Menu

Premium

Tempel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Het woord ‘tempel’ is in de wereld van de religies de aanduiding van een heilige plaats, een plek van eredienst en ontmoeting met God of de goden. Soms wordt het woord ook wel in figuurlijke zin gebruikt en spreekt men van een ‘muziektempel’ of ‘een tempel van wetenschap’.

Heden ten dage heeft noch het jodendom noch het christendom zo’n geografisch bepaalde plaats waar de aanbidding van en ontmoeting met God zich concentreert. Wel kennen rooms-katholieken bedevaartsplaatsen en hechten zij grote waarde aan de ‘heilige plaatsen’ in het Midden-Oosten.

Woorden

De tempel wordt in het Oude Testament meestal aangeduid met ‘huis (bajit) van God’ of ‘huis des Heren’, soms met hechal, miqdasj of qodesj, ‘heiligdom’.

In het Nieuwe Testament worden meestal de Griekse woorden naos en hiëron gebruikt. Het eerste duidt soms het heiligdom zonder de bijgebouwen en voorhoven aan.

Betekenis in context

Oude Testament

Tabernakel als Gods woonplaats

De tempel is een voortzetting van de tabernakel en de tent der samenkomst. Na de ver-bondssluiting geeft God Zelf opdracht de tabernakel en alle toebehoren te vervaardigen. ‘En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen’ (Ex. 25: 8). Gods voortdurende aanwezigheid en beschikbaarheid onder zijn volk krijgt vorm in de tabernakel. De tabernakel is de plaats van eredienst, van verzoening en wegneming van de zonde, en van uitingen van dank en toewijding. God toont Mozes op de berg het model van de tabernakel en al zijn voorwerpen (25:9).

Tempel van Salomo

Koning David wil een tempel als plaats voor de ark bouwen. God antwoordt echter: zoudt gij voor Mij een huis bouwen om in te wonen? … Heb Ik ooit … het woord gesproken: Waarom bouwt gij Mij niet een huis van cederhout?’ (2 Sam. 7:5, 7). God heeft geen gebouw of tempel ‘nodig’. Tevens was tijdens Davids regeringsperiode – gekenmerkt door vele oorlogen – de tijd voor tempelbouw nog niet gekomen. God wil zijn ark niet laten ‘rusten’ in een huis terwijl zijn volk nog geen rust heeft. Het is Salomo, onder wiens regering het volk vrede geniet, die de tempel zal bouwen (2 Sam. 7:11-13). Van een model dat hem van Godswege getoond wordt, is geen sprake. Wel is het zo dat God dit project van Salomo aanvaardt als zijn huis (1 Kon. 9:3; zie ook 1 Kon. 6:12).

Uit het gebed dat Salomo uitspreekt bij de inwijding van de tempel blijkt dat hij zich bewust is van de paradox: ‘Zou God dan werkelijk op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb’ (1 Kon. 8:27). Toch smeekt Hij dat God zijn naam hier zal doen wonen, met beroep op dergelijke beloften in het boek Deuterono-mium (o.a. 12:11). God verhoort genadig dit gebed; vuur daalt neer uit de hemel en de heerlijkheid des Heren vervulde het huis (2 Kron. 7:1). God belooft zelfs: ‘Ik heb dit huis dat gij gebouwd hebt, geheiligd door mijn naam daar voor altijd te vestigen, en mijn ogen en mijn hart zullen daar te allen tijde zijn’. Echter, als Salomo niet ‘voor Gods aangezicht wandelt’ zal deze tempel een puinhoop worden (1 Kon. 9:3, 4, 8).

Tempel als beeldspraak

De tempel symboliseert Gods aanwezigheid, de omgang met Hem en het leven in harmonie met Hem. In vele psalmen loopt het verlangen naar de ontmoeting met God en het binnengaan van de tempel parallel (bijv. 27:4; 42; 63; 73). De climax van het leven onder de zorg van de Here, de goede Herder, is ‘in het huis des Heren te verblijven tot in lengte van dagen’ (Ps. 23:6).

Er wordt dan ook in hoge bewoordingen over de tempel, de tempelberg Sion en de tempelstad Jeruzalem gesproken (Ps. 46; 65; 122; 125; 132). De wolk van Gods aanwezigheid (sjechi-na) is verbonden met de tabernakel en de tempel (Jes. 6!). Aan de aanwezigheid van de tempel ontleende men de zekerheid van Gods aanwezigheid en bescherming (Ps. 27; 61; 84).

Dat God in de tempel ‘woont’ en ontmoet kan worden, is geen vanzelfsprekend gegeven of een automatisme. De kritiek van de profeten richt zich juist tegen de valse zekerheid (Jer. 7:1-15; vgl. Am. 7). Geloofszekerheid is altijd verbonden met gehoorzaamheid aan Gods geboden, met een heilig en oprecht leven (Ps. 15!). De afgoderij drijft God van zijn heiligdom weg (Ez. 8:6 en 10:18). Toen Israël volhardde in zonde en onrecht, heeft God Zelf ‘het huis waarop gij uw vertrouwen stelt’ verwoest (Jer. 7:14; 26:6).

De nieuwe tempel

De verwoesting van de tempel(stad) werd door Israël beleefd als een ramp en een oordeel van God (vgl. Ps. 74; Klaagl. 2:6-7), maar het oordeel is niet Gods laatste woord. Na de terugkeer uit de ballingschap wordt de tempel herbouwd (Ezra 2-3; Hag. 1-2). Bij de profeten uit de tijd na de ballingschap wordt steeds meer de nieuwe, ideale tempel – die God Zelf in de eindtijd zal oprichten – belangrijker dan een zichtbaar gebouw. Die tempel zal ‘een huis van gebed voor alle volken’ zijn (Jes. 56:7 en Zach. 14:10-21). Al eerder wordt geschreven over deze internationale aantrekkingskracht en zegen vanuit de tempel van Jeruzalem (Mi. 4:2 en Jes. 2:2-5, vgl. Ef. 2:1122).

Nieuwe Testament

Jezus en de tempel

In de vier evangeliën is herhaaldelijk sprake van de tempel als plaats van openbaring. Jezus preekt en handelt regelmatig in de tempel (Joh. 7:14, 28; 18:20). Lucas begint zijn evangelie met de tempel en de priester en eindigt met de priesterzegen en de aanbidding in de tempel. Tegelijk ontmoet Jezus juist ‘in het huis van mijn Vader’ grote tegenstand; Hij wordt daar verzocht (Luc. 4:9-12) en zelfs probeert men Hem daar te doden. ‘Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel’ (Joh. 8:59; 10:31). De openbaring stokt en er blijft geen plaats over voor Jezus in de tempel. De tempelreiniging en Jezus’ uitspraak over het afbreken en opbouwen van de tempel spelen volgens alle evangelisten een grote rol in zijn terechtstelling (bijv. Mar. 14:58-59). Jezus zou gesproken hebben over een nieuwe tempel ‘niet met handen gemaakt’, geen mensenwerk dus. Dit stemt overeen met Johannes 2:13-22, waar een parallel wordt getrokken tussen de verwoesting van de tempel en het sterven van Jezus’ lichaam. Door na drie dagen op te staan, zal Jezus de nieuwe tempel bouwen. Hij neemt persoonlijk de functies en symboliek van de tempel over (zie bijv. 7:37-39). Hij is de ‘plaats’ waar God ontmoet en gekend wordt, het centrum van verzoening en vereniging van het Godsvolk (zie ook Mat. 12:6). Een deel van de profetieën over de nieuwe tempel van de eindtijd worden in Christus vervuld.

De Vader aanbidden in geest en waarheid

De aanbidding en dienst aan God zal zich niet meer concentreren op een tempelgebouw of plaats – Jeruzalem – maar op de houding van de aanbidders. ‘Echte aanbidding is geestelijk en zuiver, oprecht.’ Dit wordt werkelijkheid dankzij de Messias, Jezus (Joh. 4:20-26). In zijn persoon is het Woord vlees geworden en komen wonen (lett: ‘tabernakelen’) in ons midden (1:14). In heilshistorisch opzicht maakt dat in wezen de tempel overbodig (vgl. ook Mat. 27:51; Mar. 15:38, het scheuren van het voorhangsel. Zie ook Hebr. 10:19-22).

Elke dag eendrachtig in de tempel

Toch blijven ook na de opstanding van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest de volgelingen van Jezus nog in allerlei opzichten verbonden met de tempel. De tempel is enerzijds van groot belang voor de jonge gemeente en de apostelen (Hand. 2:46; 3:1; 5:21, 25; 21:26). Ze komen daar samen, nemen deel aan de eredienst, preken, doen er tekenen en wonderen. Anderzijds stuiten zij juist daar op de weerstand en zelfs vervolging door de joodse leiders (Hand. 4-5). Dezelfde dubbelheid zagen we ook ten opzichte van Christus. Stefanus uit zich kritisch over de tempel en legt er de nadruk op dat God niet woont in wat men met handen maakt (Hand. 7:48). Dit is een van de breekpunten met de officiële joodse leiders. Ook in de confrontatie met de heidense godsdienst komen we die zelfde kritiek tegen. In zijn rede op de Areopagus maakt Paulus zijn hoorders duidelijk dat God, de Schepper en Heer van hemel en aarde, niet woont in tempels met handen gemaakt (Hand. 17:24).

De gemeente als tempel

Het beeld van de tempel wordt ook betrokken op de christelijke gemeente. De woorden ‘Gods tempel zijt gij’ worden uitgelegd in de volgende zin: de Geest Gods woont in jullie (1 Kor. 3:16). Als tempel van de Heilige Geest is de gemeente de plek van ontmoeting en aanbidding en is zij de plaats waar ze als een priesterlijk volk geestelijke offers brengt tot zegen van de wereld (zie ook 2 Kor. 6:16; 1 Petr. 2:5, 6, 9). Dit beeld wordt verbonden met het beeld van het fundament. De gemeente is gebouwd op Christus, het fundament dat de apostel in zijn prediking gelegd heeft (1 Kor. 3:10,15). Daarom staat verdeeldheid binnen de gemeente gelijk aan een vreselijke zonde. Het is niets minder dan ontwijding van de tempel (1 Kor. 3:17). Zelfs toen de tempel nog intact was, paste Paulus dit beeld van de tempel al op de gemeente van Korinte toe. Des te meer belang heeft deze symboliek na de verwoesting van de tempel in het jaar 70.

2 Tessalonicenzen 2:4 kan in deze lijn worden opgevat: de tegenstander zal zich in de tempel Gods zetten, dat wil zeggen: in de zogenaamd christelijke gemeente. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze tekst een toekomstige herbouw van het tempelgebouw aanduidt. De nadruk komt juist steeds meer op de geestelijke en figuurlijke betekenis van de tempel te liggen. Het gebouw en de eredienst daar heeft slechts een relatieve en soms zelfs negatieve waarde.

De ‘tempel van God’ betreft dus meestal de christelijke gemeenschap en slechts eenmaal het lichaam van de individuele gelovige (1 Kor. 6:19).

Geen tempel meer

De hierboven beschreven ontwikkeling bereikt haar climax in Openbaring 21:3 en 22. Gods oorspronkelijke bedoeling wordt bereikt: Hij zal wonen onder zijn volk, maar een gebouw is daarvoor niet meer nodig. ‘De Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam.’ Hier komen de lijnen vanuit Exodus 25, de verbondsbeloften, de Sionspsal-men, de profetieën, Johannes 2 en andere teksten samen in een groots visioen.

Kern

De tempel speelt een belangrijke rol door heel de Bijbel heen. Wij leven nu in de tijd tussen Christus’ hemelvaart en zijn wederkomst. De vervulling van het getuigenis van de profeten aangaande een nieuwe tempel door Christus en de Geest impliceren dat de nadruk niet valt op de fysieke plaats van ontmoeting met God. Dit is een belangrijke stap in de richting van de uiteindelijke gemeenschap en nabijheid van God. In de directe ontmoeting met Hem valt het gebouw grotendeels weg; het heeft zijn rol vervuld. Wat voorheen de tempel wilde verschaffen en symboliseren, wordt effectiever en breder werkelijkheid in de vollegemeenschap van Christus en zijn gemeente. Daarbij is het goed te bedenken dat voor de beleving van deze gemeenschap de kerkdienst, als plaats van ontmoeting met God, als plek waar Woord en sacrament bediend worden, een wezenlijke rol vervult. ‘In het Woord laat Hij Zich vinden, in avondmaal en doop’ (Gez. 127:2 LvK). In hoeverre de eredienst een kerkgebouw toch tot een bijzondere ruimte maakt waarvan de inrichting niet om het even is, is een vraag die in de verscheidene stromingen van de christenheid verschillend beantwoord wordt en bepaald wordt door de visie op de liturgie.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: ballingschap, gemeente, huis, offer, priester, wonen, tegenwoordigheid.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken