Menu

None

Preekschets Psalm 104

Thema: ‘Verwondering’
Schriftlezing: Psalm 104

Zie ook

Inleiding

Deze preekschets is geschreven met het oog op de zondag (of periode) voor de schepping. Als thema voor deze zondag is gekozen voor ‘Verwondering’. De aandacht en zorg voor natuur en milieu vinden hun oorsprong in de verwondering over Gods schepping. In Psalm 104 komt dit zeer indringend en tegelijk poëtisch indrukwekkend naar voren. Het is een lange psalm die moeilijk in alle veelzeggende onderdelen besproken kan worden. Met het oog op prediking en bijbelstudie zijn vooral die verzen en delen naar voren gehaald die het thema verwondering (in relatie tot het prijzen van God) en mogelijke raakvlakken met de actuele milieucrisis verhelderen. Wij mogen, of moeten zelfs de psalm lezen vanuit de vragen die ons nu, in onze tijd, vanuit geloof en leven bezig houden. Dat maakt een selectie en de keuze voor een bepaalde invalshoek onvermijdelijk.

Voor verwijzingen naar de bijbeltekst is vooral gebruik gemaakt van de Nieuwe Bijbelvertaling.

Vooraf te bedenken

1. Wanneer wij in onze tijd deze psalm lezen moeten we ons bewust zijn van tegelijk afstand en nabijheid. Afstand omdat de psalm meer dan 2000 jaar geleden gedicht is. Het wereldbeeld verschilde op veel punten van ons huidige wetenschappelijk beïnvloede wereldbeeld. Ook de natuur werd niet op dezelfde manier als door ons beleefd. Als wij in verwondering de natuur als Gods schepping beleven, is onze biologische en natuurwetenschappelijke kennis ook op een of andere manier aanwezig. Voor veel mensen, met name buiten de kerken, is deze kennis een grote hindernis om deze psalm, zelfs in zijn poëtische kracht, te verstaan. Tegelijk kan er ook voor de moderne mens, juist door de milieucrisis een nieuwe nabijheid en gevoeligheid ontstaan voor de boodschap van de psalm. Als we bijvoorbeeld denken aan het enorme probleem van klimaatverandering of gaten in de ozonlaag, kunnen we tot het besef komen dat we de schepping en de wetten van de schepping niet beheersen. Dat er krachten zijn die ons kennen en kunnen ver te boven gaan en die ons bescheiden en afhankelijk maken. Psalm 104 is vol van wat we modern de ecologische samenhang in de schepping noemen, en vol verwondering daarover. Het verwijst zo naar het geheim van Gods schepping, dat ons bescheiden maakt en tegelijk het loflied op deze schepping kan doen zingen.

2. Wij beleven de natuur anders dan de mensen in de tijd van de bijbel. Wij kennen bijna geen ongerepte natuur meer. De psalm zou bij ons beelden op kunnen roepen van de mooiste natuurfilms. Of het verlangen kunnen aanwakkeren naar reizen naar toeristische oorden waar volgens de folders de natuur zo nog wel aan te treffen is. We kunnen de psalm ook te snel te romantisch lezen, waardoor de spanning tussen de beschrijving in de psalm en de niet meer ongerepte of zelfs verwoeste natuur uit het zicht raakt. Vers 35, over de zondaars die Gods schepping niet in grootheid willen herkennen en erkennen, moet op de achtergrond bij het lezen wel vanaf het begin meeklinken. Wij kunnen niet meer gemakkelijk naïef romantisch over de natuur denken. In een bepaald opzicht deden de mensen dat in de tijd van de bijbel ook niet. Voor hen had de natuur twee gezichten: van verwondering, waardoor de lofprijzing wordt opgeroepen, en van bedreiging. Zo zouden er bijbelteksten te noemen zijn waar roofdieren, anders dan in Psalm 104, vooral als dreigend beschreven worden. In de beschrijving van het water in Psalm 104, als leven wekkend en bedreigend, komt dit dubbele gezicht naar voren.

3. God openbaart zich in de schepping, natuur en geschiedenis. De openbaring in de natuur wordt theologisch nogal eens gewantrouwd, alsof we zonder Gods daden in de geschiedenis van Israël en in Jezus Christus te kennen, zouden weten wie God is. Zeker in de tijd rond de Tweede Wereldoorlog ontstond bij velen grote voorzichtigheid om God en natuur te veel op elkaar te betrekken (gevaar van ‘bloed en bodem’). Maar in een tijd van ecologische crisis leren we inzien hoe waardevol met name de psalmen en de wijsheidsliteratuur (Spreuken, Prediker) zijn om de eerbied en het ontzag voor Gods schepping te verwoorden en daarnaar te handelen. Daarbij zien we ook een verschuiving van de aandacht van Gods scheppingswerk in het begin (de eerste hoofdstukken van Genesis) naar Gods voortgaande schepping in onderhouding en vernieuwing. We mogen Psalm 104 ook niet isoleren. Psalm 103 begint en eindigt ook met ‘Prijs de HEER, mijn ziel’ en daarin horen we wel over Gods openbaring in de geschiedenis. Psalm 105 is er zelfs vol van.

4. Bij Psalm 104 wordt vaak verwezen naar de opvallende parallellen met teksten uit het oude Egypte, vooral naar het zonnelied van Echnaton, een farao meer dan 100 jaar voor Christus. Ook met liederen van andere volkeren rond Israël zijn vergelijkingen mogelijk. Het meest interessant zijn vaak niet de overeenkomsten, maar bij alle overeenkomst de verschillen met het geloof van Israël die in de tekst tot uitdrukking komen. Tegelijk kan het besef van een goddelijk geheim in de natuur dat gerespecteerd moet worden, christenen en niet christenen in hun inzet voor natuur en milieu met elkaar verbinden.

De structuur van de psalm

Psalm 104 heeft een zorgvuldige opbouw waarvan we de volgende elementen naar voren halen:

1. De psalm begint en eindigt met ‘Prijs de HEER mijn ziel’, aan het slot noch versterkt met een Halleluja!. Wat voorbij het midden staat de centrale uitroep van verwondering: ’Hoe talrijk zijn uw werken, HEER. Alles hebt u met wijsheid gemaakt’. Zo staat de lofprijzing centraal. Loof, prijs, zegen, mijn ziel. Letterlijk staat er dat wij God zegenen. Dat klinkt voor sommigen misschien wat vreemd. Maar hiermee geven we aan dat we zijn kracht en werking erkennen en vragen dat die ook op ons mogen inwerken en hem daarmee weer groot maken. Het verschilt eigenlijk niet zo veel van het eerste gebod, dat wij God boven alles lief hebben. In de lofprijzing is ook Gods wijsheid opgenomen. Meer dan in het Genesis verhaal (hoewel ook daar) wordt de ordening van de schepping in het op God en op elkaar aangewezen zijn (in de ecologische kringloop) benadrukt. Het is een ordening waarvan wij het geheim kunnen benaderen, vermoeden, maar ook als een ons gestelde grens uiteindelijk alleen nog maar in verwondering kunnen prijzen.

2. De mens komt op twee plaatsen ter sprake. Het eerste deel van de psalm eindigt met: ‘De mensen gaan aan het werk en arbeiden door tot de avond’. Hier is de mens ingebed in het geheel van de schepping, net als andere levende wezens opgenomen in het zegenrijke ritme van dag en nacht. Hij wordt wel als laatste genoemd, maar elke verwijzing naar de mens als ‘kroon van de schepping’ ontbreekt. Hij gaat aan het werk dat eerder een dienen (arbeid) dan een heersen is. De mens is hier ingebed in de ecologische kringloop. Hij brengt de aarde in cultuur, maar binnen de grenzen van de door God gegeven schepping. Als verwondering het eerste is en de vraag wat we met de aarde kunnen doen (het nut) daar mee verbonden blijft, leren we anders omgaan met de aarde. Aan het slot komt de mens weer ter sprake, maar nu als zondaar en goddeloze. Die zal van de aardbodem verdwijnen, omdat hij niet de ordening van de schepping respecteert en zijn grenzen kent. Hij stemt niet in met het loflied en krijgt zo geen deel in de vernieuwing van de schepping.

Wat verder aandacht vraagt

1. ‘Mijn ziel’: Al direct in het begin wordt ons de vraag gesteld of en in hoeverre wij ons met de ‘ik’ van de psalm kunnen identificeren. Het is een mens uit een heel andere tijd, die nog onbevangen en verwonderend Gods schepping kan waarnemen. Soms wordt gezegd dat het in deze psalm helemaal niet om de natuur gaat zoals wij dat woord gebruiken. Maar dan bedoelt men waarschijnlijk de natuur die als materie aan wetten onderworpen is, die wij kunnen bestuderen, analyseren en aan onze doeleinden dienstbaar maken. Maar wij kennen ook een directe natuurbeleving in verwondering, eerbied, ontzag die lofprijzing oproept. Het is goed om ons al direct bij het begin van de psalm af te vragen of we ons kunnen begeven in het koor van de psalmdichter of dat we de natuur heel anders beleven. Dat het om beleving en niet om analyseren en gebruiken gaat wordt uitgedrukt met ‘mijn ziel’: ons hele wezen, bestaan is er in betrokken, met lichaam en ziel, met verstand, intellect en tegelijk met gevoel en emotie. Zonder onze ziel is er geen binnenkomen in de zaligheid van de psalm.

2. In het eerste deel wordt de schepping in de hemelsfeer bezongen. Groots en naar het lijkt overweldigend wijd en ver. Tegelijk nabij. God spreidt de hemel als een tentdoek. We zien het beeld van de nomade die in de woestijn, als huisvader voor zijn gezin, over de palen beschuttend het tentdoek spreidt. De aarde is ook op peilers vast gezet. Voor zover het van God afhangt is er zekerheid en veiligheid in de schepping. Het water van de oerchaos is getemd, het verdeelt zich over bergen en dalen en via bronnen en beken bevrucht het het land.

3. Zo wordt de kringloop van de natuur gevormd, waar het een er voor het ander is: de regen voor het gras, het gras voor het vee, gewassen voor de mensen. Opvallend dat er niet staat dat het vee er als vlees voor de mensen is. Net als in de Hof in Genesis lijkt de mens hier idealiter als vegetarisch beschreven te worden (pas na de vloed – Genesis 9 – wordt het de mens toegestaan om vlees te eten). De mens ontvangt basisproducten, een genoeg om van te leven: graan, wijn en olie. Dat genoeg mag ook als wijn verheugen en het gelaat door olie tegen een te brandende zon beschermen. Het genoeg kent ook luxe. De verwondering betreft vooral deze door God op elkaar afgestemde kringlopen. Alle leven is afhankelijk van elkaar, in een gezamenlijke afhankelijkheid van God als schepper.

4. God schept de aarde voortdurend vernieuwend door zijn adem, zijn geest. Dat betreft zowel mens als dier. Opvallend is dat ook dieren God om voedsel vragen. Jonge leeuwen doen dat brullend (vs.21). “En allen zien naar u uit en verwachten van u hun dagelijks brood’ (vs.27). Die allen zijn alle levende wezens. (vgl. Psalm 145:16: ‘allen zien hoopvol naar u uit, u geeft hun het dagelijks brood’; hier zijn het in de eerste plaats de mensen, maar ‘al wat leeft’ vs. 17 is er bij ingesloten). Het is alsof de hele schepping mens en dier verenigd zijn in de bede om het dagelijks brood. En het is aan ons als mensen van nu om ons af te vragen welke rol wij vervullen, positief of negatief, in het vervullen van deze bede van de schepping. Er is meer wat mens en dier verbindt: de adem die God neemt en geeft (vs.29 en 30). In de adem wordt de lucht met elkaar gedeeld, een symbool voor ondeelbaarheid van het leven. Als God zijn gelaat verbergt is het met het leven gedaan. Maar zendt hij zijn adem dan krijgt de aarde een nieuw gelaat. God leeft met zijn hele schepping ‘van aangezicht tot aangezicht’. We mogen dit zien als dichterlijke verwoording van het verbond dat God na de vloed volgens Genesis 9 vs. 9 met alle levende wezens op aarde gesloten heeft.

5. Het dreigende in de schepping blijft niet onbesproken. Na de centrale lofzegging worden er echter toch nog twee bedenkingen geuit: hoe is het met de voortdurend dreigende chaosmacht van de zee en hoe is het met de mens zelf gesteld? De dreiging van de zee wordt gerelativeerd: daarover bewegen zich de schepen. En gerelateerd: in relatie gebracht met Gods macht. Het oermonster Leviatan (een soort monster van Loch Ness) is er wel, God geeft het ruimte om te spelen. Spel in plaats van strijd en oorlog. Er kan ook vertaald worden: om mee te spelen. Het maakt deel uit van Gods spel. Laat ook de mens zich vol verwondering daarin verheugen, in plaats van God zijn spel te ontnemen (onze omgang met walvissen?).

De zondaars en de goddelozen die van de aardbodem verdwijnen lijken de lofzang voor het eind toch ernstig te verstoren. Wat doen ze hier? Vanuit het geheel van de psalm zijn waarschijnlijk mensen bedoeld die deze God gegeven relaties en kringlopen niet respecteren en zo zich zelf buitenspel zetten. De aardbodem spuwt ze als het ware uit. Het lijkt wel wat op de extreme opvatting van ‘deep ecology’, een stroming in de milieufilosofie die van mening is dat de mens op een zelfde lijn en niveau staat als al het ander geschapene. Als de mens het verknoeit is het maar beter dat hij verdwijnt zodat de overige schepping kan voortbestaan. Een opvatting die vanuit een bijbels geloof niet gedeeld kan worden (vgl. onder meer Psalm 8).

Toch moeten we ons voor we instemmen met de lofprijzing en het halleluja aan het slot van de psalm afvragen of we ons zo gemakkelijk buiten de hier genoemde zondaars en goddelozen kunnen plaatsen. In hoeverre respecteren wij de in Gods wijsheid gegeven kringloop van het geschapene, waarvan ook de Thora, de wetgeving van het Oude Testament voortdurend blijk geeft?. Om deze vragen in het juiste perspectief aan de orde te stellen betrekken we het Nieuwe Testament er bij.

Ademen en zuchten

Zoals Psalm 104 een centrale tekst geworden is in de bezinning op milieu en natuur vanuit het Oude Testament is Romeinen 8 dat voor het Nieuwe Testament. Verzen uit dit hoofdstuk (met name vs.18 – 30) kunnen goed dienen als lezing naast Psalm 104. Tegelijk kan dan de diepe en soms moeilijke inhoud van Romeinen 8 voldoende aan bod komen. Het beste is het om de verbinding te leggen vanuit het motief van de zondaren en goddelozen in Psalm 104. In Gods nieuwe schepping zullen ze er niet meer zijn. Christenen die in Christus de Geest ontvangen hebben weten van de nieuwe schepping en leven in de hoop van daaruit. Gods Geest werkt al in de schepping. In Psalm 104 ademt de Geest bezielend in heel de schepping. Hier zucht de Geest met en in heel de schepping. De adem gaat onregelmatig, lijkt te stokken, wordt tot klacht, klaaggebed (anders dan het regelmatige vragen om voedsel in Psalm 104). De dubbelheid in de schepping die in Psalm 104 aan de rand meespeelde, komt in Romeinen 8 sterk naar voren. Mens en schepping zijn nog niet verlost (dat mens en schepping beide in het Koninkrijk van God vernieuwd worden heeft in de protestantse kerken nauwelijks theologisch en praktisch doorgewerkt). Daarbij is er een directe relatie tussen wat de mens doet en de bestemming van de schepping: de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen van God. Romeinen 8 is vol van hoop. Dat is ook het laatste woord. Maar die hoop staat niet los van alles wat er gezegd is over de plaats en verantwoordelijkheid van de mens in de schepping.

Deze preekschets is onderdeel van het themapakket ‘Verwondering’, een project van de programmagroep Kerk, Geloof en Levensstijl, van het Christelijk Ecologisch Netwerk (CEN). Oorspronkelijke uitgever: Evangelische Alliantie (nu: www.missienederland.nl). Het hele themapakket (met liturgiesuggesties, verwerkingen en bronnen) is te downloaden via www.michanederland.nl. Daar is ook meer materiaal rond schepping, duurzaamheid en kerk te vinden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken