders zijn zich na deze dienst opnieuw bewust geworden, dat met de zaken die in deze vragen en antwoorden aan de orde komen de kern van het christelijk geloof verwoord wordt. De bedoeling is daarom om geijkte woorden die vanwege hun veelvuldig gebruik bijna sleets geworden zijn, opnieuw te horen in hun actuele, bevrijdende kracht.
Homiletische aanwijzingen
Indien de behandeling van deze vragen in één leerdienst plaats moet vinden, is concentratie geboden. Wanneer gekozen wordt voor behandeling in meerdere diensten, zou bij de behandeling van vraag en antwoord 37 Jezus’ verkondiging van het Koninkrijk, de Bergrede, de tekenen en de gelijkenissen apart aan de orde gesteld kunnen worden. Daarbij dient mijns inziens echter overwogen te worden dat de gemeente tussen Kerst en Pasen op meerdere zondagen stilstaat bij de verkondiging van de evangelisten. Het verdient aanbeveling om bij de lezing in deze diensten dit inzicht van de HC uit te buiten door het met nadruk als ‘leesregel’ te gebruiken.
Het klassieke avondmaalsformulier kan bij de behandeling helpen om de lijn naar het hart van de gemeenteleden scherp in beeld te houden. Ik denk dan met name aan het gedeelte dat in vele toonaarden de ‘vrolijke ruil’ beschrijft: in Gethsemane werd Hij gebonden, opdat Hij ons zou ontbinden. Hij leed ontelbare smaadheden, opdat wij nimmer te schande zouden worden. Hij werd van God verlaten, opdat wij nimmer door God verlaten, maar eeuwig in genade aangenomen zouden worden. De HC biedt ook alle gelegenheid om te voorkomen dat hier op abstracte wijze een verzoeningsleer wordt geboden: behalve in antwoord 41 klinkt in ieder antwoord een persoonlijk voornaamwoord.
In de preek moet duidelijk worden dat Jezus’ weg de diepte in wezenlijk één beweging is: het steeds dieper binnengaan in onze verlorenheid en zo het dragen van Gods toorn. Juist het begrip toorn, gelezen vanuit Romeinen 1, kan helpen een nieuw zicht op onze wereld te krijgen. Zo kan de gemeente toegerust worden tot verantwoording, en leren zien dat dit Evangelie dat altijd tot het hart van de christelijke boodschap gerekend is, een boodschap is die ertoe doet.
Opzet van de preek
Verschillende regisseurs hebben getracht het lijden van Jezus te verfilmen. Er zijn schrijvers die uit medisch perspectief hebben uitgelegd wat er met een lichaam gebeurt dat aan een kruis is gespijkerd. Zulke films en boeken maken zichtbaar hoe het er vanbuiten ongeveer uitgezien moet hebben op die vrijdag op Golgotha. Ze brengen echter niet in beeld wat zich in bijbels licht voltrok op die dag. We kijken in de kerk geen films, want de Here zoekt ons juist door de verkondiging van Zijn Woord.
De HC helemaal behandelen zou te ver voeren. We concentreren ons daarom op de hoofdlijn die door de antwoorden 37-41 loopt. De Here God toornt over de zonde van de mens. De mens heeft zichzelf tot middelpunt van zijn leven gemaakt en onthoudt zo God en de naaste wat hun toekomt. Paulus zegt dat God de mens heeft overgegeven: God laat hem gaan op zijn dwaalweg. En je ziet het bederf zichtbaar worden: haat, oorlog, pervertering van het goede leven.
Jezus heeft de toorn van God tegen de zonde gedragen. Het is Hem niet overkomen, maar Hij is de diepste diepte van onze nood binnengegaan. Niemand van ons weet wat het is om de weg van zonde ten einde – dat is tot in de verlatenheid van God en mens – te gaan. Christus gaat die weg voor de Zijnen. En Hij geeft, buigende onder het oordeel, Zijn Vader gelijk: dit is geen leven. Zo is er Eén die de zonde en de nood niet bagatelliseert, maar God bijvalt in Zijn oordeel. Leven zonder God ís geen leven.
Dat komt niet pas aan het einde van het Evangelie aan het licht. Tijdens Jezus’ omwandeling wordt het al zichtbaar. Als Hij met ontferming bewogen de scharen zag, dan zag Hij deze ontaarding en verwording. Als Hij stuitte op ongeloof en vijandschap, dan was dit de diepe essentie ervan. Als Hij vereenzaming ten gevolge van hebzucht (Zacheüs) of ziekte (de bloedvloeiende vrouw, de melaatsen) zag, dan wist Hij waar de oorzaak van de diepe nood lag. Als onder aan het kruis geroepen wordt: ‘Anderen heeft Hij gered, laat Hij nu Zichzelf redden’, komt daar op een schrijnende manier de zaak bij elkaar. Dat is immers wat van deze wereld geworden is: denk eerst aan jezelf. Hij sterft eraan dat ieder eerst aan zichzelf denkt en hooguit in tweede instantie aan God en de naaste.
Het geeft te denken dat de evangelisten enerzijds de pijn en de marteling van Jezus met grote terughoudendheid beschrijven, terwijl zij anderzijds steeds opnieuw de heilshistorische dimensie van het gebeuren benadrukken. Denk aan het scheuren van het voorhangsel in de tempel, de drie uren durende duisternis en de woorden van de hoofdman. De ernst van Jezus’ lijden dient niet gezocht te worden in de zwaarte van de fysieke marteling – alsof een zwaarder lichamelijk lijden niet denkbaar is – maar in de theologische dimensie ervan.
We begonnen bij regisseurs. Eén van hen noemen we nu bij name: Mel Gibson. Hij maakte de zeer succesvolle film The Passion of the Christ. Om de kern van het lijden te verstaan helpt de film niet echt, zo hebben we gezien. Op één punt echter wijst Gibson zijn kijkers op een wezenlijk deel in het Evangelie van het lijden van Christus. Dat is het moment dat de Here aan het kruis geslagen wordt. Daar heeft de regisseur zichzelf een rol in de film gegeven, zoals Rembrandt zichzelf schilderde onder het kruis als een van de daders. Zij houden de kijkers daarmee een belangrijke vraag voor, die in een preek over deze diepe dingen niet mag ontbreken: dit Evangelie van de Zoon die de toorn draagt, is niet een theoretisch betoog. Het gaat om ons. Het oordeel over onze schuld wordt daar gedragen. Het klassieke avondmaalsformulier helpt om de lijnen van Christus’ lijden naar het leven van de gemeente zichtbaar te maken in het ‘lied’ waar de ‘vrolijke ruil’ naar vele zijden wordt uitgewerkt.
Want – ten slotte – deze diepe en ruige klanken van het Evangelie worden door de HC direct in perspectief gezet: Christus is deze weg gegaan om een oorzaak van eeuwig heil te worden voor de Zijnen. Van dit lijden kan niet gezegd worden dat het zinloos lijden was. God heeft er een zin aan gegeven. God heeft het kwade van mensen ten goede gedacht. Wij vieren daarom – zij het ingetogen – het lijden en sterven van Christus. Want Hij heeft ons vrij gemaakt.
Met het oog op de tieners
Voor jongeren zal snel gezocht worden in de richting van visuele ondersteuning. In de preekschets wordt gewezen op een mogelijk gebruik van Mel Gibsons film: The Passion of the Christ (2004). In dat verband wordt ook Rembrandts Kruisoprichting (1633) genoemd, waar de schilder zichzelf schilderde als een van de mensen die het kruis met Jezus eraan overeind zetten. De regisseur en de schilder helpen op deze manier om in een preek over Jezus’ lijden en sterven het standpunt van afstandelijke beschouwing te verlaten en als predikant en hoorder zelf in het veld te komen.
Het is ook goed om jongeren voor te houden dat niet-christelijke moderne literatuur en films bol staan van noties als plaatsvervanging, schuld en straf. Dit geeft immers aan dat het geen bizarre gedachten uit een ver verleden zijn, maar dat ze diep verankerd zitten in de mensheid. Mensen die niet in het Evangelie geloven, kunnen op de een of andere manier blijkbaar ook niet om deze bijbelse noties heen.
C.S. Lewis schrijft in zijn boek Mere Christianity (in het Nederlands verschenen als Onversneden christendom, Utrecht, 8e druk 2011): ‘Het christendom heeft niets te melden aan mensen die denken geen vergeving nodig te hebben. Het begint niet met troost; het begint met verslagenheid. Als je waarheid zoekt, vind je misschien uiteindelijk troost; als je troost zoekt, krijg je troost noch waarheid.’ Dat is wat veel films ten diepste laten zien.
Het idee van de plaatsvervanging of schuldovername kan voor jongeren inzichtelijk gemaakt worden door hun voor te houden dat ieder mens zich verantwoordelijk voelt voor de ander, en dat wij mensen in de navolging van Christus soms ook plaatsbekledend moeten optreden, in die zin dat we tijdelijk iemands rol kunnen overnemen of zorg kunnen dragen voor de ander. Er zijn ook mooie voorbeelden van plaatsvervanging uit de Tweede Wereldoorlog: sommige mensen boden zich aan om in plaats van iemand anders doodgeschoten te worden.
Met het oog op de kinderen
Het lijkt me een heel spannende vraag hoe deze diepe tonen uit het Evangelie aan kinderen doorgegeven kunnen worden. Het is opvallend dat in veel ‘christelijke’ kinderboeken de zaak van de verzoening nagenoeg geheel afwezig is. In de kinderboeken van Max Lucado lijkt het Evangelie vooral een kwestie te zijn van jezelf accepteren als een ‘goed idee van God’. Deze – maar ook andere ‘christelijke’ kinderboeken – voegen zich in het koor dat in de hele samenleving klinkt in de richting van kinderen: dat ze uniek, geweldig en bijzonder zijn. Me dunkt dat zo bij kinderen een beeld geschapen wordt dat in de jaren dat de catechese gevolgd gaat worden in ieder geval deels afgebroken moet worden. Anderzijds is de valkuil van een verregaande moralisering van het Evangelie een levensgroot gevaar voor de verkondiging aan kinderen.
Voor kinderen vanaf een jaar of tien zou het verhaal De plaatsvervanger van ds. J. de Liefde (heruitgave Apeldoorn, 2012) veel duidelijk kunnen maken. De drie broers Hoogmedo (Hoogmoed), Ongoolef (Ongeloof) en Zondara (Zondaar) smeden een geheim complot tegen koning Geneda (Genade). Koning Geneda weet maar één oplossing: Zijn Zoon, prins Sesmia (Messias) zal in hun plaats in de steengroeve gaan werken. Maar met het opofferen van prins Sesmia is het probleem nog niet opgelost. Harucha (de Heilige Geest) gaat eropuit om de drie broers terug te halen. Hier wordt pijnlijk duidelijk dat Jezus niet is gekomen om vrienden te redden, maar vijanden die uit zichzelf nooit op hun schreden zouden zijn teruggekeerd. Het verhaal kan veel verhelderen, ook voor volwassenen trouwens.
Een bijzonder element rondom de kruisiging van Jezus is dat Hij Zijn werk voor ons heeft volbracht. En ook dat Hij het heeft volgehouden. Soms beginnen mensen (of kinderen) enthousiast ergens aan: een puzzel maken, of iets bouwen. Maar op een gegeven moment trekt het hun niet meer, raken ze verveeld, of gaan ze met iets anders aan de slag: bijvoorbeeld omdat het te lang duurt, of omdat het moeilijk is. Jezus heeft voor ons het moeilijkste gedaan wat er is. Hij heeft ontzettend veel pijn en angst en verdriet gehad. En toch heeft Hij volgehouden. Hij heeft Zijn werk afgemaakt. Dat deed Hij toen Hij stierf aan het kruis. Hij deed het voor ons.
Pastorale aanwijzingen
De prediker dient alert te zijn op herkenning ten aanzien van verschillende woorden die in deze afdeling van de HC klinken. Hoewel anders – uiteindelijk: minder diep – dan in het geval van Jezus’ lijden, zijn er verschillende gemeenteleden die weten wat eenzaamheid is. Die zich van God verlaten voelen. Die slachtoffer zijn van het egoïsme van anderen. De prediker wake ervoor, met alles wat in hem is, dit lijden te bagatelliseren of te relativeren. Hij moet integendeel de ruimte en de troost laten zien die erin gelegen is dat Christus werkelijk weet wat lijden is. Wij hebben een Hogepriester die net als wij beproefd is (Hebr. 4:15).
Met het oog op de tieners en de kinderen
Zie de andere onderdelen voor tieners en kinderen in deze schets. Daarin zijn al veel pastorale opmerkingen verweven.
Liturgische aanwijzingen
In een dienst over het lijden van Christus zal de gemeente de Psalmen zingen die in het Evangelie klinken: 22, 31, 69, 113-118. Verder natuurlijk de lijdensliederen uit het Liedboek voor de kerken: Gezang 172-195.
Helpende vormen
Juist hier is om theologische redenen terughoudendheid geboden in het gebruik van vormen.
De prediker kan in de preek het genoemde schilderij van Rembrandt laten zien, al dient overwogen te worden dat dit doek vermoedelijk zo bekend is, dat de vraag gerechtigd is hoeveel het tonen ervan toevoegt. Ook kan gedacht worden aan het bekende altaarstuk van Grünewald, dat hangt in Colmar. Ook het gedicht ‘De soldaat die Jezus kruisigde’ van Martinus Nijhoff is te gebruiken.
Met het oog op de tieners
Voor jongeren zijn ten opzichte van volwassenen niet veel andere zaken te noemen. Hooguit zou gedacht kunnen worden aan het gebruik van de genoemde film van Mel Gibson. Wellicht kan de filmposter getoond worden, maar dan is het zaak dat de prediker direct en grondig duidelijk maakt dat de diepte van Christus’ lijden hier niet wordt getoond, omdat dat uit de aard van de zaak niet te tonen is. Als tip zou hun ook meegegeven kunnen worden om de film Father Damian (1999) of Des hommes et des dieux (2010) te bekijken. Beide op historische feiten gebaseerde films maken op indrukwekkende manier duidelijk wat plaatsvervanging betekent in het leven van een christen.
Met het oog op de kinderen
Aan de kinderen kan gevraagd worden of ze weleens straf kregen en wat het gevolg daarvan was voor hun verhouding met papa of mama, juf of meester. Ook kan hun juist gevraagd worden of ze weleens ten onrechte straf kregen, en hoe dat voor hen was. Ze zouden dit dan op een blaadje kunnen schrijven. Aan hun ouders kan het verhaal van ds. De Liefde als tip meegegeven worden: het laat zich goed voorlezen.
Literatuur
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993, p. 131 vv.
-
K. Barth, Credo. Die Hauptprobleme der Dogmatik dargestellt im Anschluß an das Apostolische Glaubensbekenntnis. München, 1936.
-
G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)
-
M.E. Brinkman, Jezus incognito. De verborgen Christus in de westerse kunst vanaf 1960. Zoetermeer, 2012.
-
M. Hengel, ‘Mors turpissima crucis: Die Kreuzigung in der antiken Welt und die “Torheitˮ des “Wortes vom Kreuzˮʼ in: M. Hengel, Studien zum Urchristentum. Kleine Schriften VI. Herausgegeben von Claus-Jürgen Thornton. Tübingen, 2008, p. 594-652.
-
J. Hoek, Verzoening, daar draait het om. Zoetermeer, 1998.
-
H.J. Iwand, Christologie. Die Umkehrung des Menschen zur Menschlichkeit. Nachgelassene Werke Neue Folge Band II; Bearbeitet, kommentiert und mit einem Nachwort versehen von Eberhard Lempp und Edgar Thaidigsmann. Gütersloh, 1999.
-
G.G. de Kruijf, Het diepste woord. Theologie na Golgotha. Baarn, 1998.
-
H.G.L. Peels, Wie is als Gij? ‘Schaduwzijden’ aan de Godsopenbaring in het Oude Testament. Zoetermeer, 1996, met name hoofdstuk 7.
-
H.N. Ridderbos, Paulus. Een ontwerp van zijn theologie. Kampen, 1978.
-
B. Smalhout, Bijbelse tijdgenoten. Elf geschiedenissen uit het Oude en Nieuwe Testament. Utrecht, 1997, met name het hoofdstuk ‘Die verschrikkelijke vrijdag’.
-
Jezus Christus, onze Heer en Verlosser. Publicatie van de SoW-kerken, Zoetermeer, 2001.