Menu

Premium

Korintiërs

De eerste brief aan de Korintiërs

Inleiding

De relatie tussen Paulus en de christelijke gemeente te Korinte was intens en bewogen. Tussen de jaren 49/50 en 55 waren er volgens de informatie die we uit de canonieke Korintiërsbrieven kunnen halen drie bezoeken (van Paulus in Korinte), vijf brieven (vier van Paulus aan de Korintiërs en één van de Korintiërs aan Paulus) en vier delegaties (twee van Korinte naar Paulus: de huisgenoten van Chloë en Stefanas, Fortunatus en Achaïkus; drie van Paulus naar Korinte: Timoteüs en tweemaal Titus). De tekst die in onze bijbels staat als eerste brief aan de Korintiërs werd voorafgegaan door een brief waarin Paulus hen schreef dat ze niet moesten ‘omgaan met mensen die zich aan ontucht overgeven’ (5:9). De gemeente had eveneens een brief aan Paulus geschreven (7:1) en advies gevraagd met betrekking tot een aantal moeilijke problemen die verband hielden met het leven van de gemeente. Bovendien was Paulus goed op de hoogte van de toestand in Korinte door de aanwezigheid van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus (die mogelijk het schrijven van de gemeente hadden overgebracht) en door de mensen van Chloë (1:11).

Met het herhaaldelijke gebruik van de uitdrukking ‘(en) wat … betreft’ verwijst Paulus blijkbaar naar vragen die de Korintiërs in hun brief hadden gesteld (vragen rond seksualiteit in 7:1 en 7:25; rond offervlees in 8:1; rond de gaven van de geest in 12:1; rond de collecte in 16:1 en in verband met Apollos in 16:12). Bovendien waren Paulus nog een aantal andere wantoestanden en problemen ter ore gekomen zoals het geval van ontucht (5:1), de processen die gemeenteleden tegen elkaar voeren (6:1.6), het feit dat vrouwen zonder hoofdbedekking bidden en profeteren (11:2-16), de verdeeldheid bij de maaltijd van de Heer (11:17-34), de conflicten rond de verschillende diensten en ambten (12:1-31a), de problemen die ontstaan zijn in verband met het spreken in talen (14:1-40) en de loochening van de verrijzenis van het lichaam (15:1-58). Met betrekking tot deze problemen lijkt er in Korinte verdeeldheid te zijn geweest die resulteerde in verschillende partijen die zich als aanhangers van Paulus, Apollos, Kefas of Christus opwierpen (1:12; 3:4.5-9; 4:6). In I Korintiërs 1-4 gaat Paulus in op het probleem van de verdeeldheid. Hij suggereert dat de twisten in de gemeente hun oorsprong hebben in het feit dat de Korintiërs de wijsheid van de wereld volgen en niet de kracht van God die geopenbaard is in de kruisdood van Christus. Slechts als de christenen van Korinte zich de gezindheid van Christus (2:16) eigen maken, zullen de problemen een oplossing vinden. Het doel van Paulus in de gehele brief is daarom dat de gemeente zich opnieuw richt op Christus. In de eerste negen verzen ontmoeten wij negenmaal een verwijzing naar Christus, in de brief verwijst de apostel voortdurend naar Christus. Zelfs de laatste woorden van de brief zijn ‘in Christus Jezus’ (16:24). Dit is uniek in vergelijking met de andere Paulusbrieven.

Opbouw van de eerste brief aan de Korintiërs

BRIEFADRES (1:1-9)

1:1-3

Begroeting

1:4-9

Dankzegging voor de genade die God in Christus Jezus aan de gemeente heeft gegeven. Roeping tot gemeenschap met Jezus Christus

I.

Oproep aan de gemeente om zich de gezindheid van Christus eigen te maken en zo de verdeeldheid te overwinnen (1:10-4:21)

1:10-17

Verdeeldheid in de gemeente over de geloofsverkondigers – Oproep tot eensgezindheid

1:18-2:5

De grondslag van het geloof is niet menselijke wijsheid, maar de kracht van God die is geopenbaard in de gekruisigde

2:6-16

Paulus verkondigt Gods geheimenisvolle wijsheid – Paulus heeft de gezindheid van Christus

3:1-4:5

Toepassing op Paulus en Apollos als dienaren die de gemeente geholpen hebben tot het geloof te komen

4:6-21

Vermaning Paulus als voorbeeld te nemen, de weg van het kruis te kiezen in plaats van te doen alsof alles van henzelf komt en de ene persoon te verheerlijken ten koste van de andere

II.

Christologisch gemotiveerde antwoorden op specifieke vragen met betrekking tot het leven van de gemeente (5:1-15:58)

5:1-7:40

Christologische argumenten tegen ontucht – Een paulijnse visie op seksualiteit in het licht van de gevallen van ontucht

5:1-13

Omwille van het feit dat ‘ons paaslam is geslacht: Christus’ mag de gemeente geen gemeenschap hebben met ontuchtige of andere zonde bedrijvende christenen

6:1-11

Oproep aan de Korintiërs ermee te stoppen tegen elkaar processen te voeren en onrecht te plegen omdat zij gerechtvaardigd zijn

6:12-20

Oproep aan de Korintiërs weg te vluchten van ontucht omdat zij gekocht zijn om een prijs

7:1-9

Paulus keurt het huwelijk goed als manier om verleiding tot ontucht te vermijden

7:10-16

Paulus’ positie met betrekking tot echtscheiding

7:17-24

Allen moeten voor God blijven in die staat waarin zij werden geroepen

7:25-40

Eschatologische argumenten voor de voorkeur van Paulus voor het ongehuwd zijn

8:1-11:1

Christologische argumenten tegen eten van offervlees en afgoderij

8:1-13

Pleidooi tegen het eten van offervlees opdat de zwakke niet verloren gaat voor wie Christus is gestorven

9:1-10:13

Paulus’ verkondiging en leven zonder eigenbelang -Waarschuwing tegen afgoderij in vergelijking met Israël

10:14-11:1

Gemeenschap met het bloed en het lichaam van Christus sluit gemeenschap met de demonen uit – ‘u kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heer én aan de tafel van de demonen’

11:2-14:40

Christologische argumenten om wantoestanden in de eredienst te overwinnen

11:2-16

Vrouwen moeten hun hoofd bedekt houden bij het bidden en profeteren

11:17-34

Oproep de verdeeldheid bij de maaltijd van de Heer te overwinnen

12:1-31a

De ene Geest in de verscheidenheid van gaven en de gemeente als lichaam van Christus als grondslag van de verscheidenheid van diensten en ambten

12:31b-13:13

De liefde als weg die verheven is boven alle gaven van de geest

14:1-40

Gaven van de geest zoals profeteren en spreken in talen zijn alleen aanvaardbaar als ze de gemeente van nut zijn

15:1-58

Christologische argumenten voor de toekomstige verrijzenis van het lichaam (participatie in de verrijzenis van Christus)

15:1-11

Het geloof in de verrijzenis van Christus dat de Korintiërs hadden aanvaard

15:12-34

Paulus argumenteert voor de toekomstige lichamelijke verrijzenis van de gelovigen

15:35-58

Paulus licht toe hoe de verrijzenis van het lichaam zal gebeuren

BRIEFSLOT (16:1-24)

16:1-4

Plannen in verband met de collecte voor Jeruzalem

16:5-12

Reisplannen van Paulus, Timoteüs en Apollos

16:13-18

Vermaning om vooral de leiders te aanvaarden

Opschrift en dankzegging

I Korintiërs begint zoals alle Paulusbrieven met de vermelding van de afzenders (hier Paulus en Sostenes). Zoals in II Korintiërs, Galaten en Romeinen verwijst Paulus onmiddellijk naar zijn apostelzijn. Opvallend is dat de geadresseerden gekarakteriseerd worden als mensen ‘die, geheiligd in Christus Jezus, tot een heilig leven zijn bestemd’ (1:2). In vergelijking met II Korintiërs en Romeinen, waar ook de heiligheid van de geadresseerden voorop staat, ligt hier de nadruk op Christus Jezus als de oorsprong van hun heiligheid (vgl. 1:30). Enigszins verrassend is ook het feit dat de groep van de geadresseerden veralgemeend wordt tot ‘allen die allerwegen de naam aanroepen van Jezus Christus’ (1:2). Met de stereotiepe vredeswens in 1:3 (die in alle Paulusbrieven op I Tessalonicenzen na letterlijk identiek is) keert Paulus terug naar de veiligheid van het gewone en verwachte.

Ook met de dankzegging in 1:4-9 lijkt hij zich op het eerste gezicht strikt aan zijn gewoonte bij het schrijven van brieven te houden. Maar een nauwkeurige analyse en een vergelijking met de andere Paulusbrieven toont aan dat de apostel God hier niet dankt voor iets dat de Korintiërs hebben gedaan (zoals in I Tess., Filip., Fil. en Rom.), maar voor iets dat God voor hen heeft gedaan. Paulus dankt God ‘voor zijn genade, die u in Christus Jezus is gegeven’ (1:4) en legt onmiddellijk uit wat hij met ‘genade’ bedoelt: ‘Want in Christus bent u in ieder opzicht rijk begiftigd met alle gaven van woord en kennis’ (1:5). In 1:7 herhaalt Paulus dezelfde gedachte nog eens in andere bewoordingen: ‘Geen enkele genadegave ontbreekt u’. Telkens ligt de nadruk erop dat God in Christus aan de Korintiërs de genadegaven geschonken heeft. Dit geschenk is begonnen door de prediking van Christus door Paulus (vgl. ‘het getuigenis over Christus’ in 1:6) en zal omwille van Gods trouw tot aan het einde der tijden voortduren (vgl. ‘de openbaring van onze Heer Jezus Christus’ in 1:7 en ‘op de dag van onze Heer Jezus Christus’ in 1:8). Het meest fundamentele in dit alles is de roeping tot gemeenschap met de Zoon van God, Jezus Christus onze Heer (1:9). Paulus geeft hier al in een notendop de inhoud van de gehele brief. Tussen de eerste verkondiging van het geloof door Paulus en de wederkomst van de Heer aan het einde der tijden zou de gemeente in gemeenschap met Christus moeten leven door de rijkdom van de genadegaven te aanvaarden. Zoals de brief zal uitwijzen zijn er te Korinte juist op dit vlak problemen die Paulus met zijn brief aankaart. De nadruk op zijn apostelzijn en op de heiligheid van de gemeente, de dankzegging voor iets dat de Korintiërs hebben ontvangen en niet voor iets dat ze hebben gedaan en bovendien de verwijzing naar het einde der tijden, dit alles zijn subtiele aanwijzingen dat Paulus in deze brief met serieuze problemen te kampen heeft.

Indeling

Het briefcorpus bestaat uit twee ongelijke delen. In het eerste, kortere deel (1:10-4:21) poogt Paulus de Korintiërs door de verkondiging van zijn kruistheologie en door zijn eigen leven ervan te overtuigen dat ze een eind moeten maken aan hun verdeeldheid door volgens de gezindheid van Christus te leven. In het tweede, uitvoerigere deel (5:1-15:58) behandelt Paulus tal van concrete problemen waarin de verdeeldheid in het leven van de gemeente tot uiting komt. Hij doet dit vanuit de in 1:10-4:21 ontwikkelde christologie.

i. De gezindheid van Christus (1:10-4:21)

In het eerste fundamentele gedeelte onderscheiden we vijf onderdelen. In 1:10-17 begint de apostel met een vermaning tot eensgezindheid: ‘wees allen eensgezind, laat er geen verdeeldheid onder u zijn; wees volkomen één van zin en één van gevoelen’ (1:10). Paulus brengt dus onmiddellijk de verdeeldheid en onenigheid ter sprake waarover hij door de mensen van Chloë werd ingelicht. Hij spreekt deze vermaning uit in het perspectief van het einde der tijden (‘in de naam van onze Heer Jezus Christus’) om het belang en de urgentie ervan te onderstrepen. Hier valt – evenals in de voorafgaande verzen – de sterke concentratie van uitdrukkelijke vermeldingen van het woord Christus op (vijfmaal in zeven verzen). Door te beklemtonen dat niet Paulus, maar Christus voor de Korintiërs gekruisigd werd, gaat de apostel in tegen allen die de christelijke leiders (Paulus, Apollos, Kefas) tegen elkaar willen uitspelen en opzetten tegen Christus.

In 1:18-2:5 werkt Paulus de kern van het evangelie volgens zijn eigen overtuiging uit om een theologische basis te geven voor het overwinnen van de verdeeldheid. Vanuit literair standpunt springt hier vooral de antithetische stijl in het oog (wijs – dwaas, zwak – sterk). Hierbij staat de spanning centraal tussen de wijsheid van de mensen en het kruis als kracht van God waarnaar reeds in 1:17 werd verwezen. In feite is het maar een herhaling van wat Paulus vier jaar voordien aan de Korintiërs had verkondigd. ‘Ik had mij voorgenomen u niets anders bij te brengen dan Jezus Christus, die gekruisigde’ (2:2; vgl. 1:23). Paulus spreekt zoals vaak in antithesen. Hij contrasteert de wijsheid van de wereld die in feite dwaasheid is met de wijsheid en kracht van God die bij de wijzen van de wereld als dwaasheid overkomt. De gekruisigde Christus die Paulus verkondigt (1:23) en die voor mensen een aanstoot of een dwaasheid is (1:23), is Gods kracht en Gods wijsheid. Maar Paulus argumenteert niet alleen theoretisch, hij verwijst ook naar de samenstelling van de gemeente uit geringe en onbeduidende mensen als zichtbare illustratie van de wijsheid en kracht van God die zich in schijnbare dwaasheid en zwakte openbaart (1:26-31). Paulus voert ook zijn eigen optreden in Korinte aan, dat gekenmerkt was door afwezigheid van welsprekendheid en geleerdheid (2:1) en door zwakheid, onzekerheid en angst (2:3) als illustratie van Gods kracht (2:1-5).

In de volgende passage (2:6-16) heeft Paulus het nog altijd over de inhoud van zijn verkondiging. Hij gebruikt de werkwoordsvorm ‘we spreken’ driemaal (2:6.7.13). Op de achtergrond staat nog altijd de kruisiging (vgl. 2:8) en de wijsheid (2:6.7.13), maar nu wordt de menselijke wijsheid in antithese geplaatst met de Geest (2:13) en ‘Gods geheimenisvolle wijsheid’ (2:7) die alleen de Geest openbaren (2:10). De wijsheid die Paulus verkondigt (2:6) en ‘de gezindheid van Christus’ die de apostel heeft (2:16) zijn het verborgen plan (2:7), de diepste geheimen van God (2:10). Paulus zegt niet expliciet wat Gods verborgen plan inhoudt. In 2:8 blijkt dat Gods verborgen plan niet de kruising van Christus is, want Paulus zegt: ‘Geen van de machten van deze wereld heeft ervan geweten. Als zij ervan geweten hadden, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.’ Het verborgen plan van God lijkt er eerder in te bestaan de sterken te beschamen via de zwakken en onbedui-denden (vgl. 1:27).

In 3:1-4:5 past Paulus deze gedachte toe op de christelijke leiders om het probleem van de verdeeldheid op te lossen. Door opnieuw ‘Ik ben van Paulus’ en ‘Ik ben van Apollos’ te citeren (3:4; vgl. 1:12) roept Paulus het eigenlijke onderwerp van zijn betoog in herinnering. Hij herhaalt zijn standpunt in andere woorden (vgl. 1:13). De christelijke leiders zijn ‘niet meer dan dienaren’ (3:5; vgl. ‘Gods medewerkers’ in 3:9 en ‘helpers van Christus’ en ‘beheerder van Gods geheimen’ in 4:1). Christus is het fundament van het bouwwerk dat de Korintiërs zijn (3:9 en 3:11), niet de apostelen. In 4:1-5 verdedigt Paulus zich tegen kritieken van de gemeente door te stellen dat het oordeel alleen God toekomt.

Paulus begint de volgende passage (4:6-21), de laatste van dit onderdeel, met een verduidelijking van zijn intentie in 3:1-4:5: ‘opdat u van ons leert dat men niet de ene persoon mag verheerlijken ten koste van de andere’ (4:6). De apostel wil hen bovendien doen inzien dat ze wat ze hebben, gekregen hebben. In 4:9-13 beschrijft hij in literair hoogstaande taal (vgl. de antithesen: dwaas – verstandig; zwak – sterk, geëerd – geminacht) zijn apostolisch lijden in de dienst van Christus (vgl. II Kor. 4:8-11; 6:4-10 en 11:23^29). Omdat hij hun vader in Christus Jezus is (4:15), vindt hij dat hij hen ook mag aansporen: ‘neem een voorbeeld aan mij’ (4:16), dat wil zeggen aan zijn bereidheid voor anderen te lijden in plaats van ten koste van hen te leven (vgl. 4:6). ‘Worden wij uitgescholden, dan zegenen wij; worden wij vervolgd, dan verdragen wij het; op smaad antwoorden wij minzaam’ (4:12b-13a). ‘De wegen van Paulus in Christus’ in herinnering te roepen was ook de bedoeling van het sturen van Timoteüs (4:17). In 4:18-21 kondigt Paulus een binnenkort te verwachten bezoek aan en waarschuwt hij personen van wie de daden niet overeenstemmen met hun woorden (4:19). Met een afsluitende vermaning, een aanbeveling van een afgezant, een aankondiging van een bezoek en een waarschuwing dat hij streng zal optreden krijgt men de indruk dat Paulus zijn brief begint af te ronden. Maar zoals we zullen zien sluit Paulus hier slechts het eerste, fundamentele gedeelte van zijn brief af. Op basis van de christologische grondslag van 1:10-4:21 zal Paulus nu een hele reeks pastorale problemen trachten op te lossen.

II. Christologisch gemotiveerde antwoorden op specifieke vragen met betrekking tot het leven van de gemeente (5:115:58)

In het tweede deel van de brief gaat Paulus in op de specifieke problemen die in de gemeente van Korinte mede tot verdeeldheid en onenigheid hebben geleid. Deze problemen zijn gegroepeerd rond vier thema’s: seksualiteit, afgoderij, de eredienst en de verrijzenis. Paulus’ doel is telkens christologische argumenten aan te reiken die de Korintiërs ervan kunnen overtuigen dat ze hun houding moeten veranderen.

Seksualiteit (5:1-7:40)

Omwille van specifieke gevallen van ontucht in de gemeente ontwikkelt Paulus in dit onderdeel zijn visie op seksualiteit. Aanleiding zijn hier dingen die de apostel van horen zeggen kent (5:1; vgl. 6:1) en vragen die de Korintiërs in hun brief aan Paulus hebben gericht (7:1).

In 5:1-13 bespreekt Paulus een concreet geval van ontucht: ‘iemand leeft met de vrouw van zijn vader’ (5:1). Vijfmaal herhaalt Paulus telkens in andere bewoordingen dat de ontuchtige persoon uit de christelijke gemeenschap moet worden uitgesloten (‘verwijderen’ in 5:2; ‘uitleveren aan de satan’ in 5:5; ‘de oude zuurdesem wegdoen’ in 5:7; ‘niet omgaan met’, ‘zelfs niet eten’ in 5:11; ‘verwijderen uit uw midden’ in 5:13). Hiervoor geeft Paulus de christologische motivering van de door de kruisdood van Christus verworven reinheid (5:7-8). Ten slotte eist Paulus dat alle immoreel handelende christenen worden buitengesloten (5:11).

In het volgende onderdeel (6:1-11) roept Paulus de Korintiërs op niet langer tegen elkaar processen te voeren en onrecht te plegen. Hij wijst de gemeente erop dat mensen die zich onethisch gedragen geen deel zullen hebben aan het koninkrijk van God (6:9-10). Opnieuw legt Paulus in zijn impliciete oproep tot moreel gedrag de band met de kruisdood van Christus (‘u bent gerechtvaardigd’ in 6:11), hier weliswaar samen met een verwijzing naar ‘de Geest van onze God’. In 6:12-20 heeft Paulus het nog eens over ontucht.

In 5:1-6:20 gebruikt Paulus een concentrische structuur: 5:1-13 (ontucht), 6:1-11 (processen en onrecht) en 6:12-20 (ontucht). Hij motiveert zijn oproep: ‘Vlucht weg van ontucht’ (6:18) ook hier christologisch (‘U weet toch dat uw lichamen lichaamsdelen zijn van Christus’) en pneumatologisch (‘uw lichaam is een tempel van de heilige Geest die in u woont, die u van God hebt ontvangen’). Een verwijzing naar de kruisdood is te vinden in de uitspraak: ‘U bent niet van uzelf. U bent gekocht en de prijs is betaald’ (6:19b-20a).

De concrete gevallen van ontucht onder de Korintische christenen zijn de aanleiding voor een uitvoerige bespreking van het huwelijk in 7:1-40. Het gehele hoofdstuk moet gelezen worden vanuit de concrete situatie in Korinte (zedeloosheid van de stad en een groep christenen die volstrekte seksuele onthouding aan iedereen wil opleggen) en vanuit Paulus’ verwachting van de spoedige wederkomst van de Heer en het einde van de wereld. Paulus lijkt te vertrekken van de onuitgesproken persoonlijke voorkeur dat het voor christenen beter is ongehuwd te zijn (vgl. 7:1^.25-26; maar let wel, volgens 7:7b zijn zowel ongehuwd zijn als trouwen genadegaven van God, vgl. 7:28.36: trouwen is geen zonde). Ondanks zijn voorkeur is Paulus onder de specifieke omstandigheden van de gemeente bereid tot tegemoetkomingen (vgl. 7:6). Omwille van de gevallen van ontucht raadt Paulus de mensen aan te trouwen (7:2). ‘Het is beter te trouwen dan te branden’ (7:9). Het ligt in dezelfde lijn dat Paulus de volstrekte seksuele onthouding die sommigen in Korinte bepleiten, niet goedkeurt (7:3-5). In 7:10-16 bespreekt Paulus vragen rond echtscheiding. Christelijke echtparen mogen omwille van een gebod van de Heer (‘ik, liever niet ik, maar de Heer’) niet scheiden; en als ze toch scheiden, mogen ze niet hertrouwen (7:10-11). Als een van de echtgenoten niet-gelovig is, maar toestemt bij de ander te blijven, zegt Paulus (‘ik, niet de Heer’, 7:12) dat ze niet van elkaar moeten scheiden (7:12-14). Als de niet-gelovi-ge partner zou willen scheiden, staat Paulus dit toe en is de christelijke echtgenoot vrij om te hertrouwen (7:15).

Het volgende onderdeel (7:17-24) wordt afgebakend door een herhaling van min of meer dezelfde zin aan het begin en aan het einde: ieder moet ‘blijven leven zoals de Heer het voor hem beschikt heeft en zoals God hem heeft geroepen’ (7:17; vgl. 7:20 en 24). Paulus bepleit dus hier dat besnedenen of onbesnedenen, slaven of vrijen, in de staat moeten blijven waarin ze werden geroepen. Hier herhaalt hij de christologische motivatie die reeds in 6:20 ter sprake kwam: ‘U bent gekocht en de prijs is betaald’ (7:23).

In het laatste onderdeel van hoofdstuk 7 geeft Paulus eschatologische argumenten die zijn voorkeur staven voor het ongehuwd zijn. Omwille van ‘de tegenwoordige nood’ (7:26), de rampen die aan de komst van de Heer voorafgaan, zou Paulus mensen de beslommeringen van het huwelijksleven willen besparen (7:28; vgl. 7:32-34), om zo de onverdeelde toewijding aan de Heer te bevorderen (7:35). Na zo onmiskenbaar zijn voorkeur te hebben uitgesproken, richt Paulus zich opnieuw op concrete situaties: de situatie van verloofden (7:36-38) en van weduwen (7:39-40). Ook aan hen geeft hij het advies dat trouwen goed, maar niet trouwen beter is.

Afgoderij (8:1-11:1)

Een tweede reeks problemen is gegroepeerd rond het thema ‘afgoderij’. De opbouw van dit gedeelte is concentrisch. In 8:1-13 en 10:14-11:1 gaat het over het eten van offervlees in de context van afgoderij. In het middenstuk (9:1-10:13) tracht de apostel de Korintiërs te motiveren door naar zijn voorbeeld en het voorbeeld van Israël te wijzen.

Paulus vertrekt vanuit de concrete vraag van de Korintiërs of zij vlees dat aan afgoden is geofferd mogen eten (8:1.4). Zij die de vraag stellen, lijken ervoor te pleiten dat het eten van offervlees zonder meer mag. Paulus antwoordt op twee niveaus. Principieel hebben zij gelijk omdat ‘wij weten dat er in de hele wereld geen afgod bestaat en dat er geen God is behalve de Ene’ (8:4). Ook al bestaan er geen afgoden, demonen (vgl. ‘vele goden en heren’ in 8:5) bestaan voor Paulus wel. In 8:6 vinden we een treffend parallellisme tussen ‘één God, de Vader’ en ‘één Heer, Jezus Christus’ dat opmerkelijk is voor de christologie van Paulus. Maar in de specifieke situatie in Korinte waar sommige christenen nog tot voor kort gewend waren aan afgoderij (8:7) verdedigt hij de stelling dat respect voor hun zwakke geweten de voorkeur verdient boven het principieel gelijk. ‘Daarom, als mijn voedsel aanstoot geeft aan mijn broeder, zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, want ik wil mijn broeder geen aanstoot geven’ (8:13). Ook hier motiveert Paulus zijn positie christologisch met een verwijzing naar de kruisiging. De sterken moeten zich voor ogen houden dat de zwakke een broeder is ‘voor wie Christus gestorven is’ (8:11). Wie geen respect heeft voor de zwakken zondigt tegen hen en zondigt daardoor tegen Christus (8:12).

De band van 9:1-10:13 met het voorafgaande is niet onmiddellijk duidelijk. Maar Paulus lijkt te willen anticiperen op de vraag of het gedrag dat hij in 8:13 bepleit heeft, zijn vrijheid niet in het gedrang brengt (vgl. 8:9). Bovendien geeft Paulus zijn verzaking als apostel als voorbeeld voor de verzaking die hij van de ‘sterke’ Korintiërs eist met betrekking tot het eten van het offervlees. Paulus beklemtoont dat hij apostel is en dat de gemeente te Korinte het waarmerk van zijn apostelschap is (9:1-2). Niettemin heeft Paulus geen aanspraak gemaakt op bepaalde rechten die elke apostel heeft, met name dat hij een vrouw meeneemt op zijn missiereizen en dat de gemeenten voorzien in zijn levensonderhoud (9:5-6). Paulus beklemtoont hoe evident het is dat de verkondigers van het evangelie steun ontvangen van de gemeenten (9:7-13), de Heer zelf heeft het zo bepaald (9:14). Door geen steun te aanvaarden is Paulus onafhankelijk (9:19; vgl. 9:1). Maar hij heeft zich ‘toch de slaaf gemaakt van allen, om zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen’ (9:19). Zoals de atleten zich alles ontzeggen (9:25), zo houdt ook Paulus zich onder strikte tucht (9:27). Ook hierin ligt een oproep dat de Korintiërs hetzelfde moeten doen. In 10:1-13 haalt Paulus het voorbeeld van Israël in de woestijn aan. Met de oproepen ‘dien geen afgoden, zoals sommigen van hen gedaan hebben’ (10:7; vgl. 10:14) en ‘laten we geen ontucht plegen zoals sommigen van hen’ knoopt Paulus aan bij de thema’s van 5:1-7:40 en 8:1-13. De les die Paulus wil meegeven, is overduidelijk: allen die God ontrouw werden, kwamen in de woestijn om. Paulus suggereert dat de Korintiërs moeten opletten dat hen niet hetzelfde overkomt.

In de laatste passage (10:14-11:1) van dit onderdeel bespreekt Paulus opnieuw de vraag van het offervlees, nu uitdrukkelijker toegespitst op de heidense offermaaltijden. Paulus verwoordt zijn opvatting op een niet mis te verstane wijze: gemeenschap met het bloed en lichaam van Christus sluit gemeenschap met de demonen uit (‘en ik wil niet dat u gemeenschap aangaat met de demonen. U kunt niet uit de beker van de Heer drinken èn uit de beker van de demonen; u kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heer èn aan de tafel van de demonen’ in 10:20b-21). Ook hier motiveert Paulus dus zijn positie christologisch. ‘De beker van de zegening, die wij zegenen’ en ‘het brood dat wij breken’ geven ons ‘gemeenschap met het lichaam van Christus’ (10:16). In 10:23-11:1 laat Paulus nog eens zijn basisbekommernissen blijken in de discussie over het offervlees. Ten eerste: ‘Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken maar dat van anderen’ (10:24; vgl. 10:33: ‘ik … zoek niet mijn eigen voordeel’). Ten tweede: ‘Of u dus eet of drinkt, of wat dan ook doet, doe alles tot eer van God’ (10:31). Ten derde: ‘Geef geen aanstoot’ (10:32). Zoals in 4:16 vraagt Paulus in 11:1 de Korintiërs zijn voorbeeld na te volgen, maar hier voegt hij eraan toe: ‘zoals ik Christus navolg’.

Eredienst (11:2-14:40)

Het onderwerp van de eredienst werd in 10:16-17 door de verwijzing naar het zegenen van de beker en het breken van het brood reeds voorbereid. In 11:2-14:40 wijdt Paulus dan nog eens een uitvoerige discussie aan verschillende aspecten van de eredienst met het oog op het beëindigen van bepaalde wantoestanden. Hij begint met zijn kritiek op het feit dat in Korinte de vrouwen bij het bidden en profeteren in de context van de eredienst van de gemeente geen hoofdbedekking dragen (11:2-16). Paulus haalt argumenten aan vanuit de bestaande gezagsorde (11:3-6), de scheppingsorde (11:7-12), de natuur (11:13-15) en de gewoonte van de gemeenten van God (11:16). Met ‘bidden’ en ‘profeteren’ lijkt Paulus te doelen op mensen die in de dienst de leiding op zich nemen met betrekking tot bidden en profeteren. Het feit dat ook vrouwen deze leidersrol op zich nemen, lijkt hier als vanzelfsprekend verondersteld te worden. Paulus dringt er alleen op aan een onderscheid tussen man en vrouw te bewaren in de wijze waarop dit gebeurt.

Zoals in 11:17-34 blijkt, waren er ook problemen wat de maaltijd van de Heer betreft. Paulus heeft gehoord dat er verdeeldheid is bij de samenkomsten. De bijeenkomsten zijn niet het eten van de maaltijd des Heren, maar ieder gebruikt bij het eten zijn eigen maaltijd. Paulus kritiseert een gebrek aan gemeenschap bij het eten dat blijkbaar te maken heeft met het feit dat er geen gemeenschappelijk begin is. Paulus confronteert de wantoestand in Korinte met de overlevering van het laatste avondmaal (11:23-25). De praktijken in Korinte zijn om christologische redenen niet aanvaardbaar voor Paulus. ‘Wie dan op onwaardige wijze het brood eet of uit de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en het bloed van de Heer’ (11:27).

In 12:1 stelt Paulus opnieuw een thema aan de orde waarover de gemeente in haar brief vragen had gesteld, namelijk de geestelijke gaven. In 12:1-31a ligt de nadruk op de verschillen in de gemeente die hun eenheid vinden in de éne God. In een gemeente die door onenigheid en verdeeldheid wordt gekenmerkt, tracht Paulus te verduidelijken dat zijn oproepen tot eensgezindheid er niet op uitlopen de verschillen te nivelleren. Alleen door het respecteren van de verschillen en door de verankering in de ene God is eensgezindheid mogelijk (vgl. 12:4-6). In 12:7-11 valt de concentratie van het woord ‘G/geest’ op (zevenmaal in vijf verzen). De geestelijke gaven in hun grote verscheidenheid zijn ‘het werk van één en dezelfde Geest, die aan ieder zijn gaven uitdeelt zoals hij het wil.’ In 12:12-31a gebruikt Paulus de metafoor van het lichaam en de vele lichaamsdelen om te verduidelijken dat verschillende diensten en gaven nodig zijn voor het leven van een gemeente. ‘Niet iedereen apostel zijn, of profeet, of leraar’ (12:29), maar de verscheidenheid van de diensten en de bijdrage van allen zijn noodzakelijk. Ook hier geeft Paulus aan de discussie een christologisch perspectief: ‘Welnu, u bent het lichaam van Christus, en ieder van u is van dit lichaam een onderdeel’ (12:27; vgl. 12:12).

In Christus vormen dus de verschillende gaven die in de gemeente aanwezig zijn een eenheid in verscheidenheid. Maar in de volgende passage (12:3^-13:13) wijst Paulus aan de Korintiërs een weg die zelfs de genadegaven overstijgt, de weg van de liefde. De apostel onderstreept in deze literaire meesterproef die ook ‘hooglied van de liefde’ genoemd wordt, dat de genadegaven (zoals in talen spreken, profetie) niets waard zijn ‘als ik de liefde niet heb’ (13:1.2.3). Na de onontbeerlijkheid van de liefde beklemtoond te hebben beschrijft Paulus in 13:4-7 de liefde uitvoerig. In het laatste deel (13:8-13) heeft de apostel het over de duurzaamheid van de liefde in vergelijking met de profetie, het spreken in talen en de kennis (13:8). Zelfs onder de drie dingen die in eschatologisch perspectief blijven bestaan, geloof, hoop en liefde, is de liefde ‘het voornaamste’ (13:13). De literaire kwaliteiten van de tekst (vgl. het gebruik van chiasme, herhalingen en antithesen) staan volledig in dienst van de inhoud.

Na de eenheid in de verscheidenheid van de genadegaven beklemtoond te hebben en de liefde als weg gewezen te hebben die waarde geeft aan de genadegaven, bespreekt Paulus in 14:1-40 uitvoerig de genadegaven van de profetie en het spreken in talen. ‘Maak vooral werk van de liefde. Maar streef ook naar de geestelijke gaven, allereerst naar de profetie’ (14:1). In een vergelijking tussen profetie en spreken in talen geeft Paulus de voorkeur aan de profetie. De reden hiervoor verduidelijkt de apostel als hij zegt: ‘Wie in talen spreekt, bouwt aan zichzelf; wie profeteert, bouwt aan de gemeente’ (14:4). Het nut van de gemeente is het criterium dat volgens Paulus op alle geestelijke gaven moet worden aangewend (vgl. 14:12). In 14:26-40 geeft Paulus praktische richtlijnen die ertoe moeten bijdragen dat in de eredienst alles ‘fatsoenlijk en in goede orde’ geschiedt (14:40). Hierbij hoort dat bij elk spreken in talen ook uitleg hoort opdat het spreken in talen zal bijdragen aan opbouw van de gemeente (14:26-28). Hier staat ook de tekst (14:33^36) waarin geëist wordt dat ‘de vrouwen in uw bijeenkomsten de mond houden’ (14:34), een uitspraak die in spanning staat met 11:2-16 waar het profeteren van de vrouwen in de eredienst op geen enkele manier ter discussie gesteld wordt. De paulinische oorsprong van 14:33^36 wordt om deze en andere redenen serieus in twijfel getrokken.

Verrijzenis (15:1-58)

Het laatste onderwerp dat Paulus in zijn brief uitvoerig behandelt is de verrijzenis van de christenen. Ter discussie staat blijkbaar de toekomstige verrijzenis van het lichaam. We zien in het hoofdstuk een driedeling. In 15:1-11 heeft Paulus het over de verrijzenis van Christus, in 15:12-34 verdedigt hij dat de christenen verrijzen en in 15:35-58 tracht hij een antwoord te geven op de vraag hoe de christenen verrijzen.

Voor de huidige lezers blijft het in hoofdstuk 15 onduidelijk tegen welke positie Paulus hier argumenteert: Hebben sommige Korintiërs alle leven na de dood ontkend of alleen de verrijzenis van het lichaam? In 15:1-11 grijpt Paulus terug naar de basis van de discussie, het geloof in de verrijzenis van Christus, dat de Korintiërs hadden aanvaard (15:1 en 11) en dat ook de grondslag vormt voor het geloof in de verrijzenis van de gelovige. Paulus steunt op overlevering die hij zelf ontvangen heeft (15:3-7) en op zijn eigen ervaring. ‘Het laatst van allen, als aan een misgeboorte, is hij ook verschenen aan mij’ (15:8).

In 15:12-34 tracht Paulus dan de gemeente ervan te overtuigen dat de doden verrijzen, in 15:35-58 licht hij toe hoe de verrijzenis van het lichaam zal gebeuren. In 15:12-34 legt de apostel voortdurend de band tussen de verrijzenis van Christus en de verrijzenis van de doden. Wie de verrijzenis van de doden loochent, loochent ook zonder meer de verrijzenis van Christus (15:13). Zonder het geloof in de verrijzenis van Christus is het christelijk geloof leeg (15:14) en waardeloos (15:17). Daarom spreekt Paulus de loochening van de verrijzenis heftig tegen: ‘Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn’ (15:20).

De bespreking van het hoe van de toekomstige lichamelijke verrijzenis volgt in 15:3558. De vraag ‘Met wat voor lichaam komen ze terug?’ beschouwt Paulus als een ‘dwaze vraag’ (15:35b-36a). Hij verwijst eerst naar een analogie in de natuur, de korrel die gezaaid wordt en pas tot het leven komt nadat hij eerst gestorven is (15:36-38). Na kort over de verschillende lichamen (van mensen, dieren, vogels, vissen, hemelse lichamen) te hebben gesproken, heeft Paulus het opnieuw over de verrijzenis van de doden. ‘Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam verrijst’ (15:44a). De eerste Adam (vgl. 15:22) en de laatste Adam (Christus) zijn de vertegenwoordigers van de eerste en de tweede mens. ‘De eerste mens, uit de aarde genomen, is aards; de tweede is uit de hemel’ (15:47). Omdat het vergankelijke het onvergankelijke niet kan erven, zullen allen een verandering moeten ondergaan, zowel zij die al gestorven zijn als ook zij die op het moment van de wederkomst van Christus nog in leven zullen zijn (vgl. 15:51; vgl. 15:54). Paulus sluit zijn reflectie over de verrijzenis af met een vermaning: ‘wees standvastig en onwankelbaar, aldoor druk bezig met het werk van de Heer’ (15:58); want wie trouw volhoudt zal deel hebben aan de verrijzenis.

BRIEFSLOT (16:1-24)

Met praktische richtlijnen in verband met de collecte voor de heiligen in Jeruzalem, met een aanduiding van zijn reisplannen, met een vermaning met betrekking tot de leiders en met de gebruikelijke delen zoals groeten en zegenwens sluit Paulus de brief af. Blijkbaar met de bedoeling de eenheid tussen christenen uit het heidendom en christenen uit het jodendom te bevorderen en solidariteit met de armen in Jeruzalem te betonen, moedigt Paulus zijn gemeenten aan mee te doen aan een collecte voor de heiligen. In 16:1-4 geeft Paulus richtlijnen ter voorbereiding van de inzameling. Hierna kondigt hij zijn reisplannen aan. Paulus spreekt zijn hoop uit ‘enige tijd bij u te blijven, als de Heer het toelaat’ (16:7b). Dan beveelt hij Timoteüs aan die binnenkort als Paulus’ afgezant naar Korinte zal komen (16:10-11). Ten slotte kondigt hij ook een bezoek van Apollos aan (16:12).

In 16:13-18 volgen de vermaningen, eerst algemeen (‘Laat alles bij u gebeuren met liefde’, 16:14) en dan specifiek voor de leiders (‘Aanvaard dan ook van uw kant de leiding van zulke mensen en van allen die hun werk en moeite delen’, 16:16; ‘Houdt zulke mensen in ere’, 16:18).De gebruikelijke groeten aan het einde van een brief vinden we in 16:19-20 waar Paulus de groeten van alle broeders in Efeze en ‘van Aquila en Prisca en van de gemeente bij hen aan huis’ in het bijzonder overbrengt. Daaraan voegt hij een groet van zijn eigen hand (16:21), een vloek voor ‘wie de Heer niet liefheeft’ (16:22) en een zegenwens (16:23-24) toe, de laatste verbonden met een betuiging van zijn liefde in Christus Jezus.

De tweede brief aan de Korintiërs

Inleiding

We hebben het geluk dat er naast de eerste brief aan de Korintiërs nog een tweede brief van Paulus aan deze gemeente bewaard is gebleven. Deze brief verschilt in menig opzicht van de eerste. Hij is veel persoonlijker, zelfs gepassioneerder. In plaats van theologische of pastorale vragen staat veeleer de relatie tussen apostel en gemeente centraal. Want deze relatie is bedreigd door een incident waarbij iemand een andere persoon (waarschijnlijk Paulus) onrecht heeft aangedaan (2:5; 7:12) en door externe missionarissen die ‘een andere Jezus’, ‘een andere geest’ en ‘een ander evangelie’ (II Kor. 11:4) zijn komen verkondigen. Het is de bedoeling van Paulus in deze brief om de christenen te Korinte die al gedeeltelijk naar hem zijn teruggekeerd, met theologische en persoonlijke argumenten volledig aan zijn kant te halen. In de retorische strategie die Paulus hierbij hanteert, neemt ‘wederkerigheid’ een centrale plaats in.

In II Korintiërs zijn drie duidelijk afgebakende delen te herkennen: 1:12-7:16; de hoofdstukken 8-9 en 10- II Korintiërs 1:12-7:16 staat 2:14-7:4 inhoudelijk apart van de omringende narratieve teksten (1:15-2:13 en 7:5-16). In 1:12-14 verwoordt Paulus het doel van de gehele brief: aantonen dat hij ondanks het voorafgegane conflict zijn deel al gedaan heeft voor het herstel van de relatie met de Korintiërs, waarderen dat de Korintiërs het hunne al gedeeltelijk gedaan hebben en hen oproepen dit nu ten volle te doen. Ter illustratie van het gedeeltelijke herstel van de relatie door de Korintiërs geeft Paulus het relaas van het effect van de tranenbrief (7:5-16). In 2:14-7:4 maakt hij in het eerste onderdeel (2:14-5:10) duidelijk wat hij als diakonos in een niet-verstoorde, verzoende relatie voor hen betekenen. In het tweede onderdeel (5:11-7:4) roept hij hen dan uitdrukkelijk op tot wederkerigheid in de liefde. Hij vraagt dat ze hem ruimte in hun hart gunnen zoals hij hen ook ruimte in zijn hart gunt (zie 6:11-13 en 7:2).

II Korintiërs 8-9 is kennelijk een oproep om de collecte voort te zetten. Maar in 8:8 wordt duidelijk dat Paulus dit begrijpt als toetsing van de echtheid van hun liefde.

In II Korintiërs 10-13 rekent Paulus af met de tegenstanders, maar hij verliest ook hier zijn hoofddoel, de volledige verzoening met de Korintiërs, niet uit het oog. Hij verandert weliswaar van strategie, want hier komen in de plaats van wervende oproepen tot wederkerige liefde autoritaire dreigingen van straf. Paulus is echter niet vergeten dat hij het gezag heeft ‘niet om af te breken maar om op te bouwen’ (10:8 en 13:10). Bovendien geeft hij aan het einde van dit deel blijk van het feit dat hij het in 1:12-14 gezegde niet vergeten is. In 13:9 zegt hij: ‘Onze enige wens is dat het helemaal goed komt met u’, en in 13:11 voegt hij eraan toe: ‘Laat alles weer [helemaal] goed komen’. Ook in II Korintiërs 10-13 lijkt Paulus dus zoals in 1:12-14 de gedeeltelijke verzoening (waarover hij het in 7:5-16 heeft) te veronderstellen en daarop verder te willen bouwen. Ook het ongewoon korte slot van de brief zonder moeite in deze lijn gelezen worden.

BRIEFADRES

II Korintiërs begint zoals de andere Paulusbrieven met de vermelding van de afzenders (Paulus en Timoteüs), de geadresseerden en een stereotiepe vredeswens (1:1-2). Maar reeds met het volgende woord komt de gewone vorm tot een abrupt eind. In 1:3 volgt niet zoals verwacht een dankzegging voor de ‘verdiensten’ van de gemeente, maar een zegen (lof) gericht aan God voor de aan Paulus verleende troost. Hier rijzen vragen of Paulus geen reden tot dankbaarheid zou hebben gehad met betrekking tot de Korintiërs. Ook op de drie andere plaatsen waar Paulus zijn dank aan God uitdrukt (2:14; 8:16 en 9:15), is de motivatie nooit een ‘verdienste’ van de Korintiërs (vgl. daarentegen I Tess. 1:2; 2:13 en 3:9 waar Paulus telkens dankt voor de Tessalonicenzen of voor iets dat zij gedaan hebben). In plaats van voor de Korintiërs te danken, vraagt de apostel de gemeente om in hun gebed deel te hebben aan de dank voor wat God voor Paulus heeft gedaan (1:11). Aan het begin van II Korintiërs – en dit is uniek in de brieven van Paulus – ligt dus de nadruk op de gunst (genade) die God aan Paulus geschonken heeft. In 1:8-11 is dit concreet de redding uit het dodelijk gevaar in , in 1:3-7 is dit veralgemeend tot ‘al onze tegenspoed’ (1:4). Hierdoor bereidt Paulus blijkbaar 7:6-7 voor waar hij over een analoge ervaring van genade zal spreken, die de aanleiding vormt voor II Korintiërs, namelijk de (initiële) verzoening van de gemeente met de apostel.

In 1:12-14 geeft Paulus beknopt het doel van de gehele brief. Hij verwoordt dit doel als de hoop ‘dat u ooit helemaal verstaat . dat u evenveel reden hebt om trots te zijn op ons als wij op u’. Paulus waardeert wel dat deze hoop ‘ten dele’ al vervuld is. Hiermee bedoelt hij zeker het positieve effect van de tranenbrief waarvan Titus aan Paulus verslag had uitgebracht. Wederzijds op elkaar trots zijn is hier en elders in de Paulusbrieven een beschrijving van de gewenste relatie tussen apostel en gemeente. Paulus deze wederkerigheid ook in de taal van de liefde verwoorden, maar in II Korintiërs speelt de taal van het trots zijn een centrale rol. Paulus was ervan overtuigd dat de moeilijkheden in Korinte hun oorsprong hadden in het feit dat de gemeente niet genoeg redenen zag om op Paulus trots te zijn en daarom veeleer trots was op de externe missionarissen.

Opbouw van de tweede brief aan de Korintiërs

BRIEFADRES (1:1-11)

1:1-2

Begroeting

1:3-11

Zegening van God: Paulus’ lijden en vertroosting, levensgevaar en redding

I.

Oproep aan de Korintiërs tot verzoening met Paulus (1:12-7:16)

1:12-14

Paulus’ doel van de brief: wederkerig op elkaar trots zijn

1:15-2:13

Narratief deel: Het bezoek in droefheid en de tranenbrief

1:15-2:4

Uitleg bij de veranderde reisplannen

2:5-11

Vergeving voor de veroorzaker van droefheid

2:12-13

Paulus is verontrust over het effect van de tranenbrief

2:14-7:4

Wervend deel: oproep tot verzoening met God en met Paulus

2:14-5:10

Paulus is trots op de Korintiërs en authentiek als diakonos

2:14-4:6

De genade van God stelt Paulus in staat om dienaar te zijn van de Korintiërs

4:7-5:10

Het geloof in de verrijzenis stelt Paulus in staat om voor de Korintiërs lijden te verduren

5:11-7:4

Oproep aan de Korintiërs trots te zijn op Paulus en zich af te keren van de tegenstanders

5:11-6:10

Oproep tot verzoening met God

6:11-7:4

Oproep tot verzoening met Paulus (en afkeer van de ongelovigen)

7:5-16

Narratief deel: Het gewenste effect van de tranenbrief

II.

Oproep de collecte voor de heiligen in Jeruzalem tot een goed einde te brengen (8:19:15)

8:1-15

Het voorbeeld van de gemeenten van Macedonië en van Jezus Christus als aansporing om het werk te voltooien

8:16-24

Aanbeveling van de afgezanten die de collecte in Korinte moeten afronden

9:1-15

Paulus verwacht van de Korintiërs ‘een gulle gave’

III.

Oproep aan de Korintiërs zich af te keren van de tegenstanders (10:1-13:10)

10:1-18

Voorbereiding van het volgend bezoek: dreigingen om Korintiërs tot gehoorzamen te dwingen – volmacht om op te bouwen

11:1-21a

Paulus moet niet onderdoen voor de aartsapostelen

11:21b-12:10

Paulus’ sterkte in zwakheid als argument waarom de Korintiërs aanhem de voorkeur moeten geven boven de tegenstanders

12:11-18

Paulus is niet achtergebleven bij de aartsapostelen

12:19-13:10

Voorbereiding van het volgend bezoek: waarschuwing dat hij niemand zal sparen – volmacht om op te bouwen

Briefslot: Vermaning tot eensgezindheid en vrede (13:11-13)

DEEL I (1:12-7:16)

Het briefcorpus begint met een narratief deel (1:15-2:13) waarin Paulus het heeft over het bezoek in droefheid en de tranenbrief. Wat tijdens dit bezoek gebeurde, komt niet rechtstreeks ter sprake, maar komt ten dele naar voren in Paulus’ motivering van zijn veranderde reisplannen (1:15-2:4) en zijn pleidooi om de veroorzaker van droefheid te vergeven nadat hij voldoende gestraft is (2:5-11). Aan het einde van I Korintiërs (16:5-9) had de apostel zijn reisplannen reeds meegedeeld. Vanwege van verontrustend nieuws reisde Paulus in de zomer van het jaar 54 onverwachts naar Korinte. Maar dit bezoek verergerde de situatie alleen maar. Iemand veroorzaakte droefheid (2:5) en beging onrecht (7:12), blijkbaar met de steun van de gemeente. Daarom vertrok Paulus onmiddellijk en keerde terug naar Efeze. Zijn enige hoop lag nu in een brief die hij ‘met een bedrukt en beklemd gemoed en onder veel tranen’ (2:4) schreef en aan Titus meegaf. De bedoeling van deze brief lag erin ‘een blijk te geven’ van zijn ‘innige liefde’ (2:4) en de Korintiërs ertoe aan te sporen om – als bewijs van hun gehoorzaamheid – de veroorzaker van droefheid te straffen (2:9). Op het moment dat Paulus 1:15-2:13 schreef, wist hij reeds dat de gemeente Titus en zijn brief positief onthaald had, de boosdoener gestraft had en bereid was gevonden tot verzoening. Maar uitdrukkelijk spreekt hij hierover pas in 7:5-16 nadat hij in 2:12-13 begonnen was het verhaal te vertellen.

De doorlopende gedachtegang van 2:12-13 en 7:5-16 wordt onderbroken door 2:14-7:4. In 2:14 veranderen plots alle aspecten van de tekst. De eerste persoon enkelvoud (ik) wordt gevolgd door de eerste persoon meervoud (ons). Niet meer Paulus, maar God is het onderwerp. De concrete verhaaltijd wordt vervangen door ‘te allen tijde’ en in plaats van en Macedonië begint nu een universeel perspectief (‘overal’) centraal te staan. Het reisverhaal in 2:12-13 wordt onderbroken door een dankzegging waarin de apostel God dankt voor de verspreiding van het evangelie door hem. Hierop volgt onmiddellijk een scherpe aanval tegen de opponenten en een verantwoording van zijn bedoelingen bij de verkondiging (2:17). Hierbij is het niet zijn bedoeling zichzelf aan te bevelen (3:1) maar om aan te tonen dat zijn manier van diakonos zijn, zijn bekwaamheid, zijn zuivere bedoelingen, zijn deelname in het Christusgebeuren hem in staat stellen de Korintiërs tot zijn trots te maken in plaats van hen uit te buiten (zoals de opponenten het doen).

In 2:14-5:10 beoogt Paulus precies dit: door een schets te geven van zijn manier van apostel zijn in relatie tot de Korintiërs wil hij bewijzen dat de gemeente zijn trots is. Hij doet dit in twee stappen. In 2:14-4:6 stelt hij dat de genade van God hem in staat stelt om dienaar te zijn van de Korintiërs. ‘Wij verkondigen immers niet onszelf, maar wij verkondigen Jezus Christus als de Heer en onszelf als uw dienaren omwille van Jezus’ (4:5). Vervolgens toont hij in 4:7-5:10 aan dat het geloof in de toekomstige verrijzenis (4:16-5:10) hem in staat stelt om voor de Korintiërs te lijden. Dienaar zijn van de gemeente en bereid zijn tot apostolisch lijden voor hen, dat zijn de kenmerken van Paulus’ apostel zijn en daardoor onderscheidt hij zich van de externe missionarissen.

Het tweede onderdeel van 2:14-7:4 omvat 5:11-7:4. Dit stuk begint met een tekst die parallellen vertoont met 3:1 (vgl. ‘Wij gaan onszelf niet opnieuw bij u aanbevelen’ met ‘Beginnen wij onszelf weer aan te bevelen?’). Als alternatief van het zichzelf aanbevelen brengt Paulus het volgende naar voren: ‘we willen u alleen de kans geven om trots te zijn op ons, zodat u diegenen van repliek kunt dienen die hun trots zoeken in uiterlijkheden en niet in het innerlijk’ (5:12b). Nadat in 2:14-5:10 Paulus centraal stond, gaat nu de aandacht uit naar de Korintiërs en hun houding tegenover Paulus. Hij dringt er op aan dat ze niet meer trots mogen zijn op de tegenstanders, maar op hem.

II Korintiërs 5:11-7:4 bestaat uit twee onderdelen. In het eerste onderdeel (5:11-6:10) ligt de nadruk op de verzoening met God, in het tweede onderdeel (6:11-7:4) op de verzoening met Paulus. Het sterven van Christus voor allen (5:14-15) is de basis van het feit dat allen die in Christus zijn, een nieuwe schepping zijn (5:17). In de dood van Christus heeft God ons met zich verzoend en de dienst van de verzoening gegeven (5:18; vgl. 5:19). De oproep ‘Verzoen u met God’ in 5:20 is te lezen in correlatie met de oproepen in 6:13 en 7:2 aan de Korintiërs hun hart te openen voor Paulus. II Korintiërs 6:14-7:1 geeft aan wat de voorwaarde is om dit te kunnen doen: de Korintiërs moeten zich afkeren van de ongelovigen.

We interpreteren dus 2:14-7:4 als een uitwerking van het doel van de brief in 1:14. Wat ‘wij zijn trots op u’ (vgl. 1:14c) betekent, wordt uiteengezet in 2:14-5:10. Vervolgens komt in 5:11-7:4 de wens ter sprake dat de Korintiërs trots zijn op Paulus (vgl. 1:14b). Telkens gebeurt dit met uitdrukkelijke vermelding van de tegenstanders.

Intussen is Paulus in Macedonië gearriveerd (7:5). Nu pas (in 7:5-16) vertelt hij over de ontmoeting die hij sinds het eerste woord van de brief veronderstelde en waarop hij in 1:152:13 al anticipeerde. De komst van Titus en de inkeer van de Korintiërs is voor Paulus een getroost worden door God, vergelijkbaar met de redding uit dodelijk gevaar in Efeze (zie 1:8-11). De tranenbrief (7:8-10) en de interventie van Titus (vgl. 7:15) hebben het gewenste effect gehad. Blijft de vraag waarom Paulus pas aan het einde van het eerste deel van de brief een gebeurtenis ter sprake brengt waarmee hij eigenlijk de brief had moeten beginnen. 7:5-16 is niet zomaar een narratief deel. Paulus beklemtoont het positieve effect dat de inkeer van de Korintiërs op Paulus en Titus heeft gehad. Heeft Paulus in 7:5-16 de bedoeling de succesvolle oplossing van een pijnlijk conflict tussen hem en de gemeente en de troost die dit voor Paulus betekende als voorbeeld te geven voor de oplossing van de in 5:11-7:4 aangesproken problemen?

DEEL II (8:1-9:15)

Het tweede deel van de brief (8:1-9:15) is een oproep de collecte voor de heiligen in Jeruzalem tot een goed einde te brengen (vgl. 8:10b; I Kor. 16:1-4). In de ogen van Paulus is dit – evenals de afkeer van de tegenstanders – voor de Korintiërs een gelegenheid om te bewijzen hoe serieus de door de tranenbrief bewerkte inkeer is. Na zijn uitmuntende liefde voor hen beklemtoond te hebben, zegt Paulus dat het succesvol afronden van de collecte voor hem een toets is voor de echtheid van hun liefde (8:7-8). Aan het begin van hoofdstuk 8 prijst Paulus de vrijgevigheid van Macedonië (8:1-5). Hij verwijst ook naar de liefde van ‘onze Heer Jezus Christus’ (8:9). Met deze voorbeelden dringt Paulus erop aan de collecte te voltooien (8:6.11), maar hij probeert hen ook onmiddellijk gerust te stellen: ‘Het is niet de bedoeling dat u door anderen te ondersteunen zelf in moeilijkheden komt’ (8:13). Hij is eerder bekommerd om een evenwicht. In 8:16-24 beveelt Paulus Titus en de twee broeders aan die de inzameling in Korinte moeten coördineren. Ten slotte vraagt Paulus in 9:1-15 (waar hij opnieuw naar de Macedoniërs verwijst) dat de gemeente in Korinte tegen zijn komst klaar is met de collecte en dat zij ‘een gulle gave’ (9:5) zullen voorbereiden.

Deel III (10:1-13:10)

Met de woorden ‘Ik, Paulus, vermaan u bij de zachtmoedigheid en mildheid van Christus’ begint de apostel in 10:1a aan de vermaningen die aan het einde van zijn brieven te verwachten zijn. Maar terwijl hij het heeft over ‘de zachtmoedigheid en mildheid van Christus’ wordt hij afgeleid door de herinnering aan de verwijten die men hem in Korinte maakt (‘volgens u zo schuchter in de persoonlijke omgang, maar zo flink als hij eenmaal vertrokken is’, 10:1b). Dit is de aanzet tot een uitgebreide excursus van 10:1b tot 13:10 waarin Paulus nog eens een bewogen poging doet om de gemeente ertoe te bewegen zich te distantiëren van de tegenstanders. Pas in 13:11 spreekt Paulus de verwachte vermaningen uit die zeer beknopt zijn.

In het eerste onderdeel (10:1-18) spreekt Paulus in het licht van een volgend bezoek. Hij verdedigt zich tegen het verwijt dat hij in de persoonlijke omgang zwak is en pas in zijn brieven krachtig optreedt (10:1 en 10). Hij vervangt de oproepen tot wederkerigheid die we in 1:12-14; 6:11-13; 7:2 en in 8:7-8 ontmoetten door zijn gezag te onderstrepen (10:8), op gehoorzaamheid aan te dringen (vgl. al in 2:9 en 7:15) en met straffen te dreigen (10:6). Paulus uit ook scherpe kritiek op de tegenstanders. In 10:12-18 lijkt hij hen met bijtende ironie te verwijten dat zij in het gebied zijn binnengevallen dat God voor hem heeft afgepaald (vgl. 10:13) en dat zij zich beroemen op zijn werk (vgl. 10:15-16).

In het volgende onderdeel (n:1-21a) valt Paulus de tegenstanders zwaar aan. Hij vergelijkt hen impliciet met ‘de sluwe slang’ die Eva heeft bedrogen (11:3), verwijt hen dienaren van de satan te zijn die ‘zich voordoen als dienaren van gerechtigheid’ (11:15). Hij noemt hen schijnapostelen en oneerlijke werkers (11:13). In vergelijking met Paulus verkondigen zij ‘een andere Jezus’, ‘een andere geest’ en ‘een ander evangelie’ (11:4). Paulus beklemtoont dat hij voor hen niet moet onderdoen (11:5). Hij verdedigt zich tegen het verwijt dat hij onbedreven is in het spreken (11:6) en dat hij van de Korintiërs geen financiële ondersteuning heeft willen aanvaarden (11:7-15). Vervolgens kondigt Paulus aan dat hij zichzelf zal ophemelen (11:16). Hij zal dit doen ondanks het feit dat hij weet dat het dwaas is; want zijn tegenstanders doen het ook (11:18) en de Korintiërs die hem hadden moeten aanbevelen, hebben dit niet gedaan (12:11).

In het derde, centrale onderdeel (11:2^-12:10) gaat Paulus dan feitelijk over tot zijn zelfverheerlijking. Maar in plaats van successen op te noemen, vinden we in zijn lijst voorbeelden van zijn apostolisch lijden (11:23^27.32-33). ‘Als er toch geroemd moet worden, zal ik roemen op mijn zwakheid’ (11:30). In 12:1-7a roemt hij in de derde persoon (‘ik ken een christenmens’, v. 2) op zijn visioenen en openbaringen van de Heer. Maar hij leidt onmiddellijk de aandacht af naar de doorn in het vlees en zijn overtuiging dat hij sterk is als hij zwak is (12:7b-«).

Het vierde onderdeel (12:11-18) beantwoordt concentrisch aan 11:1-21a. Ook hier beklemtoont Paulus dat hij niet achtergebleven is bij de aartsapostelen (12:11), verdedigt hij zich en zegt dat hij geen financiële ondersteuning heeft aanvaard. Hier verlaat hij tussendoor de nadruk op de asymmetrische gezagsrelatie en knoopt aan bij de vroegere uitspraken over de symmetrische liefdesrelatie: ‘Krijg ik minder wederliefde naarmate ik u meer liefheb?’ (12:15b).

Het vijfde onderdeel (12:19-13:10), dat aan 10:1-18 beantwoordt, staat opnieuw in het teken van de voorbereiding van het volgende bezoek (12:20-21; 13:1-2.10). Ook hier beklemtoont Paulus dat hij volmacht heeft ‘niet om af te breken maar om op te bouwen’ (13:10; vgl. 10:8 en 12:19). Evenals in 10:1-18 vertrouwt Paulus in dit laatste onderdeel van de brief op gezag en de waarschuwing ‘als ik weer kom, zal ik niemand sparen’ (13:2). De apostel gaat ook in tegen een misverstand dat blijkbaar onder de Korintiërs leeft. ‘Al werd hij in zwakheid gekruisigd, hij leeft door Gods kracht. En al zijn wij zwak zoals hij het was, toch zult u merken dat wij met hem leven door Gods kracht’ (13:4). De Korintiërs mogen dus niet denken dat Paulus omwille van zijn zwakheid niet krachtig zou kunnen optreden. Maar uiteindelijk zou Paulus toch willen vermijden dat hij streng zou moeten optreden. Dit is dan ook de bedoeling van zijn brief. In vergelijking met de verwoording van het doel van de brief in 1:12-14 is het perspectief hier in 13:10 eerder asymmetrisch. Maarde facto komt het voor de Korintiërs op hetzelfde neer, zij moeten kiezen tussen de externe missionarissen en Paulus. De wens van de apostel is dat het volledig goed komt met de gemeente (13:9). Dit lijkt te stroken met 1:14 waar Paulus erop wijst dat de Korintiërs het doel al ‘ten dele’ hebben bereikt.

Briefslot

Het briefslot (13:11-13) is in vergelijking bijzonder kort. Paulus vermijdt het noemen van namen, ook in de groet. De vermaningen lijken afgestemd op de situatie in Korinte. Alles weer volledig goed laten komen, eensgezind zijn en in vrede leven zijn onderwerpen die in de brief al aan de orde zijn gekomen en hier in een laatste poging opnieuw worden uitgesproken. In het allerlaatste vers eindigt de brief met een trinitarische zegenwens. De wens is dat de ‘genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest’ alle leden (vgl. ‘met u allen’) van de gemeente tot eenheid onder elkaar en met Paulus zullen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken