Menu

None

Is er een Protestantse performance?

Bijdrage aan de studiemiddag ter gelegenheid van de presentatie van het boek van Gerrit Immink ‘Over God Gesproken; preken in theorie en praktijk’. Op PreekWijzer kun je gratis twee delen uit dit boek lezen: De preek als performance en Van uitleg naar vertolking

Zie ook

Performance als articulatie, als dienst en als gevecht

In het literaire tijdschrift ‘Liter’ houdt de schrijver Abdelkader Benali een dagboek bij. Hij is met zijn vader in Tanger, en schrijft over wat hij ziet, het straatbeeld, zijn ouders, de drukte, de kleuren, en in een prachtige passage schrijft hij ook over het reciteren van de Koran door een jonge imam. Die imam is de aanstaande echtgenoot van een nichtje van Benali, (en hij kent hem eigenlijk vooral in een Real Madrid-shirtje), maar als hij tijdens een verjaardag gevraagd wordt om de Koran te reciteren, wordt de jongen zienderogen onderdeel van een retorische traditie. Er gebeurt iets met hem: met zijn concentratie, zijn houding, zijn devotie en zijn stem. Die stem krijgt een diepte en een timbre waarin een eeuwenoude traditie resoneert.

Ik herken zo’n beschrijving: ik herken als protestant het respect en de liefde voor heilige teksten. Ik herken het als ervaring in kerkdiensten: dat het mij meeneemt wanneer ik merk dat iemand met toewijding en kunde het woord neemt, een heel oud woord dat ook een nieuw woord, iemand die mij aanspreekt als medemens, medegelovige en ambtsdrager, en mij zo een traditie van geloven intrekt. Ik herken in Benali ook de generatiegenoot die de slordigheid in taal zo zat is, en daarom verlangt naar schoonheid en transcendentie in taal, en dat het reciteren van heilige teksten je daarom troost en meetrekt.

Ik zou op deze feestelijke middag kort willen reflecteren over de kracht van een protestants denken over performance. Protestants, niet als een stoffige traditie die het moderne discours over performance niet aankan, maar als een traditie die een verademing is. Ik doe dat aan de hand van drie observaties naar aanleiding van dit prachtige boek: performance als articulatie, performance als dienst aan de gemeente en performance als gevecht.

#1 Performance als articulatie

In het begin van het boek ‘Over God gesproken’ staat een schitterende passage over protestantisme. Het is een passage die ook illustreert op wat voor manier ikzelf veel van Gerrit heb geleerd: Gerrit is in staat om onze traditie zo te benoemen dat die traditie voor mij opnieuw verrassend relevant wordt, dat ik de breedte ervan besef en de diepte. Hij noemt steeds weer bronnen en fragmenten uit die traditie die ik niet kende (zowel uit de Nadere Reformatie als uit de 19e eeuw), die mij verrassen en die hij laat functioneren in een origineel en kundig betoog.

Een voorbeeld daarvan staat op pp. 13-14: ‘Diep in de protestantse ziel leeft de overtuiging dat de dingen tussen God en mens uitgezegd kunnen worden. Het leven van de mens, de motieven en overwegingen, de gezindheid van het hart, het verlangen en de strevingen, angst en vrees, overgave en vertrouwen, het kan verwoord en meegedeeld worden aan onze medemens. Maar ook over God kunnen wij spreken en we kunnen elkaar deelgenoot maken van Gods liefde en genade. In beeldende taal spreken we over de verhevenheid en de nabijheid van God. In poezie en lied bezingen we de Naam van God. Metaforen en verhalen brengen geheimenissen tot leven. Het protestantisme is primair een godsdienst van het Woord.’

Je kunt zeggen: performance in het protestantisme is primair articulatie: het kunnen uitzeggen van de dingen die tussen God en mens leven. Het is een traditie met een enorme reikwijdte en diepte aan taal die zoveel soorten kennis, inzicht en stemmingen benoemen kan. Doordat ik in die traditie leef, krijg ik taal over die vreemde vijandige kant in mij naar God toe, maar ook taal voor het diepe verlangen naar Hem, je krijgt taal voor de klacht, voor de toe-eigening, voor het ‘druisen van vreugde’. Het is een traditie die complexiteit aankan. Het is een intellectuele traditie: je kunt leren te verwoorden wat amper te zeggen is, en het is tegelijkertijd een rijke traditie qua gevoelsleven. De prediker als performer is leerling in deze traditie, en hij/zij bemiddelt en ontsluit deze bronnen.

Het mooie van deze traditie is dat jezelf niet hoeft door te strepen, de persoon doet ertoe, maar tegelijkertijd maakt zo’n grote traditie je eigen persoon ook dienstbaar. T.S. Eliot schreef dat de artistieke emotie ‘onpersoonlijk’ is. Hij bedoelde daarmee: ‘Kunstenaarschap, (dat is kunde in communicatieve uitingen, en dat is ook wezenlijk voor performen) bestaat uit opoffering en terzijdestelling van de eigen persoonlijkheid’. Niet de persoonlijke emotie maakt de dichter belangwekkend maar de gewaarwording die hij als medium tot uiting brengt, en die hij ontvangt door een traditie. Waarom ik houd van protestants denken over performance is omdat ik zie dat we in een tijd leven waarin de persoon van de performer juist wel de aandacht naar zich toetrekt. Magnetische persoonlijkheden, daar wordt om gevraagd. Vorm, voorkomen en esthetiek maken snel indruk (en inhoudsloosheid wordt amper opgemerkt).

Voor de goede orde: Immink is ondubbelzinnig in het benadrukken dat prediking ook bestaat uit de beheersing van communicatieve processen. Het hoofdstuk over performance begint zelfs met een scherp citaat van Gert Otto. Hou je vast: ‘Slechte preken worden niet veroorzaakt door slechte theologie, maar door taalkundige desinteresse en talig onvermogen van veel predikanten. Dat leidt tot inhoudsarme, niet aan te horen en niets uitwerkende preken’ (p 113). Dat houdt Immink het hele hoofdstuk overeind: er gaat zoveel fout qua communicatie op de kansel en, let op: dat hindert de bediening van het Woord. Beheersing van en training in communicatieve vaardigheden heeft daarom een theologische dimensie. Aangesproken worden in de kerk heeft te maken met de kwaliteit van de voordracht. Dat wordt steeds hooggehouden, en hier is voor predikanten veel te lezen en te oefenen qua communicatie. Ben je in staat om een voorstellingswereld op te roepen? Kun je het concrete bestaan zo benoemen dat het herkend wordt door allerlei soorten mensen? Kun je enthousiasme opwekken voor het geloof? Heeft je toespraak een innnerlijke structuur en logica? Kom je soms manipulatief over of juist kinderachtig en ben je dat bewust?

Tegelijkertijd: in protestantisme benadrukken we dat al deze techniek in dienst moet staan van het leren luisteren naar de stem. In prediking gaat het uiteindelijk niet om een gebeuren tussen prediker en hoorder, maar tussen God en mens (zie de verwijzing naar Barth en Thurneysen in hoofdstuk 3), en de performance wil dienstbaar zijn aan het leren luisteren naar een stem. Ik, modern mens, visueel, vatbaar voor fantastische mogelijkheden van communicatie in onze tijd, ik verlang tegelijkertijd steeds meer naar een nieuwe uiterste concentratie op de stem, juist om al die andere stemmen die mij willen hebben en die mij dicteren tot zwijgen te brengen. Dat alles in de liturgie dienstbaar wordt gemaakt voor het gebeuren en herkennen van die stem, en voor de aanraking door het Woord. Ongeveer zoals Benali erover schrijft: de mystiek van het Woord dat jou aanraakt. Of, in de trant van een preekbundel van de Utrechtse ds. Aris Kool: ‘Er was alleen een stem’ (Deuteronomium 4.12: ‘Toen sprak de HEERE tot u uit het midden van een vuur, een geluid van woorden hoorde u, maar een gestalte nam u niet waar, er was alleen een stem’). Een actuele stem worden in het grote koor van stemmen, en daarin opgaan en in zekere anoniem worden.

#2 Performance als dienst

Een tweede observatie van Immink die mij helpt, is een gedachte van Alexandre Vinet. Hoofdstuk 3 zit zo in elkaar dat het een rondgang is langs diverse stemmen: Herman Bavinck, Vinet, Van der Palm, Ter Linden, het Amerikaanse discours over performance, een slot-gedachte over performance en toe-eigening, met verwijzing naar Paul Ricoeur. Bij Vinet onderstreept Immink de gedachte dat ‘welsprekendheid rust op de sympathie’, op het invoelend vermogen van de prediker. Je woorden kunnen indrukwekkend zijn, technisch misschien terzake en knap, maar Vinet noemt alleen die toespraak welsprekend die ‘geboren wordt uit een wederkerige verstandhouding tussen spreker en hoorder’ (p 122).

De performance in de liturgie is dus allereerst een dienstbaarheid aan de gemeente. Het asbsorbeert iets vanuit de gemeente, het trekt gebeurtenissen in taal, het zet ons leven in het perspectief van het Evangelie, het geeft de gemeente iets terug: een nieuw perspectief, nieuwe hoop. Hoe vaak wordt performance niet een kwaliteit van de performer, een eigenheid waardoor hij of zij zelf in het middelpunt komt te staan, en waardoor de gemeente uiteindelijk verzwakt. Ze leert niet luisteren naar de stem, maar ze leert applaudisseren voor de performer. Maar je kunt performance dus ook zien als dienst aan de gemeente, en daar ligt het zwaartepunt. Welke taal, welke voordracht dient de gemeente? Een paar denkstappen verder: Zowel het spreken als ook het luisteren rust op de sympathie. In het communicatieve proeces verschuift de aandacht ook naar de luisteraar, die is geen consument, maar sympathisant, voor het Woord, voor het ambt, voor de ambtsdrager. In gemeentes, waar we elkaar zo vaak gijzelen en waar zoveel liturgische en homiletische diktaten liggen, zouden we opnieuw dit bondgenootschap moeten ontdekken en beoefenen, het bondgenootschap tussen prediker en gemeente, tussen het Woord, de Geest en het gebed van de gemeente. De liturgie en de prediking als een ‘symphatisch krachtenveld’ waar wij ons luisteren en spreken een soort gesticuleren tot de Geest is.

Ik geloof dat deze oefening urgent is. In hoofdstuk 1 maakt Immink een andere pijnlijke observatie, dat gaat over ‘religieuze laaggeletterdheid’. Ik weet wel: Gerrit Immink houdt niet van crisis- verhalen (dat is meer mijn rol), maar wat hij tussen neus en lippen opschrijft over de luistercrisis van vandaag liegt er niet om. ‘In de preek wordt een gezamenlijke voorstellingswereld opgeroepen’, schrijft hij, maar ‘in een overwegend seculiere context is die creatie van een godsdienstig universum geen sinecure’. Het taaleigen van de Bijbel lijkt vreemd, er is niet bij voorbaar een geoefend gehoor, ‘het kerkelijk christendom lijkt in een vrije val te verkeren’. En dan schrijft hij de zin waar het me om gaat ‘Er is religieuze laaggeletterdheid en daarom hebben we ook moeite met de verwoording van de mystieke diepte van het christelijk geloof’. Je hebt elkaar nodig, en je oefent in taal en in kennis opdat je samen tot die mystieke diepte kunt komen. Daarom: oefenen in het bondgenootschap omwille van die mystieke diepte.

#3 Performance als gevecht

Tot slot: In het protestantse denken over performance zit ook de dimensie van het gevecht. In de preek, zegt de HC, gaan deuren open maar kan ook een deur dicht gaan (HC 31). Het is een strijd om heil, om in te gaan, om drempels te slechten maar ook om ongeloof aan te wijzen. Ook dat is articulatie en ook dat dient de gemeente.

Ik zou dat gevecht om het ware Woord ook graag de prediker in trekken. Daar spreken zoveel fascinerende Bijbelverhalen over. In zijn roeping tot profeet krijgt Mozes het Godswoord aanvankelijk niet over zijn lippen en in de prachtige taal van Avivah Zornberg: ‘Moses refuses to grow into prophecy’. De wording van het te spreken Godswoord is ook een gevecht in de prediker. Levinas leert van deze passage ‘the suspicion to any rhetoric about God which never stammers’. Taal over God waarin geen hapering zit, leren we van Levinas, die moet je wantrouwen. En een performer die nooit hapert evenzo. Het is ook een gevecht of dit Godswoord doorbreekt in de gemeente. In een andere iconische scene over performance en het spreken over God, (namelijk het dispuut tussen Paulus en de Korinthiers), gebeurt ook strijd. In die Korinthe-correspondentie gaat het om de vraag wat het kruis betekent voor de taal, de voordracht, de persoonlijkheid van de verkondiger. In al die gevallen zie je dat performance ook participatie is in ‘Gods struggle to be heard’.

Er zijn dus zoveel ‘hapering’, in spreken en in luisteren, persooonlijk en gemeenschappelijk. Ik vind die hapering juist ook horen bij het ‘Heilige dat gebeuren wil’. Dat zou mij erg boeien: hoe kun je in de liturgie en in het leven doxologisch en vrij-uit spreken over God, maar tegelijkertijd zo dat het niet zonder hapering is. Is niet juist de hapering, de ruimte die ontstaat tussen onze zinnen door, tussen weten en niet-meer weten, is die hapering niet ook een heilige ruimte? En is ook in een tijd waarin onze taal over God en mens amper lijkt te resoneren, is de hapering niet een zegen: een weigeren om clichés uit te spreken, om dode taal te gebruiken, en daarom een ruimte laten voor nieuwe manifestaties van het Godswoord, een woord dat de ruimte krijgt om op te staan.

Literatuur

  • Benali, Abdelkader. Maan boven Tanger. Schrijversdagboek (2). In: Liter 90 (juni 2018).

  • Bodar, Antoine, ‘De kunstenaar en de religieuze mens kennen dezelfde vervoering’, In: NRC 19 maart 1994.

  • Childers, Jana and Clayton J. Schmit (ed.) Performance in Preaching. Bringing the Sermon to Life. (Grand Rapids: Baker Publishers 2018).

  • D’Ancona, Matthew, Post Truth. The New War on Truth and How to Fight Back. (London: Ebury Press 2017).

  • Davis, Ellen F., Biblical Prophecy. Perspectives for christian theology, discipleship, and ministry. (Louisville: Westminster John Knox Press 2014).

  • ‘Er was alleen een stem’. Preken van ds. A.Kool (Zoetermeer: Boekencentrum 2015).

  • Gallo, Carmine, Talk like Ted. The 9 Public Speaking Secrets of the World’s Top Minds. (London: Pan Books 2017).

  • Immink, F.G., Over God gesproken. Preken in theorie en praktijk. (Utrecht: Boekencentrum 2018).

  • Zornberg, Avivah, Moses. A human life (Yale: Yale University Press 2016).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken