Menu

Premium

Roofvogel

arend (adelaar), gier, valk of sperwer, raaf

Door de eeuwen heen hebben mensen via de arend of adelaar (de poëtische naam) een diepere werkelijkheid aanschouwd. Drie voorbeelden. Sommige koninkrijken en vorstendommen dragen in hun blazoen de arend of adelaar. Zij drukken met dit symbool overwinningsmacht uit. Op oude doopvonten treffen we soms een afbeelding van de adelaar aan. De vogel verwijst naar de mythe, die vertelt dat het dier zijn ouderdom ontdekt en zich in het vuur werpt om vervolgens daaruit te voorschijn te komen als een nieuwe, jeugdige schepping. Evenzo ontvangt de dopeling na onderdompeling een nieuw leven. Een derde voorbeeld vinden we eveneens in de christelijke traditie. De kwaliteit van de arend om zeer hoog te vliegen, heeft hem tot symbool voor de betrokkenheid op de hemel gemaakt. De vogel zou, zo luidt de legende, Christus op zijn hemelvaart hebben begeleid.

De vraag rijst bij deze voorbeelden hoe deze vogel, samen met andere aasvogels, in de bijbel naar voren komt. Op die vraag proberen we aanstonds een antwoord te vinden.

Grondtekst

Ongeveer 25x verschijnt het Hebreeuwse nèsjèr, vooral in poëzie (o.a. Ps. 103:5; Job 9:26; 39:27; Spr. 23:5; 30:17-19; Klaagl. 4:19), en tweemaal het Aramese nesjar (Dan. 4:30; 7:4). Traditioneel wordt dit woord dikwijls met ‘arend of adelaar’ vertaald, maar gelet op de eigenschappen die in de teksten aan de vogel worden toegekend, hebben we eerder met een ‘gier’ te maken (vgl. Mi. 1:16, kale kop en hals). Bij een enkele tekst zouden we wat die eigenschappen betreft ook aan ‘arend’ kunnen denken. Nu roept de vertaling ‘gier’ bij teksten waar de vogel metafoor voor God of zijnhandelen iS (Ex. 19:4; Deut, 32:l1) innerlijke weerstand op, omdat de gier in tegenstelling tot de arend sterke negatieve associaties oproept. Naast nèsjèr komen we nog een aantal roofvogels tegen. Een deel treffen we alleen in de lijsten van onreine vogels aan (Lev. 11:13-19; Deut. 14:11-18); een ander deel komt ook elders voor: dajjah, een ‘roofvogel’ (Jes. 34: naast ‘orev, ‘raaf en ‘ajit, een ‘valk’-achtige Vogel, voornamelijk in profetische teksten (Gen. 15:11; Jes. 18:6; 46:11; Jer. 12:9; Ez. 39:6; Job 28:7). Verder noemen we ‘orev, ‘raaf´ weliswaar geen roofvogel, maar wel een aasvogel, verwant aan de kraai. We zien hem bovenal in poëtische teksten (Gen. 8:7; 1 Kon. 17:4-6; Jes. 34:11; PS. 147:9; Spr. 30:17; Job 38:41; Hoogl. 5:11)’ Ook treffen we hem aan in de lijsten van 0nreine dieren’ Sommigen willen met de Septuaginta eveneens in Sefanja 2:14 ‘raaf lezen’

Het nieuwtestamentische aetos, ‘arend’, verschijnt alleen in de contextvan deapoccalyptiek, teksten rond de eindtijd (Mat. 24:38; Luc. 17:37; Op. 4:7; 8:13; 12:14, vgl. Ez. 17:3,7). De Nederlandse vertalingen NBG-1951, Willibrord en Groot Nieuws vertalen de teksten uit het evangelie met ‘gier’ en die uit Openbaring met ‘arend’ (de Statenvertaling geeft consequent ‘arend’, in Op. 8:13 gaat zij uit van andere versie en leest ‘engel’). In teksten met een gewelddadige uitwerking is gekozen voor ‘gier’, in teksten waarin de hemel zich manifesteert voor ‘arend’! Slechts eenmaal spreekt het Nieuwe Testament van raaf, koraks, in Jezus’ woord over bezorgdheid (Luc. 12:24).

Letterlijk en concreet

a.In het bijbelse Israël vliegen verschillende soorten roofvogels die we niet altijd exact kunnen identificeren. Zij kunnen snel vliegen en maken met hun grote vleugels maken op de men-seil. Met bewondering staat menigeen de vogel na te Staren als deze zich hoog aan het firmament begeeft en even later als een snoek naar beneden valt, Op weg naar zijn prooi (Spr. 30:17). Roofvogels zijn vraatzuchtig en voeden zich vooral met het vlees van kadavers (Gen. 15:11; Mat. 24:28; Op. 19:17.21). Raven en valken nemen planten, kleine Vogels, muizen, reptielen en dergelijke als Voedsel. De roofvogels vliegen meestal op grote hoogte en hebben zeer goede ogen, zodat zij gemakkelijk hun prooi kunnen opsporen’ Roofvogels en raafachtige vogels zijn onreine dieren en mogen dus niet gegeten worden (Deut. 14:l4).

b. Zij verkeren bij Voorkeur in bergachtig gebied en afgelegen plaatsen (Jes. 34:11; Jer. 49:16; Sef 2:14). Raven zorgen goed voor hun jongen, in tegenstelling tot de volksgedachte die suggereert dat zij hun jongen soms verstoten. Denk aan de uitdrukking ‘ravenmoeder’, dat is een wrede en slechte moeder.

Beeldspraak en symboliek

a.Een aanvliegende roofvogel symboliseert overwinningsmacht en heerschappij. Vandaar dat we de adelaar tot op de dag van vandaag als symbool tegenkomen in militaire kringen. Een facet hiervan is de roofvogel als beeld voor de opkomst van een onbedwingbare machthebber. Zulk een vogel is Babylonië (Jes. 46:11). De gier zal op Israël neerstrijken, als het zich niet houdt aan de verbondsafspraken (Deut. 28:49). Zo zal het ook het eigenzinnige Moab en het hoogmoedige Edom vergaan (Jer. 48:10; 49:22). Sommige heerschappijen denken dat hun macht eeuwig duurt. Hun nesten hebben zij zo hoog als het nest van een arend gebouwd en lijken daardoor voor iedereen onbereikbaar en onoverwinnelijk. Maar de Eeuwige weet hen te vinden in het geval zij het recht verkrachten; hun nesten zal Hij neerhalen (Jer. 49:16; Ob. 4). In een visioen van Daniël komen er vier grote dieren uit zee. Het eerste dier lijkt op een leeuw en heeft de vleugels van een gier; deze vleugels worden uitgerukt (7:4). De combinatie leeuw en arend wijst op een grote macht. Echter, de vleugels zullen spoedig breken, de macht brokkelt af. Prijsgegeven worden aan de gier is een metafoor voor de ondergang, het verlies van alle macht. Alzo spreekt Ezechiël over Gods heerschappij (Ez. 39). Hier kan de letterlijke betekenis – de doden zullen echt aas zijn voor roofvogels – samenvallen met de overdrachtelijke. Een woord van schrik voor de machthebber, impliceert tegelijk een woord van vreugde voor de verdrukte. Bijzonder scherp komt dat naar voren bij de ziener op Patmos, die in een visioen de belofte voor de vervolgde gelovigen waarneemt: alle vogels aan de hemel worden uitgenodigd om deel te nemen aan de maaltijd van het vlees van koningen, vorsten, sterken en paarden met hun berijders (Op. 19:17-21). Hun heerschappij van ongerechtigheid komt ten einde. Dood zal het laatste zijn. Hoe machten komen en gaan en hoe moeilijk het is voor de volgelingen van God zich tegenover machten op te stellen, laat de fabel uit Ezechiël 17:1-10 zien. In deze fabel treden twee gieren op. De eerste gier stelt de grootmacht Babylonië voor, de tweede de grootmachtEgypte. Beide gieren presenteren zich aan de wereld en dus ook aan de Judese koning Sedekia. Deze staat voor een dilemma: geeft hij zich over aan de eerste gier of waagt hij het met de tweede, wat als gevolg heeft een extra dreiging van de eerste?

b.Verwant aan de arend als symbool voor macht is de arend als symbool voor snelheid. De legers van de Chaldeeën komen aangevlogen als een gier die neervalt om zijn prooi te verslinden (Hab. 1:8; vgl. Hos. 8:1). Ook de klaagzanger uit zich in het beeld van snel aanstormende roofvogels; er was voor zijn volk geen ontkomen aan (Klaagl. 4:19). De snelle arend als beeldspraak voor het onontwijkbare lot is daarom zo dreigend, omdat zijn snelheid gekoppeld is aan zijn vraatzucht.

c.De arend verbeeldt met zijn snelle glijvluchten en wisselende bewegingen kracht en vitaliteit en daarom ook jeugdigheid. Hij wijst op vernieuwing van leven. De profeet bemoedigt de ballingen in Babylonië door hen op te wekken de toekomst te verwachten van de Heer (Jes. 40:31). Wie deze geloofshouding aanneemt, zal nieuwe kracht putten, varen op als met adelaarsvleugels, lopen zonder moe te worden. Hun weg is sprankelend, vol vitaliteit. Dezelfde gedachte treffen we aan in het bekende woord ‘zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend’ (Ps. 103:5). Dit lied bezingt de zieke en uitgebluste mens die door Gods barmhartigheid genezing ontvangt. Zijn leven verandert, ondergaat vernieuwing. In plaats van zich vermoeid door het leven te slepen, gaat de genezene vanaf nu zijn weg als een arend die een en al jeugdigheid uitstraalt. Sommigen denken bij dit beeld ook aan het nieuwe verenpak dat de arend na de rui terugvindt.

d.In een paar teksten fungeert de gier of arend als metafoor voor Gods zorg voor en bescherming van mensen. Op de Sinai appelleert God aan het feit dat Hij Israël op arendsvleugels gedragen heeft en het volk tot Hem heeft gebracht (Ex. 19:4). Hier ligt niet de nadruk op facetten van snelheid en kracht, die er zeker ook in zitten, maar het duidt Gods bijzondere zorg voor dit volk. In zijn zorg heeft Hij het volk horen schreeuwen in Egypte en het na de bevrijding begeleid door de woestijn. Hij heeft het gedragen en in dat dragen schuilt de keuze voor Israël. In een latere tekst, Deuteronomium 32:11, zien we de Heer nogmaals als een arend met zijn uitgespreide vlerken, zwevend boven zijn kuikens en hen dragend op zijn vleugels. In deze symboliek zien we bovenal de beschermende en beschuttende kant van God. De vleugels van God staan garant voor veiligheid en zekere thuiskomst, en dat besef wekt het vertrouwen van Israël, juist in bange dagen (vgl. Ps. 17:8; 91:4).

e.In de apocalyptische literatuur verschijnt de arend of de gier in de gedaante van een hemels wezen. Als deel van dat wezen symboliseert hij de ontzagwekkende macht van God (Op. 4:7), de sterke en snelle vlucht om de boodschap van wee, wee, wee te brengen (8:13) en de onafhankelijkheid in de zin dat er geen hindernissen te groot zijn om Gods plan van redding uit te voeren (12:14).

f.Opmerkelijk is de rol van de raaf in de context van Gods zorg voor de mens. Deze onreine en vraatzuchtige vogel, voor menig klein dier een dreiging, vliegt in dienst van de mens en in opdracht van God. De eerste vogel die in de bijbel bij name wordt genoemd, is de raaf. Noach laat hem als eerste uitgaan om het verdronken landschap te verkennen (Gen. 8:7); na de raaf mag ook de duif gaan. De raaf, zich thuis voelend in onherbergzaam gebied, baant als het ware een pad voor de mens. De raaf verwijst naar de chaos van de vloed. De duif, symbool van sjalom, die na hem op verkenningstocht gaat, keert terug. De weg van chaos naar orde, van dood naar leven, heeft tijd nodig. Later in de Schrift horen we nogmaals dat de chaos toeslaat in Israël, nu door de droogte afkomstig uit Gods hand. Ook dan is er weer een ruimte die redding biedt (1 Kon. 17:16). Elia krijgt de opdracht naar de beek Kerit te gaan, weg bij koning Achab vandaan, in afzondering. God zendt raven om hem in leven te houden. De onreine raaf, hier mogelijk beeld van gebied buiten Israël, wordt in naam van God redder van de mens. Deze reddende activiteit zal Elia straks zelf overnemen. Deze positieve kijk op de raaf komt in het algemeen niet overeen met de volksmening. De zwarte veren van de vogel riepen in het latere volksgeloof wel de gedachte aan de dood op en zijn verschijning gold als een slecht voorteken.

g.Ook heeft God een zwak voor de raaf. Haast ontroerend zingt de psalmist daarvan: ‘…God die het vee voedt, de jonge raven als zij krijsen’ (Ps. 147:9). De dichter bedoelt waarschijnlijk dat God als Schepper ervoor zorgt dat de ouders van de jongen op zoek zijn naar voedsel. Hun krassende kelen lijken op een gebedsuiting. Ook deze vogel, onrein en vraatzuchtig, door menigeen als bedreigend ervaren, heeft een plekje in Gods hart! De zanger maakt met deze opmerking God groot, zoals de dichter van Job dat ook doet in het antwoord van de Heer aan Job (38:41[39:3). Tegelijk schuilt er kritiek in op allen die neerkijken op stukjes van Gods schepping. Vermoedelijk denkt Jezus aan deze teksten in zijn onderricht aan de discipelen om zich geen zorgen te maken over de dagelijkse behoeften (Luc. 12:24). De raven zaaien en maaien niet en hebben geen voorraadschuren, en toch voedt God hen. Zou Hij de mens dan aan zijn lot overlaten!?

h.De wijsheidsleraar waarschuwt zijn leerlingen voor het oog dat de ouders minacht, want dat zal door raven uitgepikt en door jonge gieren opgevreten worden (Spr. 30:17). Het gaat om beeldspraak. Het oog staat voor de gehele mens, alles wat uit hem komt; de raven en gieren verbeelden de ondergang. Eerder had de leraar zijn hoorders de betrekkelijkheid en vergankelijkheid van rijkdom laten zien. Hij maakt daarbij de vergelijking tussen rijkdom en de arend, die ineens zijn vleugels uitslaat en verdwijnt. Hetzelfde gebeurt met rijkdom; deze kan zomaar weg vlieden. Wat achterblijft, is leegte. In een ander boek uit de wijsheidsliteratuur, Job, verwijst de majestueuze vliegkunst van de valk naar de grootheid van God, die deze vogel heeft geschapen (Job 39:13[16],26[29]). En Job klaagt dat zijn dagen voorbij glijden met de snelheid van een arend die afstevent op het kadaver (9:26).

i.De verblijfplaats van aasvogels – ruïnes en verlaten plaatsen – symboliseert chaos en ondergang van een volk. Als de profeten hun aanwezigheid schilderen in voorgaande woonplaatsen, klinkt dat onheilspellend, huiveringwekkend (Jes. 34:1115; Sef. 2:14). Roofvogels in verwoeste steden verbeelden woestenij, troosteloosheid en verlatenheid! Sommige roofvogels fungeren vanwege hun begerigheid naar aas als christelijk symbool voor satan.

j.In zijn toespraak over het nabije einde neemt Jezus een spreekwoord in de mond: ‘Waar het aas is, daar zullen de gieren zijn’ (Mat. 24:28). Hij past dit woord toe op de komst van de Zoon des mensen: de Zoon zal komen, doeltreffend en op de juiste plaats; niets en niemand houdt Hem tegen.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 17; 61; 63; 68; 79; 147; Gezang3; 29; 30; 280; 323; 350; 397; 426; 434;AllesIV: 17; 27; Zlicht: 7; Liturgie: 651; Zingend V: 10; 11; VI: 63.

b.Poëzie:

Hans Bouma,Zolang er vogels zijn, Baarn 1984, blz. 46: ‘Buizerd’; 50: ‘Boomvalk’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 305: ‘Leopold’. Van de Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 125: ‘Tegen de ketterij der straaljagers’. Fum van den Ham, Menselijkerwijs, Amstelveen 1982, blz. 59: ‘Als helden’. Jacques Perk, Gedichten, Amsterdam 19109, blz. 137: ‘Duif en sperwer’.

c.Verwerking:

Het kost weinig moeite voorbeelden te geven waarin de adelaar tot symbool is verheven (zie de inleiding boven). Deze voorbeelden laten verschillende facetten van de vogel zien. Het kan zinnig zijn om de associaties te peilen die respectievelijk de gier en arend (adelaar) oproepen. Wat gebeurt er wanneer we arend vervangen door gier in de teksten waarin deze vogel metafoor is voor God? Als te bespreken thema’s noemen we: Gods zorg voor mens en dier, Gods aandacht voor het kleine, macht en heerschappij, zowel van God als van de mens, dieren als hulp van God en in dienst van de mens.

Verwijzing

We verwijzen allereerst naar de aparte bespreking van ‘arend‘. Verder naar ‘vogel‘ en vooral naar ‘vleugel‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken