Menu

Basis

Verenigde kerken: overblijfsels van een oecumenisch verleden?

A stunning study of 13 images of the interior of the historical Cathedral of Lincoln in Eastern England. The intricate styling, the sheer scale of the building, the gothic arches, stained glass windows, screens, gargoyles and cloisters are all depicted in all their glory. This landmark building, once the tallest in the world (in the 11th Century) is Lincoln's main tourist attraction with some 180,000 visitors per year and these images are unusual in that they are completely free of people. The spirituality and atmosphere of the building are accordingly well-captured in this unique series of photos.

Het valt niet te ontkennen dat het ideaal van institutionele eenheid—in het oecumenische jargon: organic unity of organic union—in de oecumenische beweging minder centraal staat dan een eeuw geleden. De slotboodschap van de 8e consultatie van United and Uniting Churches (Johannesburg 2008) verwoordt treffend hoe deze kerken zichzelf nu bescheiden opstellen: ‘United and Uniting Churches do not claim to be forerunners within the ecumenical movement, nor do we see ourselves as relics of an ecumenical past’.[1]

Geen voorlopers? Dat werd wel eens anders beleefd! Het gaat in de oecumene om niets anders dan organic unity. Zo klinkt het in de agenda voor de eerste wereldconferentie voor Geloof en Kerkorde (Faith and Order) in Lausanne (1927): ‘De eenheid van de Kerk vindt haar natuurlijke uitdrukking in plaatselijke eenheid van bestuur en organisatie, terwijl haar verdeeldheid het meest duidelijk wordt waar zij resulteert in plaatselijke rivaliteit. In dit opzicht moeten we ons tot het uiterste inspannen om in de Kerk van onze dagen de voorwaarden te herstellen van de dagen van de Apostelen, toen plaatselijke delen van de Kerk de enige kerken waren, en het voor iedereen vanzelfsprekend was dat er op één plaats maar één Kerk was’.[2] Zo vanzelfsprekend is het niet gebleven. Steeds weer duikt in latere discussies over en binnen de oecumenische beweging de vraag op naar het belang van kerkvereniging. Moeten kerken daar (nog) wel naar streven, zoals na 1961 de kerken dat hebben gedaan die sinds 2004 samen de Protestantse Kerk in Nederland vormen? Waarom? En tot welke prijs? In deze bijdrage bied ik een overzicht van de wijze waarop deze vraag aan de orde is geweest in de oecumenische beweging, afgesloten met enkele beschouwingen.

United and Uniting Churches

Naast de Protestantse Kerk in Nederland behoren ongeveer veertig kerken tot de familie van de United and Uniting Churches, aldus de lijst die te vinden is op de website van de Wereldraad van Kerken.[3] Omdat de Nederlandse vertaling—‘verenigde en (zich) verenigende kerken’—een beetje wringt, zal ik hier blijven spreken van United and Uniting Churches. Overigens ligt achter de volgorde united-uniting de gedachte (en de ervaring!) dat een kerkvereniging niet zonder meer de afsluiting van een proces is: het proces gaat door, en verenigde kerken zijn vaak geneigd alsnog weer de vereniging met andere kerken te zoeken. Het aantal van veertig in de lijst van de Wereld-raad negeert de vele verenigde kerken die geen lid zijn van de Wereldraad: de website bespreekt immers uitsluitend de negentien confessionele families waartoe de lidkerken van de Wereldraad zich rekenen.

Als de familie van United and Uniting Churches al een familie mag heten, is het wel een merkwaardige familie: waar de families van Lutheranen of Methodisten gekenmerkt worden door een gezamenlijke traditie in belijden en goeddeels ook in kerkelijke structuur, is het enige dat United and Uniting Churches met elkaar verbindt het feit dat zij alle in een verenigingsproces betrokken zijn of zijn geweest.[4] De andere achttien op de website gepresenteerde families hebben dan ook naast de Wereldraad een eigen organisatie, zoals de Wereldgemeenschap van Gereformeerde Kerken en de Lutherse Wereldfederatie; van beide organisaties maakt ook de Protestantse Kerk in Nederland deel uit. De United and Uniting Churches kiezen er bewust voor geen eigen organisatie op te richten, omdat ze dan een familie naast anderen zouden zijn en daarmee hun invloed zouden kunnen verliezen. Ze geven er de voorkeur aan hun stem te laten horen binnen de verschillende confessionele families waartoe de meeste van hen óók behoren. Vanouds neemt de Wereldraad via Faith and Order verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke inbreng en belangen van deze kerken. Tussen 1937 en 2006 verschenen regelmatig Surveys, door stafleden van Faith and Order gepubliceerde gedetailleerde overzichten van de ontwikkelingen rond kerkeenheid per land en per kerk. Vanaf 1967 organiseert Faith and Order bovendien gemiddeld om de zeven jaar een internationale consultatie waarin de United and Uniting Churches elkaar ontmoeten, ervaringen uitwisselen, oecumenisch-theologische vragen bespreken en gezamenlijk hun stem binnen de Wereldraad laten horen; de tot dusver laatste consultatie vond plaats in Chennai, het vroegere Madras in India, in 2015.[5]

Van Lausanne 1927 tot Montreal 1963

De agenda van Lausanne 1927 liet, zoals we zagen, geen misverstand bestaan: het gaat om organic unity. De wereldconferentie ging daarin mee, en sprak over de kerkelijke verdeeldheid als ‘geïnstitutionaliseerde besluiteloosheid’ (corporate feebleness).[6] Men zag wel dat vooral de verschillen in ambtsvisie een probleem vormden, maar het Eindrapport van de conferentie is daarover heel optimistisch: er was helaas in deze conferentie niet genoeg tijd om alles zo zorgvuldig en geduldig te overwegen dat overeenstemming kon worden bereikt.[7] Maar dat is dus een kwestie van tijd. In de orde van een toekomstige verenigde kerk zullen de verschillende kerkrechtelijke systemen—episcopaal, presbyteriaal en congregationalistisch—uiteindelijk elk hun eigen plaats moeten krijgen. Zo zal het de jaren door steeds weer worden gezegd.

Het doel is duidelijk en de realisering ervan is meetbaar. Als tien jaar later—ter voorbereiding van de tweede wereldconferentie van Faith and Order (Edinburgh 1937)—een eerste balans wordt opgemaakt, spreekt H. Paul Douglas in het eerste Survey van ‘objectieve vooruitgang’.[8] Met die term focust hij op institutionele eenheid. Hij ziet wel dat ook van eenheid sprake kan zijn op een ander niveau, in ‘diepe onderstromen van christelijke eenheid die op emotionele of mystieke wijze wordt gerealiseerd’, in broederlijke verhoudingen en in de neergang van splijtende antipathieën, en misschien hebben die zelfs wel meer betekenis voor de oecumene, maar dat is een ander verhaal. Douglas presenteert 55 casestudies waarin ‘formele kerkelijke aanpassingen’ zijn gerealiseerd of althans overwogen worden. De helft daarvan komt (net als bijna alle leden van de commissie waarvan Douglas rapporteur is) uit de Verenigde Staten. Daar is immers ook sprake van de meeste nogal incidentele vormen van verdeeldheid. Vier nieuwe verenigde kerken sinds 1927 worden geregistreerd.

Douglas geeft ook een inhoudelijke analyse van de ontwikkelingen sinds Lausanne.[9] Theologische verschillen blijken minder belangrijk dan niet-theologische factoren. Juist voor kerken die in veel opzichten dicht bij elkaar staan, blijkt vereniging relatief moeilijk. In de traditionele zendingsgebieden ligt het makkelijker, zij het dat daar vaak de zendende organisaties bepaalde grenzen stellen. Anglicanen zijn op dit terrein buitengewoon actief; als voorbeeld daarvan: de Anglicanen in Zuid-India tonen zich al in 1926 bereid de ambtsdragers van enkele andere kerken te erkennen. Het zijn stuk voor stuk thema’s die later weer zullen opduiken. De wereldconferentie erkent in haar Eindrapport de door Douglas en zijn commissie beschreven ‘objectieve vooruitgang’ voluit, is uitgesproken positief over de relevantie van organic unity, en beveelt kerkvereniging zonder reserve aan.[10]

Vijftien jaar later, als Stephen Neill een Survey schrijft ter voorbereiding van de derde wereldconferentie van Faith and Order (Lund 1952) is kerkvereniging niet minder de kern van de oecumenische zaak.[11] Ook hij ziet vooruitgang: alleen uit de hoek van de Rooms-Katholieke Kerk en de Oosters-Orthodoxe kerken is geen nieuws te melden. Vier nieuwe kerkverenigingen zijn tot stand gekomen, alle transconfessioneel, dus de grenzen van de vertrouwde confessionele families overstijgend. Drie daarvan hebben overigens direct te maken met de Tweede Wereldoorlog die in het dan gepasseerde tijdvak heeft plaatsgevonden. Neill schrijft er over zonder er ook maar een kritische vraag bij te stellen. In Japan heeft de overheid in 1941 de Church of Christ in Japan gecreëerd, daarbij grote druk uitoefenend op alle niet-rooms-katholieke kerken. Na de oorlog verlieten verschillende groeperingen deze verenigde kerk weer. In 1944 nam de Japanse bezetter eenzelfde initiatief op de Filippijnen, waar echter sinds 1929 al wel sprake was geweest van initiatieven vanuit de kerken zelf. Na de oorlog viel deze kerk in eerste instantie weer uit elkaar, maar in 1948 ontstond alsnog de United Church of Christ in the Philippines. In datzelfde jaar vormden de 28 Landeskirchen in Duitsland de Evangelische Kirche in Deutschland: zonder de ervaringen van de leiders van de Bekennende Kirche in Duitsland zou dit niet mogelijk geweest zijn. Overigens is de EKD tot vandaag de dag eerder een federatie van kerken dan een kerk: over haar kerkelijk karakter is nog decennialang gediscussieerd.

Verreweg de meest interessante kerkvereniging in de periode 1937-1952—en misschien wel in heel de oecumenische geschiedenis—is die van Zuid-India. Hier was het Stephen Neill zelf die als bisschop van Tirunelvely (1939-1944) een stimulerende rol speelde in het bijeenbrengen van de al langer bestaande South India United Church (bestaande uit Congregationalisten, Methodisten en Presbyterianen) en de Anglicaanse Kerk in de Church of South India die in 1947 tot stand kwam. Het grote struikelpunt was hier in beginsel de kwestie van de apostolische successie in het ambt, waar Anglicanen vanouds aan hechten. De oplossing die gevonden werd, was nog lang omstreden binnen de wereldwijde Anglicaanse gemeenschap: alle fungerende ambtsdragers van de kerken die samengingen zouden door het Anglicaanse smaldeel erkend worden, maar nieuwe ordinaties zouden consequent plaatsvinden met gebruikmaking van de Anglicaanse rite, door een Anglicaanse bisschop of een eerder door een Anglicaanse bisschop gewijde bisschop, geassisteerd door een andere priester of predikant. De CSI zou dus een episcopale kerk worden. Al in 1930 had een meerderheid van de Lambeth Conference, de internationale vergadering van Anglicaanse bisschoppen, met deze optie ingestemd ondanks hartstochtelijk verzet van de Anglo-katholieke vleugel. Toen in 1948 puntje bij paaltje kwam, durfde de Lambeth Conference het echter niet aan de aangesloten kerken aan te bevelen tot volledige intercommunie met de CSI over te gaan: in 1955 zette de Church of England die stap wel, en tegen 1970 gold dat voor tweederde van de betrokken kerken. Pas in 1988 zou de Lambeth conference bisschoppen van de CSI—en tevens die van de Church of North India—op gelijke voet in haar midden opnemen.

De ontwikkelingen in Zuid-India vormden een inspiratiebron voor kerken elders, zoals in Noord-India, Sri Lanka, Kenya-Tanzania, Nigeria, Australië en Canada. Maar de oplossing voor de kwestie van de apostolische successie werd in de meeste gevallen in een andere richting gezocht, waarbij de kerken op Sri Lanka (toen nog bekend als Ceylon) het voortouw namen. Het basisidee was dat er bij de totstandkoming van een verenigde kerk een ‘rite voor de vereniging van alle ambten’ zou worden ontwikkeld. De Anglicanen daar wilden echter wel vooraf de verzekering dat alle andere Anglicaanse kerken deze verenigde kerk en haar ambten dan volledig zouden erkennen. Dat lukte niet, omdat bijvoorbeeld het Lagerhuis binnen de Church of England dit ritueel dubbelzinnig vond: werd nu ieder voor wie dat nog niet gold, alsnog bisschoppelijk gewijd of niet? Intussen spanden sommige Anglicanen rond 1970 op Sri Lanka een rechtszaak aan tegen hun eigen kerk, wat uiteindelijk leidde tot het oordeel van het Hooggerechtshof dat de voorgenomen vereniging niet rijmde met de Constitutie van de kerk. De vereniging kwam niet tot stand.

Al in 1963 zette Meredith A. Handspicker, staflid van Faith and Order, een scherpe observatie op papier: de in Zuid-India gevonden oplossing wordt door tegenstanders als een anomalie beschouwd, en die van Sri Lanka als dubbelzinnig; kennelijk worden we in zulke situaties dus geconfronteerd met de keuze tussen anomalie en dubbelzinnigheid. Hier is, aldus Handspicker, diepe theologische reflectie broodnodig, want voor wat wordt geprobeerd bestaat nu eenmaal geen precedent in de geschiedenis van het christendom.[12]

In Noord-India lukte het met het model van Sri Lanka overigens wel: in 1970 werd de eenheid bezegeld, zoals Neill bijna twintig jaar eerder al had gesuggereerd, ‘by the mutual laying-on of hands in a solemn act of humility and rededication with prayer’.[13] Opvallend daarbij is dat in de Church of North India ook baptisten volledig participeren: kinderdoop en doop op belijdenis staan gelijkwaardig naast elkaar. Aanvankelijk was hier één verenigde kerk voorzien voor het gehele noordelijke deel van het oude Brits-Indië. De politieke ontwikkelingen maakten dat echter onmogelijk: de Church of Pakistan ging haar eigen weg en verloor kort daarop, in 1971, haar oostelijke tak, die zelfstandig verder ging als de Church of Bangladesh. In Wales zouden enkele kerken nog in de periode 1986-1988 de mogelijkheden verkennen om het verenigingsmodel van Noord-India toe te passen, maar dat liep op niets uit.

Ook elders blijft tot begin jaren zestig de actieve rol van de Anglicanen opvallend. In Groot-Brittannië zelf was een vereniging van de Anglicaanse Church of England met de presbyteriaanse Church of Scotland alleen onhaalbaar gebleken door groot verzet binnen de Schotse kerk—en in de publieke opinie aldaar.[14] In Nigeria liep een vergelijkbaar verenigingsproces stuk op rechtszaken binnen de Methodistische kerk, en vervolgens op twee militaire coups in 1966, genocide, massale migratie en uiteindelijk een burgeroorlog in 1967. In Australië leidden de ontwikkelingen in India tot de wens te komen tot een verenigde kerk waarin het episcopaat zou worden ingevoerd, hoewel geen van de participerende kerken bisschoppen kende! De gedachte was dat de eerste Australische bisschop van deze kerk zou worden gewijd door een bisschop uit Zuid-India. Toen in 1977 de Uniting Church in Australia daadwerkelijk tot stand kwam, was dit voornemen echter intussen stukgelopen op rechtszaken en op de (onhaalbare) noodzaak in alle zes Australische staten een parlementaire meerderheid te vinden voor de civiele wetgeving die dit mogelijk zou moeten maken.

Intussen vond in 1963 in Montreal de vierde wereldconferentie van Faith and Order plaats. In die tijd ontstonden in het kader van de dekolonisatie tal van verenigde kerken in het Zuiden. Nu komen radicale vragen op tafel, zoals de vraag ‘of de institutionele patronen van onze plaatselijke kerken en denominaties (hier een aanduiding die nationale kerken én wereldwijde confessionele families omvat) niet in toenemende mate sleets worden in het licht van ons verdiepte verstaan van de aard van de eenheid die wij zoeken én vanwege de impact van seculiere uitdagingen voor onze gezamenlijke roeping’.[15] De rol van de denominaties is door de jaren heen dubbelzinnig gebleken: ze kunnen staan voor verscheidenheid en gemeenschap, maar ze hebben soms ook de verdeeldheid geconsolideerd. De vragen die hier liggen zijn uitgediept in een aan de wereldconferentie aangeboden rapport over Institutionalism.[16] In 1966 waarschuwt Handspicker in een Survey voor een nieuwe tendens: het zou weleens kunnen gebeuren dat de georganiseerde oecumene links wordt ingehaald door ‘rebelse oecumenici’ of door de ‘anonieme oecumenische beweging onder onze kerkleden’ die de urgentie van de missionaire taak beter in het oog hebben dan de pijnlijk trage instituties en geestelijken.[17] In deze tijd wordt in een aantal gevallen ook de ordinatie van vrouwen een thema in gesprekken over kerkvereniging.

Internationale consultaties

Intussen wordt in 1967 de eerste consultatie van United and Uniting Churches gehouden, in het oecumenisch centrum Bossey, vlakbij Genève. Duidelijk wordt dat tal van factoren van invloed zijn op het nog steeds toenemende aantal verenigingsprocessen. Soms spelen politieke factoren—zoals dekolonisatie en de druk van nationalisme—een rol, soms gaat het zelfs om situaties van acuut gevaar, soms gaat het veeleer om een pastorale insteek en is er alle ruimte voor voorzichtige onderhandelingen.[18] Wat de United and Uniting Churches verbindt, is een gezamenlijke houding en oriëntatie die zichtbaar wordt in de bereidheid te breken met het eigen verleden en de eigen vertrouwde orde ter discussie te stellen.

Rond diezelfde tijd publiceert Handspicker een korte inhoudelijke analyse van de recente ontwikkelingen.[19] Zijn belangrijkste observaties: in linguïstisch en theologisch opzicht beperkt de beweging voor kerkvereniging zich goeddeels tot de Engelstalige wereld in de context van migratie en zendingswerk, de ordinatie van vrouwen wordt een steeds belangrijker punt van gesprek, en in veel gesprekken is het de bedoeling episcopale, presbyteriale en congregationalistische elementen met elkaar te verbinden.

In deze tijd wordt echter ook een andere tendens sterker, die het streven naar institutionele eenheid lijkt te relativeren. In Nottingham (Engeland) wordt in 1964 de eerste Britse Faith and Order conferentie gehouden. De kerken worden opgeroepen ‘met elkaar een verbond aan te gaan’ (to covenant together) binnen ‘passende kaders’ zoals naties. Anders gezegd: het accent verschuift van het beoogde resultaat, kerkvereniging, naar het proces, al blijft het perspectief op langere duur wel vereniging. In de verschillende naties binnen het Verenigd Koninkrijk ontstaan nu Covenant Committees, een trend die kort daarop navolging vindt in voormalige kolonies als Ghana, Rhodesië, Kenya-Tanzania en Zuid-Afrika, en later bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland.[20]

Anders gezegd, de focus begint te verschuiven. Allerlei bewegingen die niet direct op kerkvereniging uit zijn, krijgen meer aandacht in de Surveys, niet in de laatste plaats vanwege de toenemende problemen in kerkverenigingsprocessen. Een van de factoren is daarbij ook het toenemende nationalisme: zo blijkt het bijvoorbeeld moeilijk te komen tot kerken die de nationale grenzen overstijgen. We zagen dat al in Noord-India – Pakistan – Bangla Desh, maar het speelt ook elders, bijvoorbeeld in de vastlopende gesprekken in Kenia-Tanzania, en later als de oorspronkelijke United Church in Papua New Guinea and the Solomon Islands in 1992 alsnog in tweeën breekt.

Waar kerkvereniging minder duidelijk in het verschiet ligt, komen covenants, federaties en raden van kerken sterker naar voren. Gerald F. Moede, staflid van Faith and Order, pleit in 1968 voor flexibele structuren, verbeeldingskracht en de bereidheid te experimenteren.[21] Hij ziet aan de basis een steeds sterker wordende oecumenische beweging. De vraag is of kerkvereniging daar adequaat op inspeelt. Twee jaar later stelt hij die vraag expliciet.[22] Zal kerkvereniging de voor elke kerk noodzakelijke radicale vernieuwing helpen of juist belemmeren? Versterkt het uiteindelijk alleen maar de status quo? Kunnen tijd en inspanningen niet beter geïnvesteerd worden in andere aspecten van de zending van de kerk? Met ‘vernieuwing’ is een sleutelwoord voor de late jaren zestig en de vroege jaren zeventig op tafel gelegd.

De tweede consultatie van United and Uniting Churches (Limuru 1970) wijst voorlopig nog in een andere richting: juist kerkvereniging biedt ook kansen voor kerkvernieuwing, aldus het rapport. Alleen volledige organic union is voldoende om het schandaal van de verdeeldheid uit te wissen. Echte kerkvereniging overstijgt ook de grenzen tussen de verschillende confessies. De eigen context van kerken gaat daarbij meer en meer meespelen. Verenigde kerken kunnen, door hun eigen context en historisch-confessionele setting, dan ook onderling zeer van elkaar verschillen, maar wat hen verbindt is de gezamenlijke ervaring, de gezamenlijke oriëntatie op de toekomst en een gezamenlijk agenda van problemen. Een opvallend voorbeeld vinden we rond die tijd in Zaïre. Daar zijn het de zendelingen en missionarissen uit het Westen die bezwaar maken tegen de plannen voor kerkvereniging die uiteindelijk resulteren in het ontstaan van l’Église du Christ au Zaïre. De staat, geleid door Mobutu, ziet dit streven echter als een positieve bijdrage aan de eenwording van het land dat na de in 1960 uitgeroepen onafhankelijkheid door een periode van grote instabiliteit was heengegaan. Uiteindelijk zijn maar liefst 79 kerken bij het proces betrokken. Kerkelijke leiders betogen dat zij niet inzien waarom zij, als Afrikaanse christenen, per se baptisten, presbyterianen, methodisten, Anglicanen enz. zouden moeten zijn, gezien het feit dat zij part noch deel hebben aan het ontstaan van deze verdeeldheid. Voorlopig zal elke kerkgemeenschap nog haar eigen bestuurlijke, financiële en politieke autonomie hebben, maar te verwachten is dat de druk van onderop zal toenemen, en dat dat zal uitlopen op een totale en complete organic unity.[23] Bij de derde consultatie van United and Uniting Churches (Toronto 1975) wordt ook op de schaduwkant hiervan gewezen: verenigde kerken zouden zich wel eens te sterk kunnen identificeren met de nationale zaak. Dat wijst eens te meer op de noodzaak van het onderhouden van ‘sustained and sustaining relationships with (..) sister churches, expressed in conciliar gatherings whenever required for the fulfilment of their common calling’—zoals kort daarop beklemtoond door de assemblee van de Wereldraad van Nairobi (1975).[24]

Intussen gaan op wereldniveau bilaterale gesprekken tussen de verschillende confessionele families een grotere rol spelen. Zo biedt een eerste gedeeltelijke overeenstemming tussen Rooms-katholieken en Anglicanen de laatstgenoemden zo veel vertrouwen in het verder uitbouwen van deze relatie dat zij zich gaandeweg terugtrekken uit verenigingsgesprekken met protestanten in Ghana, Canada en Nieuw-Zeeland.

Gaandeweg lijkt het ideaal van organic unity nu toch op de achtergrond te raken, zoals in de laatste decennia van de 20e eeuw de institutionele oecumene—en de institutionele vorm van kerk-zijn als zodanig—meer en meer onder druk komt te staan. In de Surveys van de jaren na 1980 wordt nog maar bij uitzondering melding gemaakt van het ontstaan van nieuwe verenigde kerken. Covenanting blijkt het sleutelwoord, vooral in het Verenigd Koninkrijk, in de Verenigde Staten van Amerika en in Canada. Intussen is de staf van Faith and Order om financiële redenen zo sterk gereduceerd dat na 2006 geen Survey meer kan worden uitgegeven.

 

Nieuwe vormen van kerkvereniging

Toch zijn er nog wel kerkverenigingen te noteren, in drie nieuwe vormen. In China komt in 1980 de China Council of Churches tot stand. De naam kan doen denken aan een orgaan zoals de Raad van Kerken in Nederland, maar het gaat om iets anders. De kerken geven zelf aan daarmee bewust een postdenominationele periode in te gaan: de onderscheiden protestantse denominaties functioneren niet meer, en kerkdiensten worden consequent gezamenlijk gevierd. Op de achtergrond speelt mee dat het christendom in China juist door de vroegere nadruk op de verschillende denominaties door vele Chinezen als buitenlands en Westers werd beschouwd. Daar kwam bij dat kerken na de communistische revolutie van 1949 zwaar vervolgd werden, wat eens te meer vroeg om vormen van authentiek Chinees christendom. Hoewel door de traditie bepaalde verschillen in bijvoorbeeld liturgie en kerkorde binnen de CCC bleven bestaan, werd er bewust van afgezien deze expliciet te herleiden op deze tradities. Tijdens de Culturele Revolutie werden alle kerken gesloten, en toen ze na 1979 geleidelijk weer opengingen, was de betekenis van de confessionele achtergronden des te meer uit het bewustzijn verdwenen. Dat is overigens niet alleen in China het geval: ook in bijvoorbeeld de Verenigde Staten is de denominationele binding minder belangrijk dan die van een bepaalde culturele setting.[25]

Een tweede nieuwe vorm van kerkvereniging vinden we in Zuid-Afrika. Hier speelt de strijd tegen apartheid een beslissende rol. Congregationalistische, presbyteriaanse en gereformeerde kerken zijn ieder voor zich verdeeld op basis van ras, en daarom krijgt het doorbreken van deze grenzen binnen de eigen kerkfamilie prioriteit boven aanvankelijk opgezette pogingen om tot een denominaties overstijgende eenheid te komen. Binnen de congregationalistische familie worden al vroeg stappen gezet, in 1967 en 1972, met als resultaat het ontstaan van de United Congregational Church of Southern Africa. De Nederduits Gereformeerde familie was gesplitst in een blanke, een zwarte, een kleurlingen en een Indische kerk. In 1994 weten althans zwarten en kleurlingen zich te verenigen in de Uniting Reformed Church in Southern Africa. Blanken en Indiërs zijn daarover nog steeds in gesprek met de URCSA. In 1999 ontstond tenslotte de Uniting Presbyterian Church in Southern Africa. Zoals de namen al aangeven, hebben deze drie verenigde kerken ook gemeenten en (soms) regionale synoden buiten de grenzen van Zuid-Afrika.

Een derde recente vorm van kerkvereniging vinden we recent in Europa. De Konkordie van Leuenberg leidt tot een nieuwe verstandhouding tussen gereformeerden, lutheranen en later ook methodisten, die kerkvereniging mogelijk maakt. Toenemende secularisatie maakt kerkvereniging mede noodzakelijk, zodat in 2004 niet alleen de Protestantse Kerk in Nederland ontstaat, maar ook de Union des Eglises Protestantes d’Alsace et de Lorraine, in 2011 gevolgd door de Uniting Church in Sweden en in 2013 door de Église Protestante Unie de France.

Slotopmerkingen

Zijn verenigde en verenigende kerken dus nog slechts ‘relics of an ecumenical past’, om de woorden van de slotboodschap van Johannesburg 2008 waarmee ik deze bijdrage begon, nog eens aan te halen?

Allereerst dient men te beseffen, dat de oecumenische beweging in de vroege twintigste eeuw niet los te zien is van de moderniteit. De inzet voor kerkvereniging werd mede gedragen door een typisch modern geloof in redelijk overleg en consensusvorming. Theo Witvliet typeert de vroege oecumenische beweging in een prachtige beschouwing over de historisch-maatschappelijke context van de oecumene als ‘een positieve maar tegelijk diep bezorgde en kritische reactie van christelijke gemeenschappen en individuele christenen op het project van de moderniteit’.[26] Er was zeker sprake van bezorgdheid rond de gevolgen van de moderniteit op sociaal, economisch en politiek gebied. Maar de keerzijde is er ook: ‘Meer dan zij wellicht zelf beseft heeft, is de oecumenische beweging vanaf het begin ingebed geweest in dit project waaruit zij haar diepste impulsen haalde’.[27] Dat verklaart ten dele ook de naïviteit waarmee de politiek geïnspireerde kerkverenigingen in Japan en de Filippijnen positief worden beoordeeld: het was dan toch maar kerkvereniging. Vanaf de jaren zestig verandert het beeld.

De opkomst van kerken in het Zuiden binnen de oecumenische beweging speelt daarin zeker mee. Men kan hier van een paradox spreken. Enerzijds waren en zijn kerken in het Zuiden over het algemeen minder overtuigd van nut en noodzaak van kerkvereniging, anderzijds namen juist hier kerken in de begintijd van de dekolonisatie en de vorming van nieuwe naties veelal het voortouw. Dat maakt eens te meer duidelijk hoezeer ook de beweging voor kerkvereniging contextueel bepaald is. Dat blijkt later onder meer in de kerkverenigingen die in Zuid-Afrika samenhingen met de afschaffing van de apartheid.

Er is nog een tweede paradox. De noodzaak van zichtbare, institutionele kerkelijke eenheid wordt vandaag de dag vooral beklemtoond door kerken met een ‘hoge’, sacramentele ecclesiologie, zoals die in elk geval voor kerken met een episcopale inrichting geldt. Maar het zijn juist deze kerken die op grond van diezelfde ecclesiologie nauwelijks met minder genoegen kunnen nemen dan met een volledige aanpassing van eventuele andere kerken aan hun gedachtengoed en praktijk. Het omgekeerde is ook waar: kerken met een ‘lage’, functionele ecclesiologie, veelal van het congregationalistische type, zouden op basis van precies deze ecclesiologie makkelijker tot kerk-vereniging kunnen overgaan, maar diezelfde ecclesiologie impliceert dat ze er de relevantie niet van inzien. De hierboven aangewezen verschuiving in de positie van kerken in de Anglicaanse traditie maakt dat treffend duidelijk. Kort door de bocht geformuleerd: in de richting van minder sacramentele kerken wil men niet meer, in de richting van meer sacramentele kerken kan men niet meer.

Het is evident dat andere vormen van oecumenische toenadering op dit moment hogere ogen gooien dan het streven naar kerkvereniging. We zien die trend al inzetten met de covenants die vanaf de jaren zestig populair worden. Wereldwijd participeert de Wereldraad van Kerken nu in het Global Christian Forum waartoe secretaris-generaal Konrad Raiser in de jaren negentig van de vorige eeuw het initiatief nam. Een zelfstandige Continuation Committee organiseert met enige regelmaat ontmoetingen waaraan naast de Wereldraad ook de confessionele wereldbonden en tientallen kerken uit de evangelische en pentecostale hoek deelnemen. Het Forum wil een ontmoetingsplek zijn, een ‘open plek waar alle christenen elkaar kunnen ontmoeten om eenheid te koesteren door wederzijds respect en begrip te bevorderen en door samen gemeenschappelijke uitdagingen op te pakken’.[28] De reeds bestaande, meer spirituele eenheid dient gekoesterd te worden: daarmee staat institutionele eenheid nadrukkelijk niet op de agenda.

In Nederland nam de Raad van Kerken daarbij aansluitend het initiatief tot het Nederlands Christelijk Forum (NCF), dat een vergelijkbare doelstelling en werkwijze heeft. Sinds 2013 worden regelmatig retraites georganiseerd waaraan behalve door vertegenwoordigers van de lidkerken van de Raad ook wordt deelgenomen door mensen uit de kringen van de Evangelische Alliantie, SKIN (Samen Kerk in Nederland, de organisatie van migrantenkerken in Nederland) en de Verenigde Pinksteren Evangeliegemeenten. Een aanzet daartoe werd al gegeven in het boek ‘Wij kiezen voor eenheid’,[29] waarin dertien voorgangers uit een breed scala van kerken hun visie gaven op kerkelijke eenheid, in de hoop daarmee in te spelen op het groeiende verlangen om samen met alle christelijke stromingen een toekomst op te bouwen. In nauwe samenhang met het NCF ontstond ook de Nationale Synode, een initiatief dat in mei 2019 leidde tot de ondertekening van een Verklaring van verbondenheid door vertegenwoordigers van protestantse kerken en geloofsgemeenschappen. Een recent initiatief in deze zelfde lijn is de verschijning van het boek Spirituele oecumene, met als centrale vraag: kan spiritualiteit de oecumene tussen katholieken, orthodoxen, anglicanen, lutheranen, evangelicalen en calvinisten verder helpen?[30]

Is daarmee kerkvereniging in Nederland van de baan? Niet helemaal: het ligt in de verwachting dat in 2023 de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken zullen fuseren. Het besef dat de scheuring van 1969 in de huidige situatie niet meer te verdedigen is, dringt deze kerken tot deze stap. De vraag zal zijn, in hoeverre toenemende secularisatie—zoals gezegd een belangrijke factor in de ontstaansgeschiedenis van de Protestantse Kerk in Nederland—deze en andere kerken, met inbegrip van de Protestantse Kerk in Nederland, bewust zal maken van de noodzaak om verdere stappen te zetten.

Noten

[1] www.oikoumene.org/en/resources/documents/commissions/faith-and-order/vii-united-and-uniting-churches/a-message-of-the-8th-consultation-of-united-and-uniting-churches-johannesburg-2008.
[2] Vgl. Draft agenda for the World Conference on Faith and Order, prepared by the Continuation Committee at Stockholm, August 15 to 18, 1925, Boston 1925, 16. Alle in dit artikel genoemde onder verantwoordelijkheid van Faith and Order uitgegeven documenten zijn te vinden op de website: https://archive.org/details/faithandorderpapersdigitaledition.
[3] https://www.oikoumene.org/en/church-families/united-and-uniting-churches (geraadpleegd 30 ok-tober 2019). Vgl. ook: Michael Kinnamon, ‘United and Uniting Churches’, in Nicholas Lossky e.a. (red.), Dictionary of the Ecumenical Movement, Geneva/Grand Rapids: WCC/Eerdmans 1991, 1032-1036.
[4] Iets vergelijkbaars geldt trouwens voor wat we gemakshalve soms aanduiden als ‘de migrantenkerken’.
[5] Eerdere consultaties vonden plaats in Bossey (1967), Limuru (1970), Toronto (1975), Colombo (1981), Potsdam (1987), Ocho Rios (1995), Driebergen (2002) en Johannesburg (2008).
[6] H. N. Bate (red.), Faith and Order: Proceedings of the World Conference Lausanne, August 3-21, 1927, New York 1927, 461.
[7] Ibidem, 469.
[8] Vgl. H. Paul Douglass, A Decade of Objective Progress in Church Unity 1927-1936. Report No. 4, prepared by the Commission on the Church’s Unity in Life and Worship (Commission IV) for the World Conference on Faith and Order, Edinburgh , 1937, New York/London: Harper & Brothers Publishers 1937, xiii.
[9] Vgl. Douglass, A Decade, 122-140.
[10] Vgl. Leonard Hodgson (red.), The Second World Conference on Faith and Order, held at Edinburgh, August 3-18, 1937. London: Student Christian Movement Press 1938, 266.
[11] Vgl. Stephen Neill, Towards Church Union 1937-1952. A Survey of Approaches to Closer Union among the Churches, London: SCM Press 1952.
[12] Vgl. [Meredith B. Handspicker (red.)], Survey of Church Union Negotiations 1961-1963, Faith and Order Commission Papers No. 43, reprinted from The Ecumenical Review 16(1964), 3f.
[13] Neill, Towards, 54. Vgl. [Meredith B. Handspicker (red.)], Survey of Church Union Negotiations 1963-1965, Faith and Order Commission Papers No. 47, reprinted from The Ecumenical Review 18(1966), 16.
[14] Vgl. [Keith R. Bridston (red.)], Survey of Church Union Negotiations 1957-1959, Faith and Order Commission Papers No. 28, reprinted from The Ecumenical Review 12(1960), 18-20.
[15] Vgl. P. C. Rodger & L. Vischer (red.), The Fourth World Conference on Faith and Order: Montreal 1963, Faith and Order Paper No. 42, London: SCM Press 1964, 81.
[16] Institutionalism, Faith and Order Paper No. 37, Geneva: World Council of Churches 1963.
[17] Vgl. Survey 1963-65, 42v.
[18] Vgl. Lukas Vischer, ‘Introduction’, in: Mid-Stream 6(1967)/3, 1-9, 3f.
[19] Vgl. Meredith B. Handspicker, ‘Analytical Summary of Church Union Reports’, Mid-Stream 6(1967)/3, 63-76.
[20] Vanaf ongeveer 1980 wordt covenanting steeds meer een alternatief voor kerkvereniging in plaats van een stap in die richting.
[21] Vgl. [Gerald F. Moede (red.)], Survey of Church Union Negotiations 1965-1967, Faith and Order Commission Papers No. 52, reprinted from The Ecumenical Review 20(1968), 3v.
[22] Vgl. [Gerald F. Moede (red.)], Survey of Church Union Negotiations 1967-1969, Faith and Order Commission Papers No. 56, reprinted from The Ecumenical Review 22(1970), 3.
[23] Vgl. [Gerald F. Moede (ed.)], Survey of Church Union Negotiations 1971-1973, Faith and Order Commission Papers No. 68, reprinted from The Ecumenical Review 26(1974), 308. Vgl. ook Lukas Vischer, The Unity of the Church: A Report to the Central Committee August 1973, Faith and Order Commission Papers No. 67, reprinted from The Ecumenical Review 25(1973), 482-493, 491.
[24] Vgl. G. Gassmann (red.), Documentary History of Faith and Order 1963-1993, Geneva: WCC Publications 1993, 3.
[25] Vgl. Leo J. Koffeman, ‘Unity in mission: Toward post-denominationalism’, in: B. Ensign-George & H. Evers (red.), Church Polity, Mission and Unity: Their Impact in Church Life, Zürich: LIT-Verlag 2019, 69-80.
[26] Bert Hoedemaker, Anton Houtepen en Theo Witvliet, Oecumene als leerproces: Inleiding in de oecumenica. Zoetermeer: Meinema 20053, 33.
[27] Ibidem, 33v (cursivering van de auteur).
[28] Vgl. http://www.globalchristianforum.org/who-we-are.html 29 Wilkin van de Kamp en Joke Tan (red.), Wij kiezen voor eenheid, Aalten: Cross Light Media 2009.
[30] H.A. Speelman en K. van der Zwaag (red.), Spirituele oecumene. Over de vele vormen van de gezamenlijke en persoonlijke omgang met God, Kampen: Summum Academic Publications 2019.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken