Menu

Premium

Hoogmoed, overmoed, trots, grootspraak

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Bij het thema ‘hoogmoed’ raken we een gevoelig punt van de moderne cultuur. Vroeger was nederigheid een deugd, tegenwoordig veel minder. In onze samenleving geldt dat je je dubbeltje beter kunt uitgeven voor een kwartje dan andersom. Veelal wordt de bijbelse verkondiging verantwoordelijk gehouden voor een levenshouding waarin een mens zichzelf kleiner maakt dan hij is. Het valt ook niet te ontkennen dat mensen met een beroep op het evangelie vaak klein-gehouden zijn. Velen van de oudere generatie zijn opgevoed met de regel: ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. In de houding van nederigheid kan een onecht element kruipen van zelfontkenning. Nederigheid is iets anders dan bescheidenheid. In de bescheidenheid heeft men een nuchtere kijk op de eigen mogelijkheden (en beperkingen!) maar men zal ze niet etaleren. In de reactie op het opvoedingsideaal van de nederigheid kan een cultuur ook weer doorschieten. Assertiviteit kan verworden tot wat in de Bijbel ‘hoogmoed’ heet.

Woorden

In het Oude Testament komen als aanduiding van ‘hoogmoed’ en ‘trots’ hoofdzakelijk twee woorden voor: zadon en gaon met hun stamverwante woorden. Vooral zadon en zeed hebben deze negatieve betekenis. Het woord gaon (met verwante woorden) is neutraler van betekenis en kan ook in positieve zin gebruikt worden. In Exodus 15:7 staat het voor de ‘hoogheid’ (SV), de ‘majesteit’ (NBG-51) van God. Maar vaak heeft ook dit woord een negatieve betekenis.

Het Nieuwe Testament kent als belangrijkste woorden in dit veld: huperèphania en alad-zoneia. Het tweede begrip heeft iets van ‘pronken’.

Verder komen we in Titus 1:7 en 2 Petrus 2:10 het woord authadès tegen, dat misschien in de Willibrord in Titus 1:7 nog het meest terzake wordt vertaald: ‘arrogant’. Verwant aan al deze begrippen is het woord ‘zich verhogen’ (hupsoun) dat vaak voorkomt in tegenstelling tot zich ‘vernederen’ (Mat. 23:12 enz.).

In 1 Korintiërs komen we regelmatig hetwoord ‘zich opblazen’ tegen (4:6, 18, 19 enz.), als vertaling van phusioun (SV, NBG-51). Het gaat hier om een levenshouding waarbij men de eigen persoon uitvergroot ten koste van anderen.

Betekenis in context

Oude Testament

De hoogmoed der volken, met name van Babel

In het Oude Testament zijn het vaak de volken of hun machthebbers aan wie verweten wordt dat ze hoogmoedig zijn: Moab (Jes. 16:6; Jer. 48:29), Edom (Jer. 49:16; Ob. 3) enzovoort, maar met name Babel wordt van deze grondhouding het symbool. In Jesaja 13 en 14 wordt dit breed uitgewerkt. Zo vinden we in Jesaja 13:11 dat God ‘de trots der overmoedigen’ en ‘de hoogmoed der geweldenaars’ zal vernederen op ‘de dag des Heren’. Waaruit bestaat de hoogmoed van Babel? Die heeft te maken met de houding tegenover Israël. Babel is de slavendrijver van Israël (14:2, 4) en heeft zich verkeken op de bijzondere plaats die Israël in het heilsplan van God heeft (14:1, 2). God zal de verhoudingen echter omkeren: de slavendrijvers worden nu zelf tot slaven (14:2-3).

Babels hoogmoed blijkt ook uit de verhouding tegenover Israëls God. Babel zegt: ‘Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen’ (14:13-14). Een mens die zich gelijkstelt aan God begaat de oerzonde van Genesis 3:5: ‘als God willen zijn’. De koning van Babel, die niet tevreden is met zijn plaats op aarde en naar de hemel wil opklimmen, wordt dan ook neergeworpen tot in het dodenrijk (Jes. 14:15). Hoogmoed leidt hier tot vernedering en bespotting (zie 14:4, 16).

Hoogmoedigen binnen Israël (de psalmen)

De hoogmoed wordt niet alleen buiten Israël gevonden, maar ook in Israël. In de psalmen klagen mensen over hetgeen de hoog-moedigen hen aandoen (36:12; 59:13; 73:6; 94:23 enz.) en bidden zij om Gods ingrijpen. De hoogmoed, de overmoed, de verwatenheid van de goddelozen heeft veelal met sociaal onrecht te maken. Ze maken zich schuldig aan geweld (73:6). Het zijn ‘mannen des bloeds’ (59:3). Weduwe, vreemdeling en wees zijn hun slachtoffers (94:6). In het woord ‘hoogmoed’ gaat het dus niet alleen om een levenshouding, maar met name ook om de gewelddadige uitingen daarvan. Typerend voor deze hoogmoedigen is dat ze geen rekening houden met God. Ze doen alsof God het niet ziet en hoort (73:11; 94:7; vgl. 14:1).

De psalmisten getuigen van het vertrouwen dat niet de hoogmoedigen in deze wereld het laatste woord hebben, maar God. Daarom zijn ze er zeker van dat na de hoogmoed de val komt (36:13; 94:2).

Hoogmoed is dwaasheid (wijsheidsliteratuur)

Ook de wijsheidsliteratuur van Israël heeft over de hoogmoed nagedacht. Overmoed staat tegenover wijsheid, zegt Spreuken 11:2 (vgl. 13:10). Vandaar dat de vreze des Heren (als het beginsel van de wijsheid) ook niet strookt met hoogmoed en trots (8:13). De hoogmoedige houdt geen rekening met de werkelijke verhoudingen. Hoogmoed leidt dan ook uiteindelijk tot vernedering, terwijl de nederige eer zal ontvangen (29:23). ‘Hoogmoed komt voor de val’ is een spreekwoord dat regelrecht uit de Bijbel komt (16:18). In Spreuken vinden we een volstrekt vertrouwen in de scheppingsordening van God: tijdelijk mogen de goede verhoudingen dan verstoord zijn, uiteindelijk zal het recht zegevieren. De wijze weet dat en richt zijn leven daarnaar in. Kortom, hoogmoed is niet alleen slecht, het is ook dom.

Een grote mond hebben tegen God

In het boek Daniël vinden we figuren die een grote mond opzetten tegen God. In 7:8 gaat het over het vierde dier dat Daniël in een visioen ziet: een anti-goddelijke (en anti-menselijke!) macht die ‘een mond vol grootspraak’ heeft. In vers 25 wordt het visioen uitgelegd en gezegd: ‘Hij zal woorden spreken tegen de Allerhoogste’, en: hij richt ‘de heiligen des Allerhoogsten’ (= de gelovigen) te gronde. Dezelfde trekken komen we weer tegen bij de koning waarover Daniël 11:36 spreekt: ‘hij zal zich … verheffen tegen elke god’ en hij spreekt ‘ongehoorde woorden’ tegen ‘de God der goden’.

Deze teksten vormen de achtergrond van sommige nieuwtestamentische teksten, waarin het laatste, beslissende gevecht tussen God en de demonische machten wordt aangekondigd. Zo wordt in 2 Tessalonicen-zen 2:4 gesproken over de tegenstander van God, ‘die zich verheft tegen al wat God … heet’. Als in Openbaring 13:5 het beest uit de zee wordt getypeerd, gebeurt dat ook weer met de oude woorden uit Daniël: het beest spreekt ‘grote woorden en godslasteringen’ tegen God.

Nieuwe Testament

De lofzang van Maria (Luc. 1:51)

In Maria’s lofzang staan de ‘hoogmoedigen’ naast de ‘machtigen’ en de ‘rijken’ en gezamenlijk staan zij tegenover de ‘eenvoudigen’ en de ‘hongerigen’. Maria zelf behoort tot de tweede categorie (zie vs. 48). Geheel in de lijn van het Oude Testament zal er een omkeer plaatsvinden en worden de posities gewisseld. Dit alles wordt gerealiseerd door de komst van het Kind dat bezongen wordt. In dit lied wordt de omkeer van de maatschappelijke en politieke wantoestanden bezongen alsof het zich al voltrokken heeft: ‘Hij heeft machtigen van de troon gestort … ‘ (vs. 52). Zo vinden we het ook in het Oude Testament: als de verspieders terugkomen bij Jozua na hun verkenning van Jericho zeggen ze: ‘De Here heeft het gehele land in onze macht gegeven … ‘ (Joz. 2:24). Vanwege de vastheid van Gods belofte kan de toekomst reeds als tegenwoordig worden voorgesteld. Zo gebeurt het ook in Maria’s lofzang. Alles wat het aangekondigde Kind zal bewerken in zijn komst en wederkomst wordt ons als reeds gerealiseerd gepresenteerd. Deze wijze van spreken relativeert de macht van de huidige machthebbers. Zoals een Duitse christen-politicus het eens tegen de nazi’s zei: ‘Jullie heren gaan, maar onze Heer komt’. Juist daarom is hoogmoed (= de echte Heer niet erkennen) zo dom.

De zondecatalogi

In het Nieuwe Testament vinden we een aantal zondecatalogi, dat wil zeggen lijsten met zonden en ondeugden. We kunnen denken aan Marcus 7:21-22, Romeinen 1:29-31, Galaten 5:19-21, 2 Timoteüs 3:2-5 enzovoort. Zulke lijsten kwamen in de antieke wereld voor. Ook in de synagoge werden ze gebruikt. Daar was het een middel om de eigen levenswijze af te grenzen tegen die van het heidendom, een catechetisch leermiddel waardoor de levenswijze volgens Gods wil ingeprent werd. Zo zal het ook gefunctioneerd hebben bij de bekeerlingen van de christelijke predikers. In deze reeksen komen we regelmatig de ondeugden van overmoed of hoogmoed (huperèphania en stamverwante woorden) tegen (Mar. 7:22; Rom. 1:30; 2 Tim. 3:2) – soms in combinatie en ook letterlijk naast de verwante ondeugd van de verwaandheid (alad-zoneia; Rom. 1:30; 2 Tim. 3:2). Het gaat hier om synoniemen waarvan de betekenisverschillen niet makkelijk aan te geven zijn. Misschien heeft het begrip aladzoneia iets meer de notie in zich van ‘zichzelf etaleren’, ‘pralen’. In Jakobus 4:6 en 1 Petrus 5:5 staat de hoogmoedige tegenover de nederige. Ook hier geldt weer de regel dat God de hoogmoedige vernedert en de nederige verhoogt.

Kern

Een cultuur waarin de zelfontplooiing van het individu centraal staat, loopt het gevaar om uit te komen bij de hoogmoed, de verwatenheid. Wie niet weet dat het leven geleefd mag worden voor het aangezicht van God, kan twee dingen makkelijk vergeten: 1. wij zijn God niet; een mens moet zijn beperkingen kennen en aanvaarden. 2. wij zijn Gods schepsel en dat geeft ons een hoge status die het humanisme ons niet kan geven. Mensen zijn geroepen om beide polen recht te doen: de grenzen én de mogelijkheden erkennen. In het geloofsgesprek en in de prediking mag de kerk niet vergeten dat ze vroeger wel eens meer de begrenzing benadrukt heeft, dan de ruimte binnen deze grenzen.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dag van de Heer, stad, wijsheid.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken