Menu

Premium

Arts (heelmeester)

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

ziekte en genezing, wond en breuk, medicijn, zalf of balsem

We beginnen met twee uitspraken uit de Talmoed. De eerste luidt: ‘Wie hoofdpijn heeft, bestu-dere de Talmoed.’ Zij suggereert een verband tussen bezinning en gezondheid. De tweede: ‘Wie een zieke bezoekt, neemt daardoor éénzestigste van de ziekte weg.’ Deze uitspraak geeft aan dat menselijke aandacht genezing bewerkt en dat iedereen voor een ander in zekere zin een heelmeester kan zijn. Beide uitspraken laten zien dat ziekte en genezing complexe terreinen zijn.

De bijbel getuigt ook van die complexiteit. Daar zijn ziekte en genezing vaak relationele begrippen, dat wil zeggen dat zowel het een als het ander zich manifesteert in en door relaties. Juist dat relationele verklaart het frequente gebruik van de niet-letterlijke zin van medische termen.

Grondtekst

Het Hebreeuws toont veelkleurigheid in het woordcomplex van ziekte en genezing. Voor de beoefenaar van ‘geneeskunde’ gebruikt het Hebreeuws rofe’ (participium van rafa’, ‘genezen, helen’), ‘genezer, heelmeester, arts’. Zowel God (Ex. 15:26) als mens (Gen. 50:2; Jer. 8:22; Job 13:4; 2 Kron. 16:12; vgl. Sir. 10:10; 38:1) kan heelmeester zijn. God als subject van helend werk treffen we vaker aan (o.a. Gen. 20:17; Num. 12:13; Deut. 32:39). Verwant wat stam betreft zijn: refoe’ah, ‘genezing, geneesmiddel’ (Jer. 30:13; 46:11; Ez. 30:21; Sir. 3:20); rif’oet, ‘geneesmiddel’ (Spr. 3:8; Sir. 38:14); teroefah, ‘geneesmiddel’ (Ez. 47:12; Sir. 38:4); marpe’, ‘genezing’ (Jer. 14:19; 33:6; Mal. 3:20[4:2]; Spr. 4:22; 6:5; 2 Kron. 21:18; 36:16) en ‘geneesmiddel’, alleen in Spreuken (12:18; 13:17; 16:24). Met ‘aroekah wordt ‘genezing’ (Jes. 58:8; Jer. 8:22; 30:17; 33:6) of overdrachtelijk ‘herstel’ van muren (Neh. 4:1; 2 Kron. 24:13) bedoeld. Van het werkwoord chavasj, ‘binden, verbinden’, vaak van wonden, is eenmaal het participium chovesj, letterlijk ‘verbinder van wonden’, dus ‘arts’ afgeleid (Jes. 3:7). God als subject van het verbinden van wonden komt eveneens op andere plaatsen voor (Ez. 16:10; 34:16). Woorden voor ziek en ziekte zijn: dewaj (Ps. 41:4); dawwaj (Jes. 1:5; Jer. 8:18; Klaagl. 1:22); madwèh (Deut. 7:15; 28:60); vgl. het werkwoord dawah, ‘menstrueren’ (Lev. 12:2). Het werkwoord chalah, ‘zwak, ziek zijn’, komt ca. 75x voor. Hiervan zijn diverse zelfstandige naamwoorden afgeleid, zoals machalèh, ‘ziekte’ (Spr. 18:14; 2 Kron. 21:15; vgl. Sir. 10:10); machalah, ‘ziekte’ (Ex. 15:26; 26:25; 1 Kon. 8:37; 2 Kron. 6:28); machaloejiem, ‘zware ziekte’ (2Kron. 24:25). Bij ziekte en genezing horen ook woorden voor wond en breuk. We noemen: mak-kah, met name in de betekenis ‘wond’ (naast ‘plaag, slag, nederlaag’), in die zin ongeveer 15x waarvan 5x bij Jeremia (10:19; 14:17; 15:18; 30:12-17); machats, ‘wond’ (Jes. 30:26; Job 34:6), dat is afgeleid van het gelijkluidende werkwoord ‘kapot slaan’; sjèvèr, ‘breuk, ondergang’, zowel de breuk van lichaamsdelen (Lev. 21:19), van de geest (Jes. 65:14; Spr. 15:4), als die van het volk Israël (Jer. 8:21; Klaagl. 4:10). Om wonden en breuken te genezen kan zalf of balsem dienen, zoals roqach, ‘zalfmengsel’ (Ex. 33:25, 35; vgl. het werkwoord ‘kruidige zalven bereiden, mengen’ in Ex. 30:23-35; 37:29; Pred. 10:1; ook Sir. 38:7; 49:7); raqqach, ‘zalfmenger’ (Neh. 3:8); riqqoeach, ‘zalf’ (Jes. 57:9); mirqachat, ‘zalfmeng-sel’ (Ex. 30:25; 1 Kron. 9:30; 2 Kron. 16:14); mèrqachah, ‘zalfpot’ (Job 41:23[22]); tsorie kunnen we het beste vertalen met ‘balsem’ (Jer. 8:22; 46:11; 51:8). Van het werkwoord gahah, ‘genezen’ (Hos. 5:13; Jer. 8:18; vgl. Sir. 43:18), is het woord gehah, ‘medicijn’ (Spr. 17:22; vgl. Nah. 3:19), afgeleid. Voor de meeste bovengenoemde woorden geldt dat zij zowel in letterlijk als overdrachtelijke zin voorkomen.

Het Nieuwe Testament laat een eenvoudiger beeld zien. Daar cirkelt het veld van woorden rondom iaomai, ‘genezen’ gezondmaken’ (26x, waarvan 11x bij Luc.):iama, ‘genezing’ (1 Kor. 12:9, 28, 30); iasis, ‘genezing’, alleen bij de schrijver Lucas (Luc. 13:32; Hand. 4:22, 30); iatros, ‘arts’, op Kolossenzen 4:14 na steeds bij de synoptici (Mat. 9:12 en de parallellen; Mar. 5:26 = Luc. 8:43; Luc. 4:23). Daarnaast is er het werkwoord therapeuoo, ‘genezen, gezondmaken’ (43x, waarvan het merendeel bij de synoptici); oorspronkelijk duidt dit werkwoord op ‘dienen’ en later ook de op ‘dienst van de arts’. Beroemd is de ogenzalf, kollourion, van de therapeutische stad Laodicea (Op. 3:18). Ook gebruiken de schrijvers de woorden arroostos, ‘krachteloos, ziek’ (Mat. 14:14; Mar. 6:5, 13; 16:18); kamnoo, ‘ziek zijn’ (Jak. 5:15); kakoos, letterlijk ‘slecht’, maar ook wel gebezigd voor ‘ziek’ (o.a. Mat. 4:24; 8:16; 9:12).

Letterlijk en concreet

a.Ziekte en genezing waren in het oude Nabije Oosten primair godsdienstig bepaald. In de bijbel heerst de gedachte dat God ziekte en genezing in zijn hand heeft. Hoewel er allerlei nuances zijn aan te brengen, geldt dat God geneest en ziek maakt (Ex. 26:25-26; Deut. 7:15; 28:60). Dat betekent geenszins dat de mens daarop geen invloed heeft. In grote lijnen mogen we stellen dat leven overeenkomstig de wil van God heelheid bevordert en dat leven tegen zijn wil ziekte oproept. Alleen, we moeten ons ervoor hoeden die lijnen als een systeem op te vatten.

b.Vanuit die grondgedachte verbaast het ons niet dat de ‘reguliere’ medische zorg vrij schaars naar voren komt. De cultus neemt gedeeltelijk deze zorg over; met het oog op de naleving van de reinigingswetten stellen de priesters diagnoses en geven zij genezingsverklaringen af (Lev. 13-14). Zelfs is er sprake van kritiek op het raadplegen van artsen, als daardoor het vertrouwen op de Heer wordt geschaad (2 Kron. 16:12). Het heeft er veel van weg dat in de latere tijd genezing door sturing van God en genezing door menselijke inspanning dichter bij elkaar komen. Duidelijk verhaalt de wijsheidsleraar Jezus Sirach dat met zijn loflied op de geneeskunde en zijn oproep de door God geschapen arts en geneeskrachtige kruiden te waarderen (Sir. 38). De nieuwtestamentische auteurs aanvaarden de geneeskunde als een maatschappelijk gegeven (Mar. 2:17; 5:26). Een van Paulus’ metgezellen, een zekere Lucas, is arts (Kol. 4:14); of deze Lucas dezelfde is als de schrijver van het gelijknamige evangelie, weten we niet zeker.

c.In de bijbel komen we ook geneeskrachtige zalf of balsem tegen, vervaardigd door zalfberei-ders (apothekers). De zalf dient om wonden te reinigen en hun herstel te bespoedigen (Gen. 50:2; Sir. 38:7; 49:1; Luc. 10:34). Nehemia noemt zelfs een gilde van zalfmengers (3:8).

Bekend is de balsem uit Gilead (Gen. 37:25; Jer. 8:22), die bereid wordt uit de hars van de mastixboom, in de bergstreken van Gilead. Dode vliegen kunnen de zalf verzieken (Pred. 10:1).

d.De bijbel vermeldt tal van kwalen en aandoeningen. Er zijn lichamelijke misvormingen, zoals gebroken ledematen (Lev. 21:19) en geestelijke aandoeningen (Lev. 13:11; Spr. 15:4). Veelal – en dat hangt samen met de relatie tussen ziekte/genezing en cultus/geloof – functioneren beschrijvingen over ziekten en handicaps in het kader van de verkondiging en krijgen daardoor een diepere, niet-letterlijke betekenis.

Beeldspraak en symboliek

a.Indringend en scherp treffen we bij de profeten beeldspraak en symboliek aan, ontleend aan de medische terminologie. Dit gebruik spitst zich toe op de relatie tussen de Heer en zijn volk (en de volken). Vooral Jeremia hanteert deze beeldspraak. Ontroerend haast beschrijft Jeremia hoe hij lijdt aan de vreselijke ondergang die zijn volk te wachten staat. Hij gaat in rouw vanwege de breuk (ondergang) van Juda, vanwege gebrek aan zalf (profeten) voor de wonden en de afwezigheid van een arts (8:21-22). Jeremia vergelijkt zichzelf met een soldaat die getroffen is door een dodelijke klap en net voor zijn einde uitroept: ‘Wee mij om mijn breuk’ (10:19). De breuk van het volk is zijn breuk geworden, Jeruzalems ondergang is zijn ondergang. De vreselijke ramp die het volk treft, leidt immers tot zijn einde; het is gewond, terwijl genezing uitblijft (14:17-22). Jeremia lijdt aan zijn opdracht. Hij voelt zich gewond, ongeneeslijk ziek. Waar blijft de genezer die zijn wonden heelt (15:18)? Jawel, er komt een keer in het lot van Juda. De Heer kan het niet aanzien dat zijn volk ten dode is gebroken. De minnaars ervan, metafoor voor de vreemde goden of politieke vrienden, kijken niet meer naar Gods volk om. Ook al heeft het die ondergang verdiend vanwege zijn ontrouw, de Heer kan het niet aanzien dat zijn oogappel ten volle ondergaat. Daarom kiest Hij opnieuw voor dit troosteloze hoopje volk (30:12-17). De Heer belooft Israël genezing. Hij zelf zal het volk genezen, dat wil zeggen, Hij geeft het een nieuwe kans. Jeruzalem zal worden herbouwd, de muren hersteld (33:6; vgl. Neh. 3:19, waar de ‘zieke’ muren worden ‘genezen’). Met dit herstel hangt samen het gericht tegen andere volken. Egypte zal vanwege zijn rebellie tegen de Eeuwige ziek worden, geen geneesmiddel helpt, er is geen geneesheer voor dit volk (46:11; vgl. Ez. 30:21 en Nah. 3:19). Dezelfde beelden ontmoeten we in het boek Jesaja. De profeet typeert Israël als een ziek persoon. Van boven tot onder, van binnen en van buiten is het ziek (1:5-6). Hij doelt op de platgebrande dorpen en vernietigde landschappen. De enige weg om aan de dood te ontkomen, is de weg van het recht, de Tora, te gaan. Die weg voert naar het licht en heelt de breuken (30:26; vgl. Mal. 3:20[4:2]). Er ligt keer op keer een duidelijke verbinding tussen het veronachtzamen van de Tora en ziekte, tussen leven naar de Tora en gezondheid, zowel voor het volk als voor het individu (Ex. 26:25-26; Deut. 7:15; 28:60; Ps. 41:4). Ziekte, zeker aangaande het collectivum, is daarbij overdrachtelijk bedoeld. Ziekte duidt bovenal de maatschappelijke catastrofe en de politieke ellende aan (Hos. 5:13; 29:21).

b.We zagen dat ziekte dikwijls een begrip is dat duidt op verderf, ondergang, afbraak en ellende. Kortom, het bestaan dat ver verwijderd is van sjalom. Zulke ervaringen onder individuen en groepen wekken het verlangen naar een wereld waarin ziekte niet langer heerst. De latere ‘Jesaja’ troost het zieke volk – dat is het bedreigde volk – met de belofte dat de Heer komt om te genezen. Aan zijn breuk (ondergang) komt een einde; de hemel zal sjalom verspreiden (Jes. 51:19; 57:18-19; 58:8; 60:18). Bij Ezechiël, sprekend tot mensen te midden van afbraak, komt dat verlangen in een visioen op zijn netvlies (47:9, 12; vgl. Jes. 33:24). Het maakt deel uit van een majestueus gezicht van de nieuwe tempel. Uit de tempel stroomt de rivier van Israëls dromen, de paradijsrivier. Van het water gaat niet langer dreiging uit, maar genezing. De bomen op de oevers zijn levensbomen waarvan de bladeren een geneeskrachtige werking hebben. Het beeld is helder: wat uit de tempel komt, waar Gods aanwezigheid alles doortrekt, werkt genezend. Eeuwen later laat Johannes zich door dit visioen inspireren. Aan het slot van zijn imponerend gezicht, vérgezicht, ziet hij uit de troon van God en van Christus een rivier opkomen die door de straten van de nieuwe stad stroomt. De bladeren van de bomen langs de rivier zijn tot genezing van de volken (Op. 22:1-2). De volken, ziek vanwege hun vijandschap tegen Israël en zijn God, zullengenezing vinden. Niemand zal meer tegen iemand opstaan. Vrede en gerechtigheid zullen heersen en iedereen zal er deel aan hebben. De enige die dat kan bewerken is de Heer zelf. Hij is de ware Arts, de alomvattende Geneesheer (Ex. 15:26; Ps. 147:3). Of het nu de enkeling of een groep, Israël of de volken betreft, uiteindelijk komt de genezing uit zijn hand. Jezus zet deze lijn voort. Voortdurend werkt Hij in naam van zijn hemelse Vader aan heelheid van mensen, lichamelijk en geestelijk, individueel en collectief, ziekte van binnen en van buiten (Mar. 6:5). Dit werk zetten zijn volgelingen door, tot op de dag van vandaag (Mar. 6:13; 16:18; 1 Kor. 12:9-30; Jak. 5:18). Wanneer Jezus geknakte mensen ziet, welt ontferming op uit zijn binnenste en raakt Hij dikwijls de zieke aan tot genezing (Mat. 8:8-13; 14:14). Zien, ontferming, aanraking – een proces, een open model van communicatie dat leidt tot genezing.

c.Spelen mensen in dat genezingsproces dan geen enkele rol? Jawel. We zien meer dan eens een samenhang tussen schuldbelijdenis, vergeving en genezing (Hos. 6:1; Ps. 32; 41; 103; Sir. 28:3; 43:22). God geneest, de genezing begint na de vergeving, de vergeving doet haar werk na boetedoening. Dat laatste is het werk van de mens. Ook Jezus sluit aan bij dit patroon, zonder dat Hij dit systematiseert, laat staan verabsoluteert. Soms ontvangt iemand eerst genezing en trekt Jezus vervolgens een lijn naar zonde en vergeving; soms zet Hij iemand eerst in de ruimte van de vergeving voordat Hij de gebrokenheid wegneemt; soms is er geen verband tussen zonde en ziekte, vergeving en genezing. Zie onder meer Marcus 2:1-12 en Lucas 13:1017. De genezingen van Jezus staan bovenal in het licht van de nieuwe toekomst, waarover de profeten, zoals we zagen, bij herhaling spreken. Jezus’ genezend werk symboliseert de toekomst, waar sjalom in volle breedte zal heersen. Maar van de mens wordt in dit proces een ommekeer gevraagd, zoals van de blinde kerk van Laodicea, waaraan Christus genezende ogenzalf aanbiedt (Op. 3:18). Blindheid staat voor ontrouw, de zalf voor de wil van Christus, het aannemen van de zalf voor het volgen van de Heer en het opnieuw zien voor de herstelde relatie. Zie hierover ook bij ‘blindheid’, 3b.

d.Prediker spreekt driemaal van zware ziekte. De rijke die voortdurend zijn rijkdom in de gaten moet houden, bang hem te verliezen, gaat ernstig gehandicapt door het leven (5:12). Ook een ondraaglijke kwaal voor hem is het gegeven dat de mens de aarde verlaat zoals hij de aarde betrad: met niets. De mens neemt niets mee (5:15). Hetzelfde merkt hij op over het niet kunnen genieten van de rijkdom (6:1). God heeft weliswaar rijkdom gegeven, maar het komt voor dat iemand er niet van kan genieten, omdat vreemden, mogelijk bezetters, het dreigen af te nemen.

e.Iemand kan ziek van liefde zijn. Op haast lyrische wijze zingt daar de dichter van Hooglied over. Het verliefde meisje roept het meisjeskoor toe haar te versterken met druiven-koeken en appels, symbolen van het liefdesgenot, omdat zij ziek is van liefde. Deze liefde rooft haar energie weg (2:5). Later gebeurt hetzelfde. In een couplet over de verlatenheid, waarin de twee elkaar zoeken en zich van elkaar verwijderen – kenmerkend voor liefde -roept ze het uit: Ik ben ziek van liefde voor hem (5:8). Een indringende symboliek. In de Targoem van de eerste tekst is de ik-figuur Mozes en via hem Israël; de woorden van de Sinai dienen als verkwikkende vruchten. Bij de tweede tekst ziet de Targoem in het meisje de vergadering van Israël; het koor dat de meisjes toespreekt staat voor de profeten; de geliefde vriend is beeld van God. Het meisje, Israël, is ziek vanwege Gods barmhartige liefde.

f.Het wijsheidsboekje Spreuken bezigt meer dan eens medische termen om de waarde van de wijsheid te schilderen. Hij laat zien dat geestelijke krachten of bronnen het welzijn van mensen beïnvloeden, hetzij positief (wijsheid), hetzij negatief (dwaasheid). De wijsheid is als een medicijn voor je navel (3:8). De navel, beeld van het centrum en de oorsprong van het leven, komt erdoor tot groei en bloei. De wijsheid geeft kracht en beschermt. De wijsheid brengt leven voor allen die haar woorden vinden en genezing voor het totale leven, ja, die kracht van de wijsheid is lichamelijk voelbaar (4:22). Daarentegen zal er geen genezing zijn voor wie zich verhardt en niet hoort naar de vermaning die de wijsheid uitdraagt (29:1). De tegenstelling wijsheid-dwaasheid spitst zich toe op het spreken: zachtheid van tong is leven, valsheid veroorzaakt een breuk in de geest; de dwaze praat met dolksteken; de woorden van de wijze zijn een medicijn (12:18; 15:4; 16:24; vgl. 13:17). In dit verband verwijzen we ook naarJob, die zijn vrienden met hun verklaringen over het lijden verwijt dat ze leugens verspreiden en dat van hun woorden geen enkele genezing uitgaat, integendeel, zij zijn kwakzalvers, letterlijk ‘artsen van niets’ (Job 13:4). Of denk aan het gezegde uit Prediker, dat dode vliegen zalf onbruikbaar maken (Pred. 10:1). De dode vliegen symboliseren het kwaad of de dwaasheid en de zalf staat voor de goede krachten. De positieve uitstraling van een mens werkt genezend, een negatieve uitstraling breekt af (Spr. 15:30; 17:22). Ook is de wijsheidsleraar ervan overtuigd dat striemen van een wond het kwaad zuiveren (20:30), dat wil zeggen, afstraffing of tegenslagen kunnen een reinigende uitwerking op iemand hebben.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 6; 38; 41; 51; 60; 103; 107; 147; Gezang 43; 71; 105; 137; 148; 156; 170; 179; 183; 265; 268; 358; 365; 408; 446; 463; AllesII: 19; Bijbel I: 34; II: 51; III: 62; EvangelieI: 25; 33; 35; III: 13; 19; 33; Gezegend: 26; 41; 74; Hoop: 61; ZingendI-II: 33; IV: 42; V: 87; VI: 92.

b.Poëzie:

Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 192: ‘De stervende grootvader’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 352: ‘Terugkomst uit het ziekenhuis’. Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 393: ‘De nieuwe pest’. J. Gresshoff, Verzamelde gedichten 1907-1962, ‘s-Gravenhage 198112, blz. 18: ‘Ziektetroost voor J.C. Bloem’. Judith Herzberg, 27liefdesliedjes, Amsterdam 19867, blz. 13: ‘Mijn liefste is zo bizonder…’. Judith Herzberg, Beemdgras, Amsterdam 1986, blz. 52: ‘Ziekenbezoek’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde Gedichten, Baarn 19962, blz. 192: ‘Hartbewaking’.

c.Verwerking:

De boven uitgewerkte beeldspraak biedt tal van aanknopingspunten om teksten te verbinden met vandaag en om situaties van vandaag naar de bijbel te brengen. We denken onder andere aan: de band tussen lichamelijke kwalen en innerlijke pijn, de samenhang èn de afstand tussen geloven en genezen, de vraag naar de relatie tussen schuld en ziekte, de ervaring van gebrokenheid, ziekte door verdriet, ziekte door heimwee, ziekte door liefde, verlangen naar en werken aan sjalom.

Verwijzing

Hier spraken we over ziekte in het algemeen.

Elders komen speciale aandoeningen ter sprake. Zie ‘blindheid‘, ‘oor‘ (doofheid), ‘voet‘ (lamme),huid‘ (melaatsheid), ‘mond‘ (stom). Zie ook ‘mirre‘ en ‘reuk‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken