Menu

Premium

Stad, Babel, Jeruzalem

Geloofstaal & cultuurtaal

In de ervaring van veel mensen is de stad symbool van geweld én vrede. Steden groeien in inwoneraantal en oppervlakte en kennen een vergelijkbare toename van de eenzaamheid, de stress en de criminaliteit. Tegelijk wordt de stad nog steeds gezien als de plaats van de vrijheid en de onbegrensde mogelijkheden op sociaal en cultureel gebied.

Door veel christenen wordt de stad ervaren als een centrum van onkerkelijkheid en goddeloosheid. Toch kent de kerk in haar teksten en met name in haar liederen de stad ook als plaats van samenleven, als symbool van de goede toekomst, waarvan ook nu al iets ervaren kan worden. De bijbelse tegenstelling van Babel en Jeruzalem kunnen we de polen noemen van al deze ervaringen. Het merkwaardige doet zich intussen voor dat Babel een positieve metafoor kan worden (zie denaam van het winkelcentrum in Den Haag, ‘Babylon’) en Jeruzalem het zinnebeeld van bloedvergieten en geweld. Wie voor zijn associaties hoofdzakelijk afhankelijk is van de krant en het journaal zal dit niet vreemd vinden.

Woorden

Wanneer het woord ‘stad’ in de Bijbel voorkomt, is dat meestal de vertaling van het Hebreeuwse ‘ier en van het Griekse polis.

Betekenis in context

Oude Testament

Hoe groot was een Israëlische stad?

De Israëlitische stad was klein. Kleiner meestal dan onze dorpen. Doorgaans besloeg het oppervlak niet meer dan 10 hectaren (vgl. Ninevé met ruim 700 en Babel met 1000 hectaren). Het inwoneraantal zal in de oudtestamentische periode zelden boven de 3000 gekomen zijn. Voor Berseba heeft men een schatting gemaakt van 600-960 inwoners. Voor Jeruzalem in Davids tijd houdt men het op 2500 zielen. Dat kan aan het eind van de zesde eeuw op 20.000 hebben gelegen. Voor Jezus’ tijd is het inwoneraantal wel gesteld op 55.000.

De stad (in het algemeen)

De eerste keer dat in de Bijbel over een stad wordt gesproken is in Genesis 4:17. Kaïn, de broedermoordenaar, bouwt een stad. Hier hebben vele uitleggers uit afgeleid dat het Oude Testament negatief staat tegenover de stad en het stadsleven en daar tegenover het nomadische woestijnleven als ideaal stelt. Toch is dat niet vol te houden. Deuteronomi-um 6:10 zegt dat de Israëlieten bij hun intocht in het beloofde land ‘grote en goede steden’, die zij niet gebouwd hebben, zullen ontvangen. Jeruzalem is de stad bij uitstek en daar zal God ook het heil geven (zie onder). De val van Jeruzalem betekent chaos en anarchie voor het land (Jes. 3; Klaagl.). De profeet Hosea ziet als het gevaar van het stadsleven – en van alle leefvormen waarin men zich settelt – dat Israël zich gewonnen geeft aan de Kanaäniti-sche vruchtbaarheidsreligie. Daar hangt ook mee samen dat Israël terug moet naar de woestijn (Hos. 2:13-14). Die woestijn(tijd) is nodig, maar is niet de definitieve bestemming van het volk.

Dat de stad in Israël ook symbool van bescherming en vrijheid kan zijn, blijkt uit het bestaan van de vrijsteden, plaatsen van asiel waar de daders van onopzettelijke doodslag heen konden vluchten om aan de bloedwraak te ontkomen (Num. 35:9-34; Joz. 20).

Sion zal niet wankelen

In het Oude Testament is Jeruzalem de plaats die God uitgekozen heeft om daar te ‘wonen’, of ‘zijn Naam te laten wonen’. Het boek Deu-teronomium legt er, zonder de naam van Jeruzalem te noemen, de nadruk op dat de Here alleen daar mag worden vereerd. De dienst aan de ene God hangt samen met de ene offerplaats. Jesaja 14:32 zegt dat ‘de Here Sion gegrondvest heeft’.

In Psalm 46 wordt de aanval van de vijandige volken op Jeruzalem getekend. Maar Sion zal niet wankelen, want ‘God is in haar midden’ (vs. 6). Het is opmerkelijk welke rol dit vertrouwen in de geschiedenis van Israël speelt. In Jesaja 7:3-9 roept Jesaja koning Achaz bij de belegering van Jeruzalem op om op God te vertrouwen, want Hij staat zelf in voor zijn stad en zijn volk, voor Jeruzalem en Juda. Een paar generaties later, vlak voor de val van Jeruzalem in 586 v. Chr., zal Jeremia juist het tegenovergestelde zeggen: jullie denken dat je niets kan overkomen omdat jullie in Jeruzalem wonen en omdat de tempel daar staat.

Dit is valse gerustheid en het volk van Juda moet er rekening mee houden dat God zijn handen van de stad aftrekt en dat Jeruzalem zal vallen (Jer. 7; 26). Wanneer de boodschap van Gods aanwezigheid in Jeruzalem tot valse gerustheid leidt, trekt God Zich terug uit de stad en uit het volk. Wel is te bedenken dat de belofte voor Jeruzalem blijft staan en dat de stad na de ballingschap weer herbouwd mag worden.

Het toekomstige Jeruzalem

In het Oude Testament wordt Jeruzalem steeds als een aardse stad afgeschilderd. Volgens de latere profeten zal de stad in de toekomst kosmische trekken krijgen. In ongekende pracht zal ze herrijzen (Jes. 54:11-13; 60:13; Hag. 2:7-9). Ze zal op het paradijs lijken (Jes. 51:3). De Here Zelf zal er wonen (Zach. 2:10; 8:3; Joël 3:17). Hoe concreet aards de toekomstverwachting in het Oude Testament is, blijkt uit Zacharia 8:4 en Jesaja 65:20. In de laatste tekst staat dat zelfs een zondaar eerst op honderdjarige leeftijd zal sterven. In dit toekomstige Jeruzalem is de dood dus niet afwezig, maar slaat pas laat toe.

De volken krijgen een bijzondere plaats in dit toekomstige Jeruzalem. In sommige profetenwoorden ligt de nadruk op de vernietiging van de vijanden (Jes. 29:7-8; Zach. 12:3, 4). Veelal valt het accent echter op de heilvolle toekomst van de volken in Jeruzalem. Een voorstelling die we vaak tegenkomen, is die van de volken die in het laatst der dagen naar Sion zullen optrekken om daar de Here te aanbidden (Jes. 2:2-5; 25:6-12; Zach. 8:20-22; Ps. 87; 102:23). Soms wordt erbij gezegd dat ze hun schatten meenemen om die in de tempel neer te leggen (Jes. 45:14; 60:6; Ps. 68:30). Deze voorstelling wordt wel centripetaal genoemd, middelpuntzoekend, en gezet tegenover de centifugale, middelpuntvliedende voorstelling die we in het Nieuwe Testament vinden.

Daar gaan de apostelen vanuit het centrum Jeruzalem naar de volken om hen het evangelie te brengen.

Babel

Babel is in het Oude Testament de naam van een zeer concrete stad, waar Israël zoveel mee te maken heeft gehad, dat de stad ook een sterk symbolische betekenis heeft gekregen en tot in het Nieuwe Testament staat voor alles wat slecht en gewelddadig is. Israël is in de periode voorafgaande aan de val van Jeruzalem (586v. Chr.) door deze grootmacht in het nauw gedreven en is zelfs in Babel terechtgekomen. De profeten weten dat Babel een werktuig in Gods hand is om Israël tot de orde van Gods heil te roepen (Jes. 47:5-6; Jer. 50:23; 51:20-21), maar spreken ook hun vervloekingen over dit werktuig Babel uit (Jes. 13:1-14:21; 21:1-10; 46-47; Jer. 50-51). Met Babel gaan haar goden ten onder (Jes. 46:1-2; Jer. 50:2; 51:44). In de verwoesting van Babel heeft Israël ongetwijfeld de vervulling van deze profetieën gezien. Het verhaal van de torenbouw van Babel weerspiegelt deze visie op de macht en de ondergang van deze antigodde-lijke stad (Gen. 11:1-9).

Het is opvallend dat we bij de profeten wel uitspraken vinden over het heil voor de volken, maar doorgaans niets over het heil voor Babel. Het is daarom uitzonderlijk dat in Psalm 87 verkondigd wordt dat Babel naast Egypte (Rahab) eens de macht van Israëls God aanvaarden zal. Bijzonder is ook wat we in Jeremia 29:7 vinden. De profeet Jeremia schrijft een brief aan de ballingen in Babel. Hij vraagt hen om het feit van de ballingschap te aanvaarden en het leven voor langere tijd in te richten. De Israëlitische ballingen moeten voor Babel, de stad van de vijand, bidden en de vrede voor haar zoeken, ‘want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn’.

Nieuwe Testament

De weg van het evangelie

Wie het boek Handelingen leest, ziet dat Paulus bij voorkeur de grote steden bezoekt: Anti-ochië, Efeze, Korinte, Filippi enzovoort. In al die steden sticht hij gemeenten en dan spoedt hij zich weer voort. Alleen in Korinte (Hand. 18:11) en Efeze (Hand. 18:1-10) blijft hij langer. Zijn zendingsstrategie was er waarschijnlijk op gericht om de grote cultuurcentra voor Christus te winnen, in de hoop dat het evangelie vanuit de steden naar het platteland zou doorwerken. Zo is het in het Romeinse rijk ook inderdaad gegaan.

Jeruzalem in dubbel perspectief (Matteüs, Marcus, Lucas)

Het is niet eenvoudig om wat de evangeliën over Jeruzalem zeggen op één noemer te brengen. Enerzijds is Jeruzalem de stad van de grote Koning (Mat. 5:35); Jeruzalem wordt de heilige stad genoemd (Mat. 27:53). Maar Jezus spreekt ook over het oordeel dat de stad zal treffen (Mat. 22:7). Vooral in Lucas wordt dit benadrukt (13:31-35; 19:41-44; 21:5-38; 23:28-31). Toch neemt juist in dit evangelie de stad een centrale plaats in. Jeruzalem is aan het begin (Zacharias in de tempel) en het eind van dit evangelie (de discipelen loven God in de tempel) de locatie waar de grote dingen gebeuren (vgl. het begin van Handelingen). Net als in het Oude Testament is het ook in de evangeliën altijd weer de vraag of God zijn handen nu definitief van zijn volk en zijn stad heeft afgetrokken of dat Hij terugkomt met zijn heil. Lucas 21:24 zegt: en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn’. Wordt hier niet aangegeven dat er ook aan het lijden en de pijn van Jeruzalem een grens is (vgl. Luc. 13:35; Mat. 23:39)?

Paulus over Jeruzalem

Paulus’ bekendste tekst over Jeruzalem is Galaten 4:24-26. Hij stelt daar ‘Jeruzalem dat nu is’ tegenover het ‘Jeruzalem, dat boven is’ (SV). Met het tegenwoordige Jeruzalem bedoelt hij met name het hoofdkwartier van de ‘valse broeders’, die hem en de heiden-christelijke gemeenten de vrijheid willen ontnemen. Daarom verbindt Paulus respectievelijk de slavin Hagar en de vrije vrouw Sara met deze twee steden. Het lijkt erop dat Paulus het aardse, concrete Jeruzalem van zijn tijd afschrijft. Toch moeten we niet vergeten dat de brief aan de Galaten een buitengewoon polemische brief is waarin Paulus de zaken bewust scheeftrekt. Zo zegt hij in deze brief ook dat in Christus geen jood en geen Griek meer is (3:28), terwijl hij toch in de brief aan de Romeinen de voorrechten van de jood breed kan uitmeten (3:1-2; 9:4-5). Het zal dan ook niet toevallig zijn dat Paulus in Romeinen, de brief waarin hij zo positief over Israel spreekt, een veel duidelijker plek voor Jeruzalem inruimt. Hij beijvert zich in deze brief zeer voor de collecte ten behoeve van de arme moedergemeente in Jeruzalem (Rom. 15:25-26; vgl. Gal. 2:10; 1 Kor. 16:1-2; 2 Kor. 8-9). In Romeinen 15 verklaart Paulus dat Jeruzalem in zijn zendingswerk het uitgangspunt (vs. 19: ‘vanuit Jeruzalem’) en het oriëntatiepunt (vs. 25: ‘naar Jeruzalem’) is. Kortom, Jeruzalem is in het heilsplan van God nog niet afgeschreven.

Hebreeën over de komende stad I

n Hebreeën 11:9 wordt van Abraham gezegd dat hij zelfs in het beloofde land vertoefde ‘als in een vreemd land’, ‘… want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is’ (vs. 10). De schrijver van deze brief benadrukt het vreemdelingschap van de gelovigen. Ze zijn op pelgrimage. In deze bedeling is de rust niet tevinden. Daarom moeten ze zich richten op de ‘stad met fundamenten’, die niet onderhevig is aan al het aards gewoel. In 12:22 komt de schrijver daar op terug en spreekt over het ‘hemelse Jeruzalem’. Hij ontleent zijn beelden aan het aardse Jeruzalem zoals dat in het Oude Testament getekend wordt, maar bedoelt de hemelse stad. Polemiek met het aardse Jeruzalem vinden we hier niet direct. Voor de schrijver is echter heel deze aardse bedeling tijdelijk en zal zij haar vervulling vinden in wat ons door God beloofd is: de hemelse stad.

Rome-Babel in Openbaring

In het Nieuwe Testament worden Rome en het Romeinse Rijk soms gezien als een systeem waarin de gelovigen zich schikken moeten en dat zelfs mogelijkheden geeft voor de evangelieverkondiging (Rom. 13), soms echter als de grote vijand die zich tegen God en zijn gemeente keert. Zo vinden we het in Openbaring 13. Veelzeggend is dat Rome in dit boek symbolisch wordt aangeduid als Babel (Op. 17-19). Overduidelijk is de verwijzing naar de ‘eeuwige stad’ op de zeven heuvelen in Openbaring 17:9. Net als in de oudtestamentische profetieën wordt uitgebreid de ondergang van de stad beschreven (o.a. in 17:1-19:5). Van haar rijkdommen zal niets overblijven. Hoezeer dit Babel-Rome het symbool is van de anti-goddelijke machten, blijkt hieruit dat Openbaring geen heilsbeloften voor deze stad kent.

De komende stad in Openbaring

Het Oude en het Nieuwe Testament kennen vele beelden om het komende heil van God uit te drukken: de berg waar God een feestmaal aanricht (Jes. 25:6-12), de harmonie in de natuur (Jes. 11:1-10), een plein met spelende kinderen (Zach. 8:5). In Openbaring is het beheersende beeld dat van de stad (naast dat van de bruiloft; 19:6-10). Het nieuwe Jeruzalem daalt van boven neer op aarde, als een bruid versierd (21:2). Die voorstelling kunnen we ook in de joodse geschriften van die tijd vinden. In die stad zal geen pijn en verdriet en rouw meer zijn, want God Zelf woont daar. Daarmee wil de schrijver zeggen dat alle beloften van het Oude Testament tot vervulling zijn gekomen. Het verbond van God met mensen is gerealiseerd: ‘Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn’ (21:7). In de schildering van het nieuwe Jeruzalem komen vele oudtestamentische trekken samen: de edelstenen (Op. 21:18-19; Jes. 54:11), de tempelbeek (Op. 22:1; Ps. 46:5) en de volken en koningen die naar Jeruzalem optrekken (Op. 21:24; Jes. 14:1-2; 49:22; 60:4; 66:12, 20). Het grote verschil met het vroegere Jeruzalem is dat in die stad geen tempel meer is, ‘want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam’ (21:22). Het is goed om te bedenken dat Openbaring niet de bouwtekening van de toekomst geeft, maar er in wisselende beelden over spreekt.

Kern

Niet de eenzaamheid van de woestijn, maar het samenleven in de stad is in de Bijbel een beeld van het Koninkrijk van God. Daarbij gaat het om een stad op menselijke maat, waar mensen tot hun recht kunnen komen. Iemand zei: ‘De Bijbel begint in een tuin en eindigt in een stad’.

Een spannende vraag is of de aardse stad Jeruzalem in het Nieuwe Testament vervluchtigt tot een metafoor, of ook in alle concreetheid in het eschatologische heil van God zal delen. Er worden in het Nieuwe Testament verschillende accenten gelegd. Dat hangt samen met de schrijver, de lezers en de situatie waarin woorden gesproken en overgeleverd zijn. Het hangt ook samen met het feit dat het Nieuwe Testament evenmin als het Oude een uitgebalanceerde leer over God biedt. Het vertelt van de geschiedenis tussen God en mensen met alle onverwachte wendingen die daarin plaatsvinden. Wat dat betreft is er een parallellie met de toekomst van het volk Israël. Wie gelooft in de trouw van God tegenover Israël mag ook hoop hebben voor Jeruzalem. Die hoop wordt intussen steeds meer aangevochten. Hoe kan de kerk duidelijk maken dat Jeruzalem de stad van de vrede is, als we op het journaal Jeruzalem vooral zien als een stad waar bloed vergoten wordt? Ook hier geldt dat wij nog leven in geloof en niet in aanschouwen.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: hoogmoed, tempel, woestijn.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken