Menu

Premium

Dag van de Heer

Geloofstaal & cultuurtaal

Kerkgangers zullen de uitdrukking ‘de dag des Heren’ vooral verbinden met de zondag. De beter geïnformeerde bijbellezer, die weet dat het in het Oude Testament gaat om de dag van het gericht van God, zal vooral de dreiging ervaren die van dit woord uitgaat. De uitdrukking ‘de dag van de Heer’ of ‘de dag des Heren’ zal de geseculariseerde mens weinig zeggen. Ook wanneer de uitdrukking wordt uitgelegd, namelijk dat volgens de Bijbel God eens definitief in onze geschiedenis zal ingrijpen, zal dit meer bevreemding dan herkenning oproepen. Dat God Zich met deze wereld bemoeit, is voor velen onwaarschijnlijk geworden. Het wereldbeeld is bij hen gesloten: mensen zijn aan elkaar overgeleverd en samen zijn zij overgeleverd aan de krachten van aarde en kosmos.

Woorden

In de gangbare Nederlandse vertalingen gaat de uitdrukking ‘dag des Heren’ of ‘dag van de Heer’ meestal terug op het Hebreeuwse jom jhwh en het Griekse hèmera tou kuriou. Deze woordcombinaties worden in de GNB soms omschreven: ‘op de dag dat ik, de Heer, mijn vonnis voltrek’ (Ez. 13:5), ‘de dag dat ik kom’ (Joël 3:14; in GNB 4:14). Wanneer de Statenvertaling in 2 Tessaloni-cenzen 2:2: ‘dag van Christus’ heeft, gaat dat terug op een ander handschrift. Hetzelfde geldt van ‘de dag van den Heere Jezus’ (1 Kor. 5:5 SV). De Willibrord omschrijft het begrip een enkele keer: ‘de dag dat de Heer komt’ (1 Kor. 5:5).

Betekenis in context

Oude Testament

We nemen de uitdrukking ‘dag des Heren’ in zijn oudtestamentische betekenis, zoals het bij de profeten naar voren komt: dag van hetgericht van God. In Jesaja 58:13 wordt met de ‘heilige dag des Heren’ de sabbat bedoeld.

God grijpt in de geschiedenis in

Hoe komen de profeten aan de gedachte dat God eens, op ‘een dag’, zal ingrijpen in de geschiedenis? Deze voorstelling komt niet van de theologische tekentafel van de profeten, maar is de neerslag van Israëls ervaring met de levende God, de Here, die Zich aan zijn volk geopenbaard heeft. In de uittocht, de intocht, de bevrijding van de vijanden en in de andere heilsdaden van God heeft Hij gehandeld en gesproken en Israël heeft ervaren wie Hij is: een bevrijder uit de concrete nood van het bestaan. Als Israëls oorlogen ‘oorlogen des Heren’ genoemd worden, heeft dat met deze bevrijdende daden van God te maken. In de verhalen over deze oorlogen keren steevast een paar trekken terug, onder andere: de overmacht van de vijanden en Israels onmacht, de toezegging van de overwinning en de oproep om op de Here te vertrouwen, de schrik van de vijanden voor Israëls God, de nederlaag van de vijanden en de rust voor het volk en het land. Deze trekken vinden we terug in de beschrijving van de ‘dag des Heren’.

De dag des Heren is duisternis (Am. 5:18)

In Israël werd er verlangd naar de ‘dag des Heren’. Dat zou de dag zijn waarop God zou ingrijpen en Israëls vijanden zou verslaan. Israël zou daarna tot grote bloei komen. Messiaanse tijden zouden aanbreken. De profeet Amos moet deze droom wreed verstoren. Hij is een van de vroegste profeten in Israëls geschiedenis en treedt op in het noordrijk, in de tijd van koning Jerobeam II (786-746). Amos is bekend om zijn sociaal protest ten behoeve van de armen. Als Israël niet werkelijk anders denkt en doet dan de volkeren, hoeft het niet op deze bevrijdende dag te rekenen. Integendeel, ‘Wee hun, die verlangen naar de dag des Heren! Wat toch zal de dag des Heren voor u zijn? Duisternis is hij, en geen licht!’ (5:18). Als Israël leeft als de volkeren, zal het ook delen in het oordeel over de volkeren (vgl. Amos 1 en 2 waar het oordeel over Juda en Israël de climax vormt van alle oordeelsaankondigingen). De vanzelfsprekendheid van de heilsverwachting voor Israel wordt hier op een pijnlijke manier doorbroken. Dit is kenmerkend voor een echte profeet: als het nodig is, durft hij ook in eigen vlees te snijden.

Bij de latere profeten

Profetie is een woord op zijn tijd. Als Israël de geboden van God negeert, krijgt het zijn oordeel te horen. Maar als Israël in de diepte van de ballingschap verkeert, wendt God Zich weer tot zijn volk en mogen de profeten woorden van troost spreken. In deze tijd moeten we de woorden van Jesaja 13:1-14:23 plaatsen: ‘de Here zal Zich over Jakob ontfermen’ (14:1) en de keerzijde daarvan is het oordeel over Babel: ‘Zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen’ (Jes. 13:9). Uit het vervolg blijkt dat God zijn toorn tegen Babel richt.

Opvallend is ook dat de dag des Heren niet langer gezien wordt als een incidentele strafoefening van Israëls God tegen de vijanden van zijn volk, maar als een kosmisch, alomvattend gebeuren. De aarde wordt tot een woestenij, de zon en de maan zijn verduisterd (13:9-10). De hemel wankelt en de aarde wijkt van haar plaats (13:13). We zien dat geloofsvoorstellingen zich ontwikkelen. De profeten hebben de daden van God gezien en de woorden van God gehoord en hebben opnieuw over God en zijn volk, over mens en wereld nagedacht. Israël is vanuit de bevrijdende ervaringen die het met zijn God had -en onder invloed van de profetische kritiek en troost – gekomen tot het inzicht dat God aan het eind der tijden de wereld oordeelt. We kunnen van hieruit de lijn doortrekken naar het Nieuwe Testament.

Kosmische vergezichten

Maleachi 4 (GNB 3:19-24) spreekt over ‘de grote en geduchte dag’ (4:5; GNB 3:23). De twee kanten van deze dag komen naar voren: de goddelozen zullen vergaan, maar voor hen die Gods naam vrezen, ‘zal de zon der gerechtigheid opgaan’ (4:2; GNB 3:20). Voordat deze dag komt, zal God de profeet Elia zenden. In het Nieuwe Testament vinden we Johannes de Doper terug als de nieuwe Elia (Mar. 9:13). Het betekent dat het begin van het einde is gekomen.

In Joël 2:28-32 (GNB 3:1-5) wordt ook een dergelijk kosmisch vergezicht geboden. De komst van de ‘grote en geduchte dag’ gaat gepaard met tekenen in de hemel en op de aarde en met het geschenk van de Geest. Wie in de nood van de eindtijd de naam van de Here aanroept, zal behouden worden. Opmerkelijk is dat de redding verbonden wordt met de stad Jeruzalem.

Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament komen we de uitdrukking ‘dag van de Heer’ zes keer tegen, waaronder één keer als term voor de zondag (Op. 1:10). Verder is het steeds, geheel in de lijn van de latere oudtestamentische profeten, de dag waarop God de wereld zal oordelen. In Handelingen 2:19-20 en 2 Petrus 3:10 worden de kosmische aspecten daarvan benadrukt. In Handelingen 2 maakt Petrus duidelijk dat de eindtijd aangebroken is, het begin van het einde. Hij verwijst op de pinksterdag immers naar een tekst van Joël die over het einde gaat (2:28-32; in de GNB 3:1-5). Paulus ging er ook vanuit dat de Heer spoedig zou komen: de dag is nabij’ schrijft hij in Romeinen 13:12. Het heil komt en dat betekent voor de gemeente dat ze zich daar nu al op richt, in een leven dat God is toegewijd. Ook al verwacht Paulus dat de Heer spoedig komt, hij benadrukt niettemin het onverwachte ervan: de dag des Heren komt ‘als een dief in de nacht’ (1 Tess. 5:2). In zijn tweede brief aan de gemeente van Tessalonica moet hij weer op dit onderwerp terugkomen, want sommigen gingen er blijkbaar vanuit dat deze dag al aangebroken was (2:2). Nee, eerst moet de (mens der) wetteloosheid nog verder om zich heen grijpen, zegt Paulus (2:3).

Omdat in het Nieuwe Testament het woord voor Heer(kurios) zowel op God, de Vader, als op Jezus betrekking kan hebben, is het in de uitdrukking ‘dag van de Heer’ niet altijd duidelijk of daarbij aan God of aan Jezus wordt gedacht. Aan beiden kan tegelijk gedacht zijn. In Handelingen 17:31 vinden we dan ook de formulering dat God de aarde oordeelt ‘door een man, die Hij aangewezen heeft’, dat wil zeggen: door Jezus. Hiermee roept Paulus op de Areopagus de mensen op om tot bekering te komen ‘omdat Hij (God) een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen’. Het bewijs daarvan is volgens Paulus al met de opstanding van Jezus gegeven.

Kern

Gaat er van de uitdrukking ‘de dag des Heren’ dreiging uit of troost? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven, want dat hangt samen met de aard van de verkondiging. Het is een woord van God tot mensen in een concrete situatie. Voor de profeten hing het af van de concrete mensen tot wie zij zich richtten, of ze de dreiging dan wel de bemoediging van ‘de dag des Heren’ naar voren moesten brengen. Voor de verkondiging van nu geldt nog steeds hetzelfde. Wie gelooft in de God van Israël, de Vader van Jezus Christus, mag met verlangen naar deze dag uitzien. Dat God rechter is, betekent immers dat Hij alles wat in de geschiedenis scheef gegroeid is weer rechtzet en terechtbrengt. De verkondiging van ‘de dag des Heren’ staat haaks op de ideologie van het gesloten wereldbeeld. Wij zijn niet overgeleverd aan de blinde natuurkrachten van aarde en kosmos, maar aan de God van Israël en ‘zijn barmhartigheid is groot’ (2 Sam. 24:14).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: ballingschap, oordeel, rust, wederkomst, stad.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken