Menu

Premium

Preekschets Matteüs 8:10b

2e zondag van de zomer

Matteüs 8:10b

Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden.

Thema: De verwondering voorbij?
Schriftlezing: Matteüs 4:13-16; 8:5-13; 11:20-24

Het eigene van de zondag

Dit is de tweede zondag in de serie over steden die Jezus heeft bezocht tijdens zijn reizen door Israël. Vorige week de stad Sichar, die Hij meer schampte dan aandeed en waar velen tot geloof kwamen. Deze week Kafarnaüm, de stad waar Hij woonde. De stad die een groot licht heeft gezien, maar waar heeft dat toe geleid?

Uitleg

‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen’ (Lucas 9:58). Een bekende uitspraak van Jezus.
Jezus en zijn leerlingen lijken altijd onderweg te zijn. Toch vertellen Marcus en Matteüs ons dat Jezus wel degelijk een thuis had, namelijk in Kafarnaüm (Matteüs 4:13; 9:1, Marcus 2:1). Hoewel Hij vaak onderweg was, had Jezus dus wel een soort pied-à-terre. Het licht van de wereld had een thuis. En zijn stadsgenoten hebben dat licht duidelijk zien schijnen. Lees hoofdstuk 9 van het Evangelie naar Matteüs en je hebt zo een rijtje van zes wonderen die Jezus deed voor het oog van vele getuigen.
Jezus kreeg in zijn thuisstad ook al snel een soort heldenstatus. Hij werd een beroemdheid, met alle gevolgen van dien. Hij kon niet meer rustig over straat. Overal waar Hij kwam drongen de menigten mensen zich aan Hem op (Marcus 1:45; 2:1-2; 3:20). De mensen kwamen om Hem te zien en te horen en brachten zieken en bezetenen bij Hem. Aan aandacht geen gebrek. Maar Jezus treft weinig geloof aan onder de mensen die Hem volgen. Over de inwoners van Kafarnaüm spreekt Hij zijn frustraties uit in Matteüs 11:20-24. Het volk dat in duisternis leefde, zag een groot licht. Maar Jezus waarschuwt dit volk dat het zal afdalen tot een diepere duisternis.
En tussen deze twee profetieën in (Matteüs 4 en 11) treffen we in Kafarnaüm een Romeinse hoofdman aan met een geloof waar zelfs Jezus van onder de indruk is.

Alles aan deze man is verbazingwekkend.
Allereerst is er de zorg om zijn slaaf. Een slaaf is toch alleen iets waard als hij kan werken. Een zieke slaaf betekent verlies aan inkomsten, of erger nog: extra kosten. Maar zoals deze centurio over zijn slaaf spreekt! Alsof het zijn eigen kind betreft. ‘Hij ligt thuis op bed.’

Dan biedt Jezus aan om mee te gaan. Dat gebeurt niet vaak, dat Jezus dat aanbiedt. Wat een eer! Jezus in je huis te mogen ontvangen en bezig te zien. Maar de centurio acht zichzelf daartoe niet waardig. Hij slaat het aanbod af, waardoor hij een top-ervaring misloopt.
En het belangrijkste: de hoofdman beseft met welk gezag Jezus spreekt en gelooft in zijn woord-macht. Omdat hij zelf militair is, begrijpt hij hoe het werkt. Wanneer een hogergeplaatste een bevel geeft, dan gebeurt het.

Uit het Evangelie naar Lucas leren we over de hoofdman dat hij een Godvrezend man was. Hij had zelfs een synagoge laten bouwen. Hij is onder de indruk gekomen van de God van de Joden. Hij heeft ontzag voor Hem. En aan hoe hij Jezus bejegent, merk je dat hij inziet dat Jezus met Gods gezag spreekt in de wereld: u hoeft maar te spreken en mijn slaaf zal genezen. Jezus hoeft daarvoor niet bij de slaaf in de buurt te zijn. Hij hoeft daarvoor zelf niet op aarde te zijn. Als Hij spreekt, zal het gebeuren. Hij weet dat de kracht van Jezus in zijn woord besloten ligt (Johannes 1 – proloog).
Zo’n groot geloof heeft Jezus nog niet aangetroffen onder zijn geloofs- en landgenoten.
Was er dan geen geloof in Israël? Jawel, maar toch veelal een geloof zonder kracht, een geloof dat de handen te vol had aan zichzelf, omdat het steeds weer op het ongeloof bevochten en veroverd moest worden (Matteüs 12:39; kleingelovigheid).

Aanwijzingen voor de prediking

De kerk is ooit ontstaan uit de kring van Godvrezenden. De apostelen wonnen uit hen de eerste christenen. Zij, de belangstellenden, waren verbaasd en verwonderd dat zij erbij konden horen. Dat Jezus ook voor hen gestorven was, hun Heer en Heiland wilde zijn. Zo is de kerk begonnen. Maar we zijn niet op dat niveau gebleven. Met ons is veelal hetzelfde gebeurd als wat de synagoge is overkomen. Ook wij zijn aan de genade van God gewend geraakt. Ook wij zijn vaak op zoek naar bijzondere ervaringen, wonderen en tekenen.
Maar af en toe komt er in onze diensten zo’n belangstellende buitenstaander. Zo bescheiden zit hij of zij daar, zo verwonderd over de genade waarover gesproken wordt. Nee, het zijn er niet veel, ze zijn zeldzaam, deze Godvrezenden. Maar als Jezus naar hen kijkt heeft Hij een visioen: ‘Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk van de hemel.’ Met als ontzettende keerzijde: ‘maar de erfgenamen zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis’. Velen zullen komen – Jezus verwacht van dit geloof de groei van zijn gemeente. Alleen een kerk die gelooft, echt gelooft zoals de honderdman dat deed – alleen die kerk heeft toekomst.

Wij zien vandaag de kerken leeglopen en raken in paniek: hoe zullen we de rijen weer sluiten en de banken weer vol krijgen? We bidden of God zich wil manifesteren op zo’n duidelijke en overtuigende manier dat zelfs het niet-geloof gewonnen wordt. Laat Christus of laat zijn Geest zich bewijzen door tekenen en wonderen! Maar de buitenstaander die van de genade onder de indruk is vraagt daar niet om. Die zegt: ‘Maak voor mij geen drukte! U hoeft mij met het bijzondere niet te imponeren! Als maar uw Woord gesproken wordt, dat is het wezenlijke! Want dat geneest ons, geestelijk en ook lichamelijk, als U dat wilt.’ En daarvan zegt Jezus: ‘Dit is de overwinning die de wereld overwint: het geloof!’ (1 Johannes 5:4). Zouden we God niet moeten bidden om in die zin weer buitenstaanders te mogen worden? Mensen voor wie het oude weer nieuw wordt? En nieuw blijft?

Liturgische aanwijzingen

  • LB: 1

  • NLB: 111:6, 837, 156

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken