Menu

Premium

Gal

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

bitter(heid), alsem (gif), pijl

Aan de gal, de door de lever afgescheide vloeistof, hebben wij in onze taal uitdrukkingen ontleend die boosheid en boosaardigheid verwoorden. Als mensen bij het spreken of schrijven kwaadaardige woorden gebruiken, zeggen we dat hun pen of woorden in gal zijn gedoopt. Een duifje zonder gal is een aardig en onschuldig meisje. En als onze galblaas zich ontlast, dan bedoelen we dat we onze woede uiten. Gal wordt hier geïdentificeerd met boosheid en venijn. De gal met zijn bittere smaak verwijst naar het negatieve.

Grotendeels stemt dit gebruik overeen met de wijze waarop de bijbel gal bezigt.

Grondtekst

Het oudtestamentische merorah en mererah, ‘galblaas, gal (gif)’, verschijnt alleen in Job 16:13; 20:14, 25. In het apocriefe Tobit neemt de gal van de vis een essentiële plaats in (6:9; 11:8-11). Zie voorts de stam mrr, ‘bitter zijn’, en de diverse afleidingen daarvan. Het aspect van ‘bitter’ bevat ook la’anah, waarin we de stam l’n, ‘gruwen, verachten’, herkennen. De vaak voorkomende vertaling ‘alsem’ is discutabel. Het lijkt een aanduiding voor gif of gifplant te zijn, zoals Deuteronomium 29:17[18] veronderstelt. Het woord komt steeds in metaforische zin van ‘bitter, bitterheid’ (Am. 5:7, onzeker; Spr. 5:4; Klaagl. 3:15) voor, en bij voorkeur samen met rosj, ‘gif(plant)’ (Deut. 29:17[18]; Jer. 9:14; 23:15; Am. 6:12; Klaagl. 3:19).

Het Nieuwe Testament heeft cholè, ‘gal’ (Mat. 27:34; Hand. 8:23); apsinthos, ‘alsem’, als naam van een ster en bittere vloeistof (Op. 8:11); en de verwante woorden pikria, ‘bitterheid’ (Hand. 8:23), pikros, ‘bitter’ (Jak. 3:11, 14), pikroos, ‘bitter’ (Mat. 26:75; Luc. 22:62).

Letterlijk en concreet

a.Net voor zijn kruisiging geven de soldaten Jezus wijn vermengd met gal (Mat. 27:34). Waarschijnlijk doen zij dat met het doel Hem enigszins te verdoven, wat niet ongebruikelijk is in die dagen. Marcus spreekt van wijn met mirre (15:23); in mirre zit een verdovende, bittere stof (vgl. Midrasj Rabbah Hoogl. III,6). De versie van Matteüs herinnert aan Psalm 69:22 en heeft daarom meer dan een letterlijke betekenis: de drank is beeld van de vervulling van de lijdende. Jezus weigert te drinken, wellicht wil Hij zijn einde zonder verdoving ondergaan.

b.Het latere jodendom schrijft aan hart, lever en gal van de vis, in combinatie met rituele handelingen, een genezende werking toe (Tobit 6:710; 11:8-12). Of die werking symbolisch moet worden opgevat als verwijzing naar God uit wie alle leven voortkomt, is niet duidelijk.

c.Wie verbitterd is, sluit zich af voor de gemeenschap (Spr. 17:11). De apostelen waarschuwen tegen verbittering. Deze houding breekt af en vervreemdt mensen van elkaar (Rom. 3:14; Ef. 4:31; Jak. 3:14).

Beeldspraak en symboliek

a.In de gesprekken tussen Job en zijn vrienden komen we driemaal gal als beeld tegen, en wel tegen de achtergrond van de brandende kwestie waarom de rechtvaardige lijdt en de goddeloze voorspoed ondervindt. De schrijver laat Sofar over de goddeloze zeggen, dat deze gal van een adder in zijn binnenste heeft (Job 20:14). De slechterik denkt dat zijn daden van onrecht zoet zijn, maar dat is louter schijn. Alles wat hij onrechtmatig heeft verworven, zal op een dag smaken als gal, als slangengif. Hij zal ervan kotsen. Waarom? Omdat de God van het recht zich ermee zal bemoeien. De onrechtvaardige zal getroffen worden door de pijlen van de boogschutter – beeld van Gods toorn en gericht (vgl. Deut. 32:41-42). Als hij de pijl uit zijn rug trekt, zit er gal aan. Dat wil zeggen, hij is in zijn binnenste geraakt, op de plek waar hij zijn onrecht heeft verzameld (20:25; zie nogmaals vers 14). In hoofdstuk 16 tuimelen de beelden van Gods aanval op Job over elkaar: God als roofdier, als dreigende soldaat en als boogschutter. Job voelt zich de schietschijf. De pijl raakt zijn nieren en zijn galblaas, zodat de gal op de aarde vloeit (16:13). Met andere woorden, Job wordt in zijn kern geraakt. Niets blijft van hem over.

b.De apostel Petrus zegt tot Simon de tovenaar: ‘Jij bent gekomen tot een gal van bitterheid… ‘(Hand. 8:23). De Tora typeert de Israëliet die voor afgoden buigt met de metafoor wortel, waaruit zich gal en dus bitterheid verspreidt (Deut. 29:17[18]). De apostel kwalificeert nu deze Simon met het beeld van de bittere wortel; deze is uit op winstbejag ten koste van mensen, hij is een goddeloze.

c.Deze tekst uit Deuteronomium ligt ook ten grondslag aan Hebreeën 12:15, een oproep aan de gemeenteleden toe te zien dat er geen bittere wortel opschiete, wat verwarring sticht. De auteur is ongerust over mogelijke afvalligheid, die hij tot uitdrukking brengt met het beeld van de wortel. De scheuten van de wortel brengen een bitter product voort. De wijsheidsleraar bezigt het contrast zoet-bitter om de vreemde vrouw te duiden (Spr. 5:4; vgl. Jak. 3:11). Of we deze vreemde vrouw letterlijk (zij probeert mannen seksueel te verleiden) of figuurlijk als tegenhanger van vrouwe Wijsheid (zij probeert haar gedachtegoed over te dragen) moeten verstaan, is niet geheel duidelijk. Misschien gaat het wel om beide. Hoe het ook zij, in eerste instantie gaat naar het schijnt zoetigheid van haar uit, maar later blijkt zij een en al bitterheid uit te dragen. En bitterheid leidt uiteindelijk tot ondergang. De leraar roept met zijn tegenstellingen -belofte en uitkomst, begin en einde, buitenkant en binnenkant – de leerling op tot scherpte en zelfkritiek. Bitterheid als beeld van ondergang en ellende komt sterk naar voren bij Jeremia, die het beeld hanteert om Gods oordeel over Israël en de valse profeten te schetsen: de Heer spijzigt met alsem en gif (9:14[15]; 23:15; vgl. 8:14). De lijdende in Klaagliederen drukt zijn diepe nood uit met hetzelfde beeld: bittere kruiden en het sap van bittere planten (3:15, 19; vgl. Job 13:26). Sommige uitleggers verstaan deze tekst letterlijk: gedreven door de honger moest de lijdende bittere planten eten, omdat er niets anders voorradig was. Onze voorkeur gaat uit naar beeldspraak, omdat in 1:4 ook reeds de bitterheid van vrouwe Jeruzalem als metafoor voor het lijden voorkomt. Amos gebruikt de metafoor om het tegenovergestelde van recht en gerechtigheid aan te geven: recht en gerechtigheid door de daden van de leiders tot bitterheid verworden, dat wil zeggen, tot ondergang van een harmonieuze samenleving. Het slechte en goddeloze geldt als bitterheid (Deut. 32:32).

d.Sprekend over bittere planten als verbeelding van het lijden, denken we aan de uittocht. In de nacht voor de uittocht uit Egypte moet het volk onder meer bittere kruiden eten (Ex. 12:8; Num. 9:11). Op zich is het eten van bittere kruiden niet vreemd; deze kruiden neutraliseren de zoete smaak van vlees. In de nacht voor de uittocht herinneren de kruiden echter aan de bittere ervaring in Egypte. De zware arbeid onder het juk van de farao had hun leven verbitterd (Ex. 1:14). Tot op de dag van vandaag liggen er op de seder-tafel bittere kruiden, de maror. In de liturgie van de Pesachviering klinkt de vraag: ‘Deze maror, die wij eten, waarom is zij voorgeschreven?’ En het antwoord daarop luidt: ‘Omdat de Egyptenaren het leven van onze voorouders in Egypte verbitterd hebben, zoals er in de Tora staat: “Zij verbitterden hun leven door zwaar werk met leem en bakstenen en allerlei arbeid op het veld. Al het werk dat ze hen lieten doen, was met hardheid”.’ Misschien mogen we de ervaring van de bitterheid tijdens het verblijf in Egypte verbinden met het verhaal van het bittere water te Mara (Ex. 15:22-27). Zojuist heeft Israël zingend de slavernij verlaten. Nu staat het volk in de vrijheid. Nou ja, vrijheid… De kwade adem van Egypte is nog lange tijd daarna voelbaar (Ex. 17:1-7; vgl. Num. 5:18). Straks, in het beloofde land, breekt de vrijheid pas echt door! Het bittere water in Mara herinnert aan de bittere nacht, en de verandering van bitter in zoet water door goddelijk ingrijpen geeft Israël hoop dat het de bittere ervaringen zal overwinnen.

e.Het woord bitter gekoppeld aan een menselijke uiting versterkt die uiting. De bittere schreeuw van Esau en Mordekai geven aan dat hun ontsteltenis hevig is, haast niet te dragen (Gen. 27:34; Est. 4:1; vgl. Ruth 1:13). De bittere schreeuw is de schreeuw die vanuit het binnenste opkomt. De zieke Hiskia spreekt van de bittere beproeving die hij ondergaat (Jes. 38:17; vgl. Ez. 27:31); het is balanceren op de rand van het ondraaglijke. De bittere inhoud van het boekje dat de ziener Johannes opeet, staat voor ellende en onheil (Op. 10:9-10). Zie verder bij ‘brief’, B-d.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 69; 73; 75; Gezang 167; 194; 265; 392; 398; 419; 490; Bijbel II: 18; Land: 37; Liturgie: 554 (= Gezangen: 510); Zingend I: 2; IV: 16; 20; 58; V: 22; Zleven: 25; Zlicht: 7.

b.Poëzie:

Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 100: ‘En daarna het oordeel…’.; 103: ‘Uittocht’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 234: ‘Klein grafmonument’; 270: ‘Afscheid’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 10: ‘In de herfst’.

c.Verwerking:

Om het thema in te leiden, kunnen we aansluiten bij dingen die bitter smaken en bij mensen die verbitterd zijn. De sprong van letterlijke naar overdrachtelijke bitterheid is niet groot. De besproken woorden roepen onder meer de volgende thema’s op: boosheid als emotie èn als handeling, lijden en ellende, verbittering en tegenspoed, recht en onrecht, vroomheid en goddeloosheid.

Verwijzing

Het woord gal(blaas) is verwant aan andere inwendige organen, men name aan de lever (‘nier‘). Bitter(heid) heeft eveneens raakvlakken met het tegengestelde begrip zoet (‘honing‘).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken