Menu

None

Inleiding bij 2 preken van Bonhoeffer: Nu u bent opgestaan

Dr. E. van ’t Slot vertaalde twee preken van Dietrich Bonhoeffer over ‘Nu u bent opgestaan’. De twee preken hield Bonhoeffer in 1932 n.a.v Kolossenzen 3:1-4. Ook de preken staan op PreekWijzer: Preek I: Nu u bent opgestaan en Preek II: Nu u bent opgestaan. De preken zijn opgenomen in het boek De levende kerk.

Inleiding

In de periode dat hij zijn collegereeks over ‘Het wezen van de kerk’ gaf, preekte Bonhoeffer – in juni 1932 – tweemaal over Kolossenzen 3:1-4. Omdat met name de eerste preek tonen aanslaat die herinneren aan deze colleges, en omdat deze preek goed laat zien hoe Bonhoeffer de kerkelijkheid van zijn dagen evalueert, en ook omdat we hem hier als het ware nog meer viva voce horen, heb ik ervoor gekozen deze preken hier ook in vertaling weer te geven. Deze viva vox, de levende stem, blijkt zich in deze tijd te hebben uitgesproken in lange zinnen en omvangrijke uitweidingen die door een toehoorder niet altijd gemakkelijk als uitweiding zullen zijn herkend – en toch, in de ‘flow’ van de preek zijn deze teksten gemakkelijk te volgen. Zeker als ze hardop worden voorgelezen, laten ze wel degelijk een stevige indruk achter. Bonhoeffer heeft deze preken nooit zelf voor een uitgave bewerkt; er zijn genoeg stilistische oneffenheden die dat duidelijk maken. Toch heb ik zo min mogelijk ingegrepen in de tekst en hooguit in de interpunctie hier en daar wat verhelderd. De alinea-indeling is met een paar kleine wijzigingen overgenomen uit DBW 11.

Het is bekend dat Bonhoeffer de tweede preek heeft gehouden in de Kaiser Wilhelm Gedächtniskirche, een prominente plek in Berlijn. Het ligt daarom voor de hand dat hij ook het eerste deel van deze minireeks op die plek heeft gehouden. Deze kerk stond niet in de wijk waar hij als jeugdpastor werkte (dat was rondom de Zionskirche in Wedding); zijn toehoorders zullen hier zeker van andere statuur zijn geweest. In de eerste preek maakt Bonhoeffer toespelingen op hun financiële en zakelijke belangen en verantwoordelijkheden, en vrijmoedig citeert hij verschillende dichters. Je vraagt je als lezer af, hoe de hoorders van preek één – een lange onweersbui – vervolgens de week weer zijn ingegaan. Als zij onder de indruk zijn gekomen van de woorden van deze jonge prediker, dan zullen ze vermoedelijk naar hun eigen doen en laten gekeken hebben met de vraag: wordt het in mijn leven op de een of andere manier duidelijk of ik ‘met Christus ben opgestaan’? Hoe dicht Bonhoeffer zijn tijdgenoten met zijn analyse op de huid heeft gezeten, wordt duidelijk in zijn citeren van de dichter Gottfried Benn (1886-1956), die de tijdgeest van die jaren uitzonderlijk scherp vatte. En misschien zit de tijdgeest van onze jaren daar niet eens zo ver vanaf (zie ook Schlingensiepen, Bonhoeffer, 144-146, die suggereert dat Bonhoeffer zelf aan Jacobi, de predikant van de Kaiser Wilhelm Gedächtniskirche, gevraagd heeft nog een vervolg op de eerste preek te mogen houden). In Bonhoeffers tweede preek wordt de opgebouwde spanning vervolgens maar nauwelijks opgelost: ook daar wordt de tegenstelling tussen de Bijbeltekst en onze alledaagse waarneming breed uitgemeten. En uiteindelijk komt Bonhoeffer hier misschien niet veel verder dan deze spanning in alle hevigheid te laten staan, en alle voortijdige oplossingen af te keuren. Eén ding voegt hij wel toe: het is juist het leven in deze spanning dat ‘hoog geborgen is in God’. Van een ‘in God verborgen leven’ dat helemaal los zou staan van het leven hier en nu wil hij niet weten. Dat is helemaal in lijn met een gedachte in zijn boek Akt und Sein, waarin hij de gedachte aan een ‘hemelse dubbelganger’, een geheiligd ‘ik’ dat niets met het ‘ik’ hier en nu te maken heeft, afwijst.

Met betrekking tot Bonhoeffers gedachten over de kerk zou dat kunnen betekenen: hoe kritisch Bonhoeffer ook is op de kerkelijkheid van zijn dagen, hij probeert daar niet met een bevlogen, activistische preek doorheen te breken om zijn hoorders te bewegen een kerk te gaan creëren naar zijn voorstellingen; hij probeert niet Gods beeld van de kerk alvast te grijpen en aan zijn hoorders op te leggen. Op de een of andere manier zal het deze in spanning levende kerk zijn die geheiligd zal worden. Maar het is daarbij wel passend de spanning flink op te voeren. Wanneer de kerk zich conformeert aan een identiteit die haar door de cultuur (misschien wel haar eigen cultuur) wordt opgelegd, raakt ze het spoor bijster. Wanneer de kerk kritisch is op de vormen die zij zelf bewust aanneemt, en die ook weer loslaat – dan krijgt de Geest misschien de ruimte haar te vormen naar het beeld dat hij van haar heeft.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken