Menu

Premium

VI A Cultuur – Sporen van God

Van ‘kerk en schare’ naar ‘vreemdelingen en priesters’

In 1933 schreef O. Noordmans een artikel onder de titel ‘Kerk en Schare’.

O. Noordmans, ‘Kerk en Schare’, in: Verzameld Werk deel 5, Kampen: Kok, 1984, 246-249.

Dit summiere artikel heeft in de naoorlogse jaren grote invloed gekregen in de Nederlandse Hervormde Kerk bij de doordenking van haar missionaire roeping als volkskerk in de Nederlandse samenleving. We citeren een paar zinnen die als quotes decennialang zijn meegegaan met veel hervormde theologen. Noordmans schrijft: ‘In een volkskerk is de schare een even wezenlijk bestanddeel als de gemeente.’ Met gemeente bedoelt hij ‘dat deel der volkskerk, dat in een bewuste en actuele verhouding tot de ambten staat. (…) Bij de schare is dat anders. Noemt men haar, dan denkt men aan Jezus. Ze kent de wet niet (Joh. 7,49), maar zij kan het Evangelie leren. (…) Hij (Jezus) zag de kerk tot op zekere hoogte als een samenvoeging van Woord en schare.’ Met kracht van argument betoogt Noordmans in dit artikel – en in vele andere artikelen in de dertiger jaren – dat de kerk nooit mag vergeten ‘dat ze een apostolische was voordat ze een episcopale en een presbyteriale was’. Dat apostolaire besef dat het Jezus gaat om de schare, zou de hervormde kerk in haar kerkorde van 1951 vertalen in een visie op evangelisatie, apostolaat, en apostolaire (missionaire) organisaties.

Twee belangrijke vruchten van deze visie op de relatie van kerk en samenleving zijn de principiële stellingname van de Kerkorde van 1951 om het artikel over het apostolaat vooraf te laten gaan aan het artikel over het belijden, en ten tweede het initiatief tot de oprichting van het instituut Kerk en Wereld met het oog op de toerusting van de gemeente voor het werk onder de schare.

In de spanningsverhouding van kerk en wereld was de blikrichting van Noordmans en van velen in zijn voetspoor gericht op de wereld, de schare.

Die blikrichting lijkt nu omgekeerd. Sinds de eeuwwisseling zien wij een steeds sterkere focus op de kerk, eveneens missiologisch gemotiveerd. Exemplarisch voor deze wending naar de kerk is de titel van het boek van missioloog Paas uit 2015: Vreemdelingen en priesters.

Stefan Paas, Vreemdelingen en Priesters. Zie ook: Sake Stoppels, Oefenruimte. Gemeente en parochie als gemeenschap van leerlingen. Zoetermeer: Boekencentrum, 2013; Henk de Roest, En de wind steekt op! Kleine ecclesiologie van de hoop. Zoetermeer: Boekencentrum, 2005; Henk de Roest, Een huis voor de ziel. Gedachten over de kerk voor binnen en buiten. Zoetermeer: Boekencentrum, 2010; A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest. Zoetermeer: Boekencentrum, 2012; Erik Borgman, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Baarn: Adveniat Geloofseducatie BV, 2015.

Paas neemt zijn uitgangspunt in de metaforiek van de diaspora, waar het volk van God leeft, soms in relatief goede tijden, dan weer in heel kwade tijden. Zo promoveren Daniël en eerder Jozef in een heidens wereldrijk tot vicekanselier of raadsheer-thesaurier, maar ontsnappen Mordechai en de zijnen ternauwernood aan de galg. Esther wordt van gewone, knappe Jodin koningin van een wereldrijk. Maar goede ervaringen in het heden zijn geen garantie voor de toekomst, zo voegt Mordechai met gevoel voor understatement koningin Esther toe.

Esther 4:13-14: Mordechai laat aan Esther op dit buitengewoon kritieke moment, nu het volksbestaan van de Joden aan een zijden draadje hangt, de boodschap overbrengen: ‘Beeld je niet in dat jij als enige van alle Joden zult ontkomen, omdat je in het huis van de koning bent. (…) Wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.’ Zie ook Excurs 3 bij hoofdstuk IV, noot 14.

Dat hebben Daniël en zijn vrienden in hun situatie ervaren.

Vgl. Dan. 3.

Een stil en gerust leven voor God en met elkaar is voor het volk van God in deze wereld al heel wat.

Maar er is nog iets dat Israël in de fase van de ballingschap leert, en wat de gemeente ook moet leren, aldus Paas. Israël gaat tijdens de ballingschap door de stem van de profeten meer en meer inzien dat het er niet is om zichzelf, en dat God geen stamgod is van het Joodse volk. Deze God is God van alle volken. Datzelfde geldt voor de gemeente van Christus. Zij moet weten dat zij er niet is voor zichzelf maar voor de wereld. Christenen zijn als burgers van het Rijk van God vreemdelingen op de aarde, met een roeping: om als priesters plaatsvervangend de dienst van God op deze aarde te verrichten en te onderhouden. Dat is de boodschap van met name de eerste Petrusbrief.

Maar – dat is het derde: die roeping tot priesterschap te midden van de volken kan Israël alleen waarmaken, wanneer het tegelijk goed past op de eigen identiteit. En die onderhoudt Israël in de synagoge. Datzelfde geldt voor de gedoopte gelovigen in Christus. Christenen onderhouden hun identiteit in de ekklesia, in de kerk. Bij Woord en sacrament. Vandaar in onze context die wending naar de kerk.

Paas sluit dan ook af met een pleidooi voor een eucharistische ecclesiologie. Stefan Paas, Vreemdelingen en Priesters, 211 noot 25.

Binnen en buiten – schuivende panelen

Tussen 1933 en 2016 is er historisch gezien sprake van een ongekend proces van secularisatie en ontkerkelijking in onze West-Europese context. Dat heeft de verhouding tussen kerk en wereld, evangelie en cultuur radicaal veranderd. Wat beide modellen, en wat Noordmans en Paas dus verbindt, is het geloof dat kerk en schare, gemeente en wereld samen Gods werkelijkheid zijn. Binnen en buiten staan van God uit bezien in verhouding tot elkaar. Bij Noordmans nog in een volop functionerend corpus christianum en in de volkskerk. De wending naar de kerk, die wij in recente literatuur herkennen, past helemaal in een post-christendom context. Dat geldt zeker van de Nederlandse context, waar ook nog eens nauwelijks sprake is van een min of meer christelijke civil religion. Dan is de kerk absolute noodzaak voor het christelijk leven zelf. Het adagium van Cyprianus Extra ecclesiam nulla salus est geldt onverkort en misschien nog wel sterker in onze seculiere cultuur. De wending naar de kerk is een noodzaak voor het gelovige leven van christenen in deze wereld. Hoe zou je anders je identiteit onderhouden in een tijd van ballingschap?

Een en ander is niet in tegenspraak met de gelovige overtuiging dat het God gaat om de hele werkelijkheid, en dat gemeente en wereld delen in Gods bemoeienis. De kerk is er niet omwille van zichzelf. Zij is er met het oog op het Koninkrijk Gods, en is daarvan teken in deze wereld. En de kerk richt daarvan tekenen op, onder andere door ‘de schare te bewerktuigen’, aldus Noordmans.

We proeven in zijn artikel de bewogenheid over de schare, en de apostolaire drive die bij veel theologen van het apostolaat vaak doortrokken was van het naoorlogse optimisme en de gedachte van de maakbaarheid van de geschiedenis. Overigens was Noordmans zelf daar veel kritischer in dan veel anderen na hem. Paas geeft in zijn boek in een kritische doorlichting van de naoorlogse missionaire modellen een helder inzicht in de theocratische gloed die over de apostolaatstheologie lag, ook bij de theologen van de doorbraak. Stefan Paas, Vreemdelingen en Priesters, hoofdstuk 3, 1-6 en dan met name 3.1 en 3.5 over de kerk als volkskerk (62-73) en de missiologische inzet van Hoekendijk, J.C., in Hoedemaker, L.A, Tijmes, P, De kerk binnenstebuiten, Amsterdam: Ten Have, 1964, 93-100.

Niet minder geldt bij Paas, dat de kerk er is met het oog op Gods heilzame toekomst van de hele werkelijkheid. Plaatsbekledend en priesterlijk dienend is de kerk er voor de wereld.

Een vraag bij het model van Paas is dan wel in hoeverre hij voldoende recht doet aan het fundamentele onderscheid tussen het priesterlijk ambt van Christus en de priesterlijke roeping van de gemeente. Deze vraag hangt steeds boven de ecclesiologische doorvertaling van de nadruk op discipelschap en op de gemeente als gemeenschap van volgelingen. Een te directe identificatie tussen het Lichaam van Christus en de gemeente als het getal van de discipelen leidt tot een ecclesiologische kortsluiting met ernstige gevolgen. Het overvraagt de gelovigen, of maakt hen zelfgenoegzaam, en het onderschat de kracht van de botsing tussen Christus en de wereld in het eigen leven van de gelovigen zelf. Maar vooral doen we dan tekort aan de reikwijdte van de genade, en de kerk als een mystiek lichaam, waarvan wij de grenzen niet weten, laat staan bepalen. Vgl. hierbij H. de Leede, ‘Geboren uit water en Geest – leven op brood en wijn: discipelschap, doop, avondmaal.’ In: Bert de Leede en Herman Paul (red.) Discipelschap. Een theologische peiling. Zoetermeer: Boekencentrum, 2016, 95-121.

Het spanningsveld van binnen en buiten is er bij beide, maar de panelen zijn ingrijpend verschoven.

In beide modellen kunnen we zeggen dat de prediker/voorganger zich voortdurend beweegt op het snijvlak tussen kerk en schare. Zij is zelf vreemdeling en priester samen met de gemeenschap van volgelingen van Christus midden in die samenleving en cultuur waarin de gemeente leeft. De vraag is dan hoe de prediker ook in het spreken en preken gemeente én wereld op het oog houdt en aanspreekt. Hoe werkt dat in de praktijk?

Prediker in een missionaire context

De volgende casussen zijn uit het missionaire leven van de kerk gegrepen en tonen het spanningsveld tussen spreken buiten en preken binnen de kerkelijke en liturgische context.

Een kunstenaar vraagt de voorganger om een tentoonstelling van zijn werk in een plaatselijke galerie te openen met een toespraak. Hij vraagt haar uitdrukkelijk vanuit haar rol als theoloog iets te zeggen bij het zien van zijn kunst. Zij aanvaardt de invitatie.

Een groep christenen en niet christenen komt bij elkaar op de zondagavond om levensvragen te delen en te bespreken. Zij geven in hun principieel open gemeenschap vorm aan onderlinge ondersteuning, aan moreel beraad, aan gezamenlijke actie. Gebed en voorbede vormen een belangrijk onderdeel van de samenkomst.

Nederland zoekt is een beweging die op deze wijze missionaire gemeentevorming van onderaf voorstaat. De beweging is een Nederlandse variant van Fresh Expressions of Church in Engeland. Een voorbeeld hiervan is de Buurtkerk in het Soesterkwartier in Amersfoort. Zie voor de visie en werkwijze: Oeds Blok, ‘Het verhaal van drie jaar pionieren in het Soesterkwartier’. In: Soteria 33e jaargang (2016), nr 1.

De voorganger voelt zich inhoudelijk verwant met de bijeenkomsten, en is geregeld deelnemer. Hij wordt uitgenodigd om regelmatig een inbreng te leveren vanuit de Bijbel. ‘Jij hebt er per slot van rekening voor geleerd.’

Na een zomer van ontmoetingen in de volkstuinen van de kerk, is er een afsluiting in de gemeenschapsruimte van de kerk, gelegen naast de tuinen. Vrijwilligers – kerkelijk betrokken, maar ook gewoon enthousiaste mensen uit de buurt – en gasten zijn welkom bij de bijeenkomst. Het is iedereen bekend wie de voorganger is, wanneer zij het woord neemt. Men weet dat zij dominee is. Ook is bij de aanwezigen breed bekend dat het gaat om werk vanuit de kerk. Zo waren er bijvoorbeeld themaweken over de bijbelse voorstelling van de tuin/hof/het paradijs, en hoe dat doorwerkte in de christelijke kunst.

Dit is een gefingeerd voorbeeld, geïnspireerd door beelden van pioniersplekken als in Den Haag-Moerwijk. Zie MarcusConnect: Huis-, Tuin- en Keukenkerk op Facebook (mei 2016).

Een Alphakring groeit uit tot een gemeenschap waarin de vraag opkomt om een lang weekend naar een conferentiecentrum – een voormalig klooster – te gaan. Er is een mooie kapel. Uit de groep komt het voorstel om één van de vieringen gepaard te laten gaan met de viering van het Avondmaal. De voorganger is de enige ambtsdrager die aanwezig is.

Deze casussen komen uit de praktijk. Ze zijn met vele aan te vullen. Het gaat om een wijde range van initiatieven en nieuwe vormen van gemeenschapsvorming onder het koepelbegrip missionair kerk-zijn. In contexten waar bestaand kerkelijk leven vrijwel verdwenen is, of waar de aansluiting bij die context verloren is gegaan komen nieuwe vormen van kerk-zijn op. Door de secularisatie en de ontkerstening zal op veel plaatsen het instituut kerk in zijn huidige gestalte verdwijnen. Nieuwe vormen van kerk-zijn ontstaan uit missionaire projecten, door kerkplanting en experimentele vormen van kerk-zijn.

In het kader van diaconaal en pastoraal buurtwerk komt de vraag naar gemeenschapsvorming op en vervolgens volgt er een vorm van liturgie. Er vormt zich een plaats waar de Schriften geopend worden en gebeden wordt rond het licht van de Paaskaars. Dat kan ook gebeuren vanuit studentenpastoraat, vanuit Alphawerk en als gevolg van missionair pionierswerk.

Wat opvalt aan deze projecten en vormen van missionair kerk-zijn, is het bewuste besef van kerk te zijn, in de betekenis van geloofsgemeenschap, de ekklesia. Het gaat dus niet zozeer om de kerk als instituut, en zeker niet om de kerk als denominatie, maar wel om de christelijke gemeente, oecumenisch en lokaal in één.

Wie de websites van pioniersplekken, experimentele vormen van kerk-zijn, of gemeente-stichting, leest, valt het expliciet christelijke en kerkelijke op: de verwijzingen dat het gaat om werk van of namens de kerk, dat de voorganger zichtbaar aanwezig is als aanspreekpunt, zijn helder. De achterliggende visie is ook niet eenkennig. Veeleer principieel oecumenisch, en niet benauwd voor interreligieuze contacten. Dit laatste hoeft niet persé gepaard te gaan met inhoudelijk relativisme. Een spannende vraag is altijd wel hoe het evangelie als een publieke waarheid ingebracht kan worden in het publieke debat, zonder of intolerant of irrelevant te worden. Dat deze vraag de afgelopen decennia ook ingrijpend verschoven is van de omslag van moderniteit naar postmodernisme en religieus pluralisme, laat een vergelijking van het recente boek van Paas met het boek van Leslie Newbegin zien. Zijn boek, The Gospel in a pluralist society. Geneve: WCC Publications, 1989, was in de jaren tachtig van de vorige eeuw een invloedrijk boek. Zie met name hoofdstuk 18, ‘The Congregation as Hermeneutic of the Gospel’. Newbegin gaat zeer beslist uit van het evangelie als een publieke waarheid ten aanzien van de werkelijkheid en als een omvattend alternatief voor de rationaliteit van het seculiere verlichtingsdenken.

Tegelijk brengt dit een spanningsveld met zich mee, dat in missionair pionierswerk niet vermeden kan en niet vermeden mag worden. Oude reflexen van ‘zieltjes-winnen is fout of moet juist wel’ zijn dan wel verleden tijd, dat neemt niet weg dat oude vragen van ‘is zoeken naar zin, zoeken naar God?’, en ‘over welke god/God hebben we het dan?’ nog onverminderd gelden. Daar wordt het spannend.

In alle projecten van fresh expressions of church, die ontstaan vanuit ontmoeting met mensen op hun spirituele weg, komen deze aloude missiologische vragen, praktisch-theologisch én systematisch-theologisch, opnieuw aan de orde.

De grenzen tussen kerk en niet-kerk zijn vloeiend. Op onverwachte momenten en in andere contexten buiten de kerkdienst dient zich heil aan in deze werkelijkheid, vermoeden wij sporen van God.

Daarvan treffen we ook in het Nieuwe Testament verwijzingen, in de gegeven context van de gemeente op dat moment. Uiteraard waar de apostelen in de synagoge de dialoog aangaan. Dan is er veel wat gedeeld wordt, maar tevens veel waar diep verschil van inzicht over bestaat. Ook ten aanzien van het heidendom zien we signalen van de cultuur als vindplaats van heil. Het bekendste voorbeeld is de rede op de Areopagus, Hand. 17. We signaleren een vergelijkbare houding van dialoog en confrontatie bij teksten over de ethiek van de deugdzame heiden: Rom. 1 en 2, Fil. 4:8.

Ook daarin mag en moet de gemeente delen.

Saillant detail is dat Paulus er uitdrukkelijk toe oproept om daar acht op te slaan: mensen die beantwoorden aan de zes goede eigenschappen waar de Stoa het over heeft: Fil. 4:8. Het werkwoord – logizomai – betekent zoiets als ‘op de juiste waarde schatten’. Zie ook de logika latreia in Romeinen 12:1vv (noot 8). Paulus weet ook van de andere kant: dingen die te schandelijk zijn om over te spreken (Fil. 3:17-21 en vooral Rom. 1:18-32). Het heidendom heeft een dubbel gezicht.

In dat spanningsveld van binnen en buiten spreken wij. En de voorganger begeeft zich telkens in dat spanningsveld. Wie preek zegt, zegt kerkdienst, liturgie, gemeente. Maar daarmee is niet alles gezegd. De voorganger krijgt op allerlei andere momenten het woord, buiten de context van de (zondagse) kerkdienst en de liturgie. Spreken we dan over prediking? De toespraak bij een uitvaart, is dat altijd prediking? De toespraak bij een 4 mei-bijeenkomst, bij een opening van een cultureel centrum of bij een afsluiting van het dorpsfeest: op dat soort momenten kan de prediker niet uitgaan van, laat staan anticiperen op gelovige participatie. Gaat zij op zo’n moment preken, dan leidt dat tot vreemde miscommunicatie.

Wat overigens niet impliceert dat de prediker zijn overtuiging achterhoudt, niet eerlijk zou zijn. Hij treedt in dialoog, geeft rekenschap, en er kan – desgevraagd, of uitgedaagd – een moment komen van getuigenis, van marturia.

Maar hij of zij is er wel ‘in functie’ voor gevraagd. Wat doen we dan als we spreken?

En dan zijn er momenten waarin het ineens gebeurt, dat zich een gemeenschap vormt van ontvangen en delen. Het zijn onvoorspelbare kristallisatiemomenten, waarop het oude adagium dat kerk daar is waar twee of drie in Christus’ Naam bijeen zijn, in een postmoderne multireligieuze en seculiere context op een nieuwe wijze vorm krijgt. Een voorbeeld daarvan is het verhaal van de predikant die een groep mensen bij elkaar brengt – vanuit toevallige ontmoetingen, meegenomen door een vriend of vriendin – om ‘de Bijbel te lezen’, waarbij het lezen overgaat in ontvouwen en het ontvouwen in getuigen of betuigen/verkondigen.

Opgetekend uit een gesprek met ds. Bas van der Graaf, predikant te Amsterdam. Analyse van deze casus – een groep van zeven deelnemers, allen niet gedoopt, komt een aantal keren bij elkaar om de Bijbelverhalen rond de grote christelijke feesten te lezen – laat zien dat de motieven waarom de deelnemers zijn gekomen, variëren tussen believing en belonging. Dat ze blijven komen heeft alles te maken met een gemeenschap die zich vormt: belonging. Soms zijn er momenten dat de uitleg en het gesprek overgaat in perlocutionaire taal van de voorganger: een uitleg die nodigt tot deelname. Dat wordt door de deelnemers direct opgemerkt en – met reserve! – ook gewaardeerd. Het is helder dat de verhalen het in zich hebben tot levenskeuzen te brengen. ‘Dat zijn momenten van tegenwoordigheid van Geest,’ aldus de predikant.

Dubbele beweging

We kunnen in de geseculariseerde en tegelijk ook religieus zoekende cultuur twee bewegingen onderscheiden rond kerk en kerkdienst, die beide ook de preek raken.

Buiten wordt binnen

De ene beweging is dat buiten tot binnen wordt. Die beweging zien wij gebeuren wanneer seculiere teksten – popsongs, gedichten, verhalen, (kunst-, filmbeelden) – een plaats en duiding krijgen binnen de liturgie van de kerkdienst.

Ook dat is niet nieuw. Bij vieringen bij de uitvaart of bij trouwvieringen is dat heel gebruikelijk. Familie en vrienden reiken teksten aan of stellen muziek voor, die hen aanspreekt. De setting binnen de liturgie maakt deze seculiere of algemeen-religieuze teksten tot fragmenten van de preek. Ze krijgen bijvoorbeeld een plaats binnen de verkondiging, of als contrapunt in de liturgie. De zogeheten Top 2000-diensten tussen kerst en de jaarwisseling zijn ook een voorbeeld van hoe seculiere (song-)teksten in het kader van de liturgie geleiders van openbaring kunnen worden. Via het gebruik van de beamer gebeurt dat op kleinere schaal steeds frequenter. De grens tussen buiten en binnen, tussen seculiere of algemeen-religieuze taal en kerkelijke of geloofstaal is vloeiend en vraagt om helderheid bij wat we aan het doen zijn.

Binnen wordt buiten: presentie, presentatie en representatie

De tweede beweging is dat binnen buiten wordt. We kunnen daarbij denken aan de volgende casussen.

Een predikant is lid van de Rotaryclub, en wordt gevraagd om bij het kerstdiner-met-partners ‘iets inhoudelijks te doen’.

De monumentale kerk op het dorp aan een van de Friese meren is in de zomer alle middagen open voor de vakantiegangers. Op de zaterdagmiddag aan het einde van de braderie is er een vesper, de predikant wordt gevraagd ook iets te zeggen bij de lezing en om de gebeden te verzorgen.

Bij het gedenkjaar van de watersnoodramp in een van de destijds zwaar getroffen gemeenten in Zeeland wordt de predikant gevraagd ook iets te zeggen. Een niet onaanzienlijke minderheid van de bevolking is vanouds christelijk, zo is de motivering achter het verzoek. De gemeenschap zal samen met de voltallige gemeenteraad in groten getale aanwezig zijn.

De plaatselijke Raad van Kerken heeft de beschikking over een mooie, toegankelijke kapel. Deze is goed herkenbaar als een liturgische ruimte, met doopvont, tafel en een aantal bidstoelen die uitnodigen tot knielen. Besloten is deze ruimte open te stellen tijdens de momenten van morgen- en avondgebed. Er is altijd een van de predikanten of predikanten-in-opleiding aanwezig die het gebedsmoment leidt. Volgens een vast rooster worden de Psalmen gebeden en de Schriften gelezen, met aansluitend een gebed, een stiltemoment en het Onze Vader.

In geen van de genoemde casussen kan de voorganger uitgaan van gelovige participatie, hij mag daar ook niet van uitgaan. Er is dus geen sprake van prediking. Wat doe je daar dan wel wanneer je spreekt?

Bij elke casus is de beginvraag: is hier sprake van gemeenschapsvorming en wat voor soort dan? Gaat het om een eenmalig moment in het publieke leven van de gemeenschap? Of gaat het om een jaarlijks of vijfjaarlijks terugkerende traditie met een hoog ritueel karakter, zoals bij de herdenking van de watersnoodramp. Of is er bewust geen sprake van de vorming van een zichtbare gemeenschap. Dat lijkt het geval bij het initiatief van de Raad van Kerken. De Raad schept juist ruimte voor persoonlijke invulling van de participatie. Wie binnenkomt kan zijn of haar participatie zelf bepalen. Tegelijkertijd kwalificeren de vaste liturgie en de attributen van de kapel die ruimte ook heel sterk: je stapt hier de kerk binnen. Die kerk is zichtbaar, en is tegelijk meer dan wat je ervan ziet.

In zekere zin vertegenwoordigen de liturgie van psalmgebed, lezingen en Onze Vader, en de liturgische ruimte met doopvont, paaskaars, de mogelijkheid om zelf een kaarsje te ontsteken en de aanwezigheid van de voorganger in het ambt de omvattende geloofsgemeenschap van de kerk. We zouden kunnen zeggen: de onzichtbare kerk. Die is er en daar treedt de individuele bezoeker binnen.

De vele initiatieven in steden met monumentale kerken om open te zijn voor ‘voorbijgangers’, met op vaste momenten een liturgisch moment, kunnen we met goede argumenten nieuwe gestalten noemen van de volkskerk. De kerk als de plaats van en voor Woord en sacrament, die fungeert als een dak waaronder gemeente en schare welkom zijn – zonder onderscheid.

Wat te doen met het verzoek van de Rotary? Een algemeen, beschaafd, bezinnend verhaal, aangelengd met een aantal antropologische basale verlangens naar licht, schoonheid en vrede, wil er altijd wel in. Is dat echter wat de predikant ook wil of waartoe zij geroepen is?

Bij deze casuïstiek van binnen en buiten kan de onderscheiding van presentie, presentatie en representatie ons verder helpen. Ten eerste is de kerk present in de persoon van de voorganger. Hier speelt het ambt een rol. De voorganger is er niet namens zichzelf, maar is er en spreekt in het ambt. In het ambt is de kerk dus present. De voorganger representeert de kerk, Christus zelf, op dat moment. Dat kleurt zijn woorden. Inhoudelijk zullen die meestal het karakter hebben van duiding of inwijding. De gelegenheid vraagt daarom.

Wat betekent het om een ingrijpende gebeurtenis uit het verleden, de watersnood van 1 februari 1953, te gedenken? Wat is de betekenis van dit moment, deze gemeenschap? Het christelijk geloof heeft een schat aan wijsheid en daaruit put de voorganger en zij presenteert dat. Ze legt iets in het midden. Meer niet. Ambt en ritueel kader doen daarin hun eigen werk.

Het mooist komt dat tot uiting in de casus van de aanwezigheid van de kerk in de kapel. Ruimte, voorgegeven liturgie en de zichtbare gestalte van het ambt doen hun werk. Door oude elementen op te pakken uit de brede katholieke kerkelijke traditie, die staan voor liturgische continuïteit en stabiliteit, doet de Raad van Kerken een aanbod van continuïteit in ruimte en tijd, aan postmoderne tijdgenoten wier leven bepaald wordt door discontinuïteit.

Het denken in termen van continuïteit en discontinuïteit wordt in de liturgiewetenschappen ook betrokken op de verhouding van antropologie en theologie. Zie specifiek als het gaat over levensrituelen: L. Boeve, S. van den Bossche, G. Immink, P. Post (red.) Levensrituelen en sacramentaliteit tussen continuiteit en discontinuiteit. Kampen: Gooi en Sticht, 2003.

De liturgie is hier een voorgegeven ruimte waar de bezoeker instapt, en waarin zij op eigen wijze participeert. De aanwezigheid van de voorganger onderstreept dat. Hier komen we opnieuw dicht bij wat we uitdrukken met het woord representatie. In de kapel, in de liturgie, in de inrichting vol verwijzingen naar doop, avondmaal, paaskaars, gebed, en in het ambt van de liturg-voorganger is de presentie van Christus als het ware vóórgegeven als een ruimte die er is.

Met ‘als het ware’ (quatenus: veelvuldig bij Calvijn, wanneer hij analogisch over de werkelijkheid van God spreekt of over Gods openbaring. Calvijn onderstreept daarmee dat wij met het woordje ‘is’ te veel en daarom te weinig zeggen) maken wij het voorbehoud dat het niet om een magisch-manipulatief gebeuren gaat, noch om iets dat ex opere operato werkt. Wij gelóven dat zulke vormen van kerkelijke liturgie representerend kunnen zijn. Krachtens de Incarnatie, en het werk van de Geest.

Liturgie en ambt representeren de werkelijkheid van Christus.

Het minst helder is dit alles bij momenten als de afsluiting van de braderie of bij de aanvaarding van de vage opdracht bij de Rotary. Soms is de sterkste representatie van kerk en van Christus voor de eer te bedanken en de uitnodiging om te spreken af te slaan.

Inviterend

We zien dus op allerlei momenten fluïde grenzen van kerk-zijn. Waar is nog sprake van kerk en liturgie en waar niet meer? De kerk in de gestalte van de voorganger moet dan duidelijk en herkenbaar zijn. Tegelijk is de kerk in de publieke ruimte principieel open voor al dan niet gelovige participatie. Ditzelfde geldt al veel langer voor bijvoorbeeld de casualia. Met name bij de doopdienst – en in mindere mate bij de uitvaart en de trouwviering – zien we een vergelijkbare mix van een voorgegeven, representerende rol van de liturgie en van de voorganger, en de open vraag in hoeverre een (groot) deel van de aanwezigen gelovig participeert. In de volkskerkelijke situatie was het op de zondagmorgen eeuwenlang feitelijk niet anders. Met name bij de uitvaart is dit bewustzijn bij de voorganger van belang. Vaak is het volkomen helder dat het een – echte – kerkdienst is met een duidelijke liturgie.

Maar ook dan voelt elke voorganger dat het anders is dan op zondagmorgen. Niet alleen kan hij de gelovige participatie niet veronderstellen bij alle aanwezigen. Dat is op zondagmorgen niet anders. Dat geeft ook het hybride karakter aan de kerkdienst en dus de preek. Maar bij doopdiensten en trouwvieringen is evident dat een deel van de hoorders niet gelovig is, of anders-gelovend. Gelovige participatie is voor velen niet alleen vele bruggen te ver, maar voor een aantal wellicht een verkeerde brug, die zij zeker niet over willen of kunnen gaan. Zeker bij de uitvaartdienst is wegblijven geen optie. Wat betekent dit voor de preek, die gericht is op toe-eigening in de betekenis van sharing binnen het Lichaam van Christus, de gemeente?

Andere keren is dat helemaal niet zo helder. Dat de kerk er is, is soms alleen zichtbaar in de figuur van de voorganger en diens woord en ritueel.

De zichtbaarheid en herkenbaarheid van het ambt is dan essentieel. Op deze relatie tussen preek en ambt komen we terug in VI.C Spiritualiteit.

Voor de preek of de toespraak betekent dit alles dat de voorganger haar woorden weet te kiezen. Zij heeft inzicht in situaties en contexten, heeft geleerd om te gaan met ambivalenties en is in staat daarin representatief te handelen. Dat vraagt op beslissende momenten dat zij gastvrij handelt, eigen wegen durft gaan, en doet wat naar bevind van zaken goed is, gegeven de context en de mensen om wie het gaat.

Onder VI.D Praktijken volgt een aantal voorbeelden uit de praktijk op dat grensvlak van binnen en buiten.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken