Menu

Premium

VI B Theologie – Liturgie als levensvorm

De preek focust op doorwerking in het leven, de geestelijke of redelijke eredienst volgens Romeinen 12:1-2: de eredienst in de zin van het Woord. We vatten die in dit hoofdstuk samen onder het werkwoord delen. Dat gebeurt primair op de zondag, in de apart gezette ruimte van de kerk en de geschonken tijd van de kerkdienst. Dat is voor velen het moment en de plaats van delen. Naarmate het christelijk geloof vreemder wordt in onze culturele context zal de kerkdienst op de zondag – naast andere momenten van delen van het geloof – belangrijker worden als voedingsbodem voor gelovig leven.

Voorgangers kunnen dit gegeven ook als druk ervaren: er hangt veel van af, en dus impliciet of expliciet ook van hen.

Tegelijk zweeft de Geest over de wateren, en waait de wind waarheen die wil. Zo werkt de Geest en zo leven zij die zich door de Geest laten leiden.

Zeker dominees dus: het ambt van de Dienaren des Woords is niet voor niets een afgeleide van het ambt van de apostel. Zie voor het belang daarvan voor de kerk in opbouw in een tijd van afbraak: Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg. Uitgave januari 2016, Utrecht: Protestants Landelijk Dienstencentrum, 2016.

In deze nota van de Protestantse kerk neemt de kerk met het oog op de mobiliteit van de predikant het uitgangspunt in de beweeglijkheid van de apostel, die juist niet aan een plaats is gebonden.

Er ontstaat kerk, op onverwachte momenten en gelegenheden. Steeds gaat het om een gemeenschap van delen en van wisselwerking en beweging tussen binnen en buiten. Gemeenteleden bewegen zich op dat snijvlak, in geloven en leven. In deze paragraaf verkennen wij wat dat theologisch impliceert voor de preek.

Opwaardering van de kerkdienst

De preek is een substantieel onderdeel van de liturgie van de verzamelde gemeente van Christus. Dat is in dit boek een van de drie basale uitgangspunten.

Zie Aanhef.

Zij wordt gehouden en gehoord in een betekenisvolle ruimte – in de kerkruimte, vanaf de kansel, die staat tussen doopvont en avondmaalstafel. We horen haar in een geschonken tijd, op de zondag, de eerste dag van de week, de dag van de opstanding. Zij heeft haar specifieke plaats binnen het geladen en gelaagde script van de liturgie – schuldbelijdenis en genadeverkondiging, kyrie en gloria, gebeden en liederen. En zij wordt omringd met allerlei betekenisvolle handelingen: licht van de paaskaars, handelingen van de voorganger in zegening, handdruk, onderlinge begroeting. Meer of minder vaak volgt op de preek de viering van het Avondmaal, en leidt de preek dus tot het ontvangen en delen van brood en wijn.

In dat samenspel van woord en antwoord van gemeente en voorganger – dat samen de leitourgia is: de eredienst – neemt de preek zijn eigen specifieke plaats in van verkondiging, van inwijding, van geloofsonderricht of van geloofsverantwoording. Al die onderdelen van de liturgie samen maken weer mogelijk dat de preek die specifieke werking kan krijgen. Alles wil eraan meewerken dat het kan gebeuren, dat de prediking leidt tot delen: tot toe-eigening van het heil, in levensverandering en/of nieuw inzicht; in berouw en schuldbelijdenis; in opstanding uit machteloosheid van verdriet of boosheid; in opstand tegen kwaad en in daadwerkelijke toewijding aan gerechtigheid en dienst aan elkaar en de samenleving. En boven alles: in samen de Maaltijd van de Heer vieren. De kerkdienst kan dus niet genoeg gewaardeerd worden.

Eenheid van Woord en sacrament

Onmiskenbaar staat deze conclusie op gespannen voet met de empirisch kerkelijke werkelijkheid. Die wijst eerder op een verlies aan relevantiegevoel bij veel kerkgangers ten aanzien van kerkdienst en preek.

Recente onderzoeken laten een genuanceerd beeld zien. Aan de ene kant is een wending naar de kerk zichtbaar in toenemend belang van de kerkdienst/vieringen. We zien dat op beperkte schaal gebeuren, in nieuwe vormen van kerk-zijn en in sterke identiteitsgemeenten. Aan de andere kant is de dominante beweging die van afnemend kerkbezoek in de meeste gemeenten in de mainstreamkerken, ook bij betrokken gelovigen. Dat is een signaal hoe ver de kerkdienst verwijderd is geraakt van het geleefde leven, en andersom. Zie Ton Bernts en Joantine Berghuijs, God in Nederland 1966-2015, Utrecht: Ten Have, 2016.

Een te grote afstand tussen dit ‘gewenste’ ideaalbeeld en de kerkelijke praktijk leidt al gauw tot wishfull thinking. In deze paragraaf buigen wij dit dilemma om tot een theologische waarneming.

Een waarneming die Karl Barth en Peter Brunner al veel eerder deden in de kerkelijke werkelijkheid binnen de Evangelische Kirche in Deutschland in de vijftiger jaren. Vgl. hierover in dit hoofdstuk de noten 57 tot 62.

Ligt een belangrijke, zo niet de belangrijkste oorzaak van het functieverlies van kerkdienst en preek wellicht bij het verlies van de eenheid van Woord en sacrament? Bij het verlies van besef daarvan in het geloofsleven en in de spiritualiteit van de gemeente? Theologisch vindt de hoge waardering van de kerkdienst haar rechtvaardiging in de eenheid van Woord en sacrament. In Woord en sacrament beweegt God in Christus zich naar ons toe, en Hij doet dat met het doel dat de leden van de gemeente gaan delen in de gemeenschap met Christus en met elkaar. De preek is gesitueerd in die beweging van God uit, naar elkaar toe en naar de wereld toe. En de preek wil die beweging aanjagen. De beweging dus die de leden van het Lichaam van Christus al maakten toen zij langs het doopvont de kerk binnen gingen.

Dit is in letterlijke zin nauwelijks meer het geval in de kerken van de Reformatie. In de theologische zin van het woord is de Doop uiteraard de ingang tot de gemeente als het Lichaam van Christus. Tegen die achtergrond klinkt de prediking.

Vervolgens in het gericht zijn van de gelovigen op het vieren van de eucharistie, de Maaltijd van de Heer, met daarin de voorbeden voor de wereld en de (lijdende) kerk, en de gaven van de barmhartigheid. In die beweging beweegt zich de preek. Zij beweegt zich tussen doopvont en avondmaalstafel.

Wanneer in orthodox-gereformeerde kringen gepleit werd en wordt voor verbondsmatige prediking, dan klinkt daarin dit besef door. De prediking van het evangelie is geen evangelisatietoespraak op straat, maar heeft zijn plaats in de Gemeente des HEREN. De voorganger spreekt dan ook de gemeente aan als gemeente des HEREN.

In de uitleg van de Schriften vertolkt de prediking wat wij in Christus en zijn Lichaam ontvangen hebben. Wij prediken de volbrachte verzoening, en roepen op om uit die verzoening te leven. Wij preken niet naar de verzoening toe, maar van de verzoening uit.

Deze zin placht J. M. Hasselaar, kerkelijk hoogleraar dogmatiek te Utrecht een generatie studenten in te prenten, als een Leitmotiv voor prediking.

Prediking is dus ontvouwing van wat er is, wat ons gezegd is, wordt en zal worden. Prediking staat in het spanningsveld tussen de epifanie en parousie, van de komst van de Heer in wie de kerk gelooft, en de doorbraak van het Koninkrijk waarop de kerk hoopt en die zij verwacht. Prediking en het geloof van de kerk in de openbaring van God in verleden en toekomst, zijn als hol en bol. Daarom zijn de zuivere bediening van het Woord en de sacramenten ook de kenmerken van de ware kerk. Wij begrijpen niet wat prediking is, wanneer wij niet begrijpen wat het sacrament is.

Vgl. Barth: ‘Preaching, then, is given within that church where the sacrament of grace (de doop) and the sacrament of hope (het avondmaal) are operative, but each partakes at once of the character of grace and hope, for neither sacrament nor preaching has significance except within the church, where each is authenticated by its relation to the other. (…) In this way, by reference to baptism and the Lord’s Supper, the origin and the aim of preaching, [as well as] the course it pursues, are more clearly defined, and the place of the messenger of the word is more plainly seen.’ Karl Barth, ‘The preaching of the Gospel’, trans. B. E Hooke, in: Richard Lischer (ed.)The Company of Preachers. Wisdom on Preaching, Augustine tot the Present. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Company, 2002, 429.

De prediking vindt plaats in de ruimte van de kerk. Daar geschiedt zij, begeleid en verklaard door het sacrament.

A.W. Velema, God ter sprake, 114. Barth kan de preek een sacramentele handeling (‘sakramentaler Akt’) noemen. ‘Was ist das für eine Predigt, die hervorgehoben wird durch Zurücksetzung des Sakraments, die nicht auf das Sakrament hinweisen kann, das sie zu interpretieren hat und von dem sie sich interpretieren lässt? Wir leben doch nicht von dem, was der Pfarrer zu sagen weiss, sondern davon, dass wir getauft sind, dass Gott uns gerufen hat.’ K. Barth, Homiletik, Wesen und Vorbereitung der Predigt. Zürich: EVZ-Verlag, 1966, 43-44.

Het omgekeerde is niet minder waar: de prediking leidt toe naar de viering van de Maaltijd, door ons te ontvouwen waaruit wij leven: de genade en de doop in Christus. En door te ontvouwen wat wij hopen: de verschijning van de Heer in heerlijkheid en de komst van zijn Rijk. Die hoop vieren en delen wij in de eucharistie. Alles wat in de liturgie voorafgaat – het epiklese-gebed, de lezingen, de liederen, de preek – leidt daar naartoe.

De principiële, en door de Reformatie ook beoogde maar niet volgehouden, eenheid van Woord en sacrament stelt ons dus opnieuw voor de vraag wat een kerkdienst is. En wat liturgie is. Het gesprek over liturgie en liturgische vernieuwing ter wille van de prediking brengen wij in de gemeente op het juiste niveau door in te zetten met die vraag.

Barth gaat in zijn colleges uitvoerig in op de neiging, ook in de kerkelijke praktijk van zijn dagen al, om op het teruglopend kerkbezoek te reageren met liturgische vernieuwingen op onderdelen, zonder te onderkennen dat het echte probleem is dat wij een (protestantse) Woord-kerk zonder sacrament zijn geworden. Evenals de kerk van Rome een sacramentskerk zonder Woord werd. ‘There is no doubt that we should be better Protestants if we allowed ourselves to be instructed in this matter by Roman Catholicism; not to neglect preaching, as it so often does, but to restore the sacrament to its rightful place.’ Geciteerd bij Richard Lischer, The Company, 430.

Het gaat in de kerkdienst om de werkelijke presentie van Christus. De kerkdienst deelt in wat de kerk als Lichaam van Christus kenmerkt. In de kerk als Lichaam van Christus is de werkelijkheid van de toekomende eeuw al in het heden aanwezig. De Opgestane is niet slechts een eerbiedwaardige gestalte uit het verre verleden, maar de Levende in ons midden.

Vgl. Peter Brunner, Zur Lehre vom Gottesdienst der im Namen Jesu versammelten Gemeinde. Leitourgia 1954, reprint Hannover 1993, 185: ‘Das Taufgeschehen verlangt dort, wo es im Glauben angenommen und bewahrt wird, mit einer inneren geistlichen Notwendigkeit nach dem, was im Abendmahl geschieht. Es gibt keine Wiederholung der Taufe. Aber es gibt eine Art Fortsetzung und Erneuerung des Taufgeschehens in dem Geschehen des Abendmahles. Die Taufe ist die geöffnete Tür zum Tisch des Herrn. Du kannst diese Tür nicht im Glauben durchschreiten, ohne mit der inneren Notwendigkeit des Geistes zum Tische des Herrn geführt zu werden. Diese Notwendigkeit kann nie rational-logisch begründet werden: sie wird mir nie einsichtig und durchsichtig. Aber sie ist wirksam mit der Macht des Heiligen Geistes. Du kannst nicht als Glied in den einen Leib Jesu eingepflanzt werden, ohne die Vereinigung mit diesem Leibe und damit die verborgene Epiphanie dieses Leibes immer wieder von neuem zu begehren. Die Wirkung der Taufe begründet in Verbindung mit der Mahlstiftung Jesu die Notwendigkeit, dass die Gläubigen als ekklesia zu dem Gottesdienst zusammenkommen, in dem das Mahl des Herrn gefeiert wird.’ Brunner gebruikt in dat verband zelfs het woord ‘ontisch-real’ om aan te geven dat het bij de doop in Christus gaat om een werkelijke inplanting in het Lichaam van Christus (162).

Dat vraagt van de preek dat zij een anamnetische werking heeft. De grote daden van God in het verleden worden zo vertolkt, dat zij tot heden worden.

Peter Brunner, Zur Lehre vom Gottesdienst, 210. Hij beroept zich daar sterk op de Bijbelse theologie van Gerhard von Rad. Naar aanleiding van Deut. 5:2-4 schrijft Von Rad: ‘Die Gottesoffenbarung am Sinai ist nichts Vergangenes, nicht eine historische Angelegenheit für die lebende angeredete Generation, sondern gerade für sie hat sie eine lebensbestimmende Wirklichkeit. Diese Umkehrung der Zeiten hätte in einem literarischen Entwurf keinen Sinn … Aber im Erleben des Kultus, wo vergangenheitliches, gegenwärtiges und zukünftiges Handeln Gottes zusammenfällt zu einer unerhörten Aktualität für den Glauben, da ist dieser Satz allerdings möglich, ja notwendig’. Vgl. G. von Rad, Das formgeschichtliche Problem des Hexateuchs (=BWANT 26). Stuttgart: Kohlhammer, 1938, S.25v. Het belang voor de prediking is evident.

Zowel prediker als gemeente vertrouwen zich toe aan het Woord als openbaring van God. En de preek als perlocutionaire handeling daagt de hoorder ook uit om dat vertrouwen te geven. Maar niet alleen de preek, en zeker ook niet de preek op zichzelf, beoogt en bewerkt dat. Alle elementen in de kerkdienst doen ertoe.

Brunner formuleert hier als orthodox luthers theoloog sterk objectief. Hij denkt en schrijft onmiskenbaar ook vóór de tijd van de postmoderne filosofische kritiek op het realisme. Dat neemt niet weg dat zijn praktisch-theologische intuïtie ook voor nu ter zake is. We geven in een korte samenvatting zijn inzichten weer. Het gaat volgens Brunner naast de prediking in de andere onderdelen van de kerkdienst om verschillende vormen van Woord-verkondiging: in votum en groet, in de zegen, in schuldbelijdenis, boete en absolutie. Allemaal zijn zij verbijzonderingen van de verkondiging van het apostolische Woord. Een bijzondere vorm van Woord-verkondiging is daarbij de schriftlezing. Die is een apart onderdeel van de kerkdienst, en niet een soort opstapje naar de preek. Het is een eigen spreken van het apostolische woord in de kerkdienst, met alle nadruk op orality: de woorden moeten klinken, zoals ze ook bedoeld zijn. Het lied – in psalm en gezang – is verkondiging van de verzamelde gemeente aan elkaar. En natuurlijk is de lofprijzing dienst aan God, ‘Gottesdienst’. Dit geldt ook voor de Viering van het Avondmaal: de gemeente doet dat omdat Christus zelf dat heeft ingesteld (‘gestiftet’), als presentstelling van Hemzelf. In Brood en Wijn hébben wij Hem zelf. Zo ‘ontisch-real’ formuleert Brunner in de lijn van Johannes 6. En wij verkondigen aan elkaar de dood des Heren bij het Avondmaal, wanneer wij elkaar Brood en Wijn aanreiken. Peter Brunner, Zur Lehre vom Gottesdienst, 194-206 en 220 tot 253).

Zij staan in het teken van de opstandingswerkelijkheid van Christus. En zij beogen die te bewerken in het leven van de gemeente, het Lichaam van Christus, en dus in de ervaring van gelovig leven.

Liturgie als levensvorm – kerkdienst als oefening in improvisatie

De protestantse traditie, met name in de gereformeerde kerken, is het zicht op de eenheid van Woord en sacrament onderweg vrijwel geheel kwijtgeraakt. De viering van de Maaltijd van de Heer werd beperkt tot soms vier of zelfs minder dan viermaal per jaar. In de avondmaalsopvatting zijn ook orthodoxe calvinisten zwingliaan geworden.

Vgl. J. Muis, ‘De presentie van de Heer in het heilig avondmaal’, in: Gerrit de Kruijf en Wietske de Jong (red.), Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk. Zoetermeer: Boekencentrum, 2010, 224. ‘Calvijn stelt nu met Zwingli dat het lichaam van de opgestane Heer in de hemel is, en met Luther dat de gelovigen door het eten en drinken van brood en wijn het lichaam en bloed van Christus ontvangen. Hij gaat daarbij uit van het werk van de Geest in de gelovigen die brood en wijn eten en drinken. De vraag is nu of deze sterke nadruk op het werk van de Geest in de gelovigen in de gereformeerde traditie uiteindelijk niet moest leiden tot een zwingliaanse praktijk. Wanneer de menselijke geest steeds sterker naar voren komt in de beleving van het avondmaal en de Geest van God naar de achtergrond verdwijnt, blijft er ten slotte niets anders over dan de herinnering aan iemand uit het verleden.’ Zie ook H. de Leede, ‘And they recognized him in the breaking of the bread’, in: Eddy van der Borght (red.), Strangers and Pilgrims on Earth. Essays in Honour of Abraham van de Beek, Leiden – Boston: Brill, 2012, 655.

Velen zien het avondmaal vooral als een herdenkingsmoment, en kunnen zich weinig meer voorstellen bij zoiets als een presentia realis van Christus in het breken van het Brood en het delen van de drinkbeker.

J. Muis, Onze Vader, 224: ‘Ik zie nog de verbazing en verwarring voor me van een ouderling in mijn eerste gemeente, toen ik in een preek had opgemerkt dat Christus in het avondmaal werkelijk tegenwoordig is. Zij meende dat met de protestantse afwijzing van de transsubstantiatieleer ook het geloof in de werkelijke presentie van de Heer was komen te vervallen.’ Veel predikanten zullen dit herkennen, wanneer zij in de gemeente doorpraten over visie op en beleving van het avondmaal.

Iets vergelijkbaars geldt van de Doop. De relatie tussen de Doop en de Paasnacht is in de loop van de tijd nagenoeg geheel uit het geloofsbewustzijn van de gemeente verdwenen.

Dat de doop-in-Christus de weg is tot het lid worden van de gemeenschap van het Lichaam van Christus, is bij weinig ouders het eerste waar zij aan denken bij de doopwens voor hun kinderen. Vele gesprekken met beginnende predikanten in het kader van modules en Bijbelstudies over de kernteksten uit Romeinen 6 en Kolossenzen 2 over de doop in relatie tot de bestaande praktijk bevestigen dit beeld. Met name scheppingsmotieven (dankbaarheid voor het leven, toevertrouwen aan Gods zorg) komen in doopgesprekken aan de orde. Vervolgens – in veel mindere mate – motieven van verbond en trouw van God door de geslachten heen. Zeer zelden de soteriologisch-christologische motieven van de doop-in-Christus’ kruis en opwekking.

Wij delen de waarneming van Karl Barth dat het functieverlies van de preek alles te maken heeft met dit functieverlies van het sacrament. De preek verliest zeggingskracht, en verarmt, wanneer zij niet in de viering van de liturgie hoorbaar en in het script van de liturgie zichtbaar ergens naartoe leidt. Wanneer zij niet evoceert tot verandering, tot een daad in de vorm van opstaan, naar voren gaan, knielen,, ontvangen, overgave, vooruitgrijpen op het Rijk dat komt, schiet zij tekort. Een preek die niet noodzaakt tot daadwerkelijk diaconaat, voorbede en toewijding, kan vrijblijvend aangehoord worden.

Of – omgekeerd – wanneer de preek eigenlijk geen klem legt op het geweten van sommige hoorders om juist wel te blijven zitten terwijl de nodiging uitgaat bij de aangerichte Tafel. Wanneer de preek vanuit die eenheid van Woord en sacrament niet doet onderzoeken of we in boete en berouw, ons moeten onthouden van Brood en Wijn, of nochtans opstaan en aangaan in een daad van omkeer en naar voren gaan ‘onder tranen’. Als prediking niet meer tot onderscheiden leidt, maar de hoorder gewoon kan blijven zitten, en zelfs moet blijven zitten waar hij of zij zit omdat er geen eucharistie volgt, hoe kan de preek dan evoceren en provoceren?

Vgl. Peter Brunner, Zur Lehre vom Gottesdienst, 183-184.

Wat wij nodig hebben is dus een nieuw zicht op de eenheid van Woord en sacrament met het oog op het delen als toe-eigening van de prediking. We zien signalen van deze hernieuwde aandacht voor de liturgie breder in de protestantse kerken.

Oude, en in de liturgische traditie van de kerk bekende liturgische inzichten worden opnieuw verworven en toegepast. We denken aan de aandacht voor de lezingencyclus van de vroege kerk, leesrooster, oude elementen in de dooppraktijk (doopvernieuwing, dopen in de paasnacht), grotere aandacht voor het Avondmaal, met name ook in de Stille Week. Wat opvalt is dat velen de theologische voeding en inspiratie hiervoor zoeken en vinden bij theologen uit de Anglicaanse traditie: Samuel Wells, Bernt Wannenwetsch, Graham Tomlin en anderen.

De preek

Drie dingen zijn in dit verband van deze hernieuwde aandacht voor liturgie, Woord en sacrament met het oog op de prediking van belang.

Ten eerste schuilt hier een groeiend besef achter dat wij ons in de eredienst begeven in het krachtveld van de door de Bijbel bemiddelde omgang met God. Dat is direct gegeven met de nauwe verbinding van Woord en Geest. In de kerkdienst krijgt dat vorm in een aantal geloofspraktijken van gebeden, lezingen, muziek, samenzang, ontsteken van de Paaskaars, et cetera. Dat zijn uiterlijk bezien riten, maar door de relatie van Woord en Geest zijn zij tegelijk vehikel voor de omgang met God. Wie meedoet, laat zich betrekken in geloofspraktijken. ‘Men kan niet zonder gevolgen meedoen met bidden, zingen, avondmaal vieren, knielen, zegen ontvangen, de Messiah van Händel meezingen of zieken verzorgen. In al die handelingen zijn we in de eerste plaats ontvangers, en als zodanig worden we tegelijk actieve deelnemers.’

G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 458.

Ten tweede doorbreekt de verbinding van de preek met het sacrament het dominant verbale karakter van de dienst. De viering van het sacrament, of de nauwe verbinding van preek met ‘Altar Call’,

In de traditie van het methodisme is de Altar Call een belangrijk en specifiek moment in de eredienst: een apart moment na de verkondiging wanneer gelovigen uitgenodigd worden om naar voren te komen voor gebed, schuldbelijdenis en voorbede met handoplegging.

brengt een andere dimensie van participatie op gang. Herstel van de eenheid van Woord en sacrament, besef dat de preek deel is van de eredienst van de koinoonia van en met Christus, maken ons bewust dat ook de preek liturgie is. Zij is gericht op meedoen, met huid en haar, met hoofd, hart, handen, met verstand, gevoel en wil, en met inzet van onze talenten en gaven. Liturgie vormt ons (geloofs-)leven.

Liturgie als levensvorm. Samuel Wells en Stanley Hauerwas hebben dat samen met een aantal andere docenten christelijke ethiek uitgewerkt met het oog op de ethiek. Ook in de christelijke ethiek kunnen we spreken van een ecclesial turn. De naam werd daarvoor het eerst gemunt. Vgl. Stanley Hauerwas & Samuel Wells, The Blackwell Companion to Christian Ethics Deel V. Oxford 2004. – ‘Re-enacting the Story – werkt kernaspecten van de Eucharistie uit als even zoveel waarden-oriëntaties voor morele vragen. De titels van de bijdragen spreken voor zich: Offering: Treasuring the Creation. Participating: Working toward Worship. Remembering: Offering our Gifts. Invoking: Globalization and Power. Breaking Bread: Peace and War. Receiving Communion: Euthanasia, Suicide, and Letting Die. Sharing Communion: Hunger, Food, and Genetically Modified Foods. Eating Together: Friendship and Homosexuality. Being Silent: Time in the Spirit. Being Thankful: Parenting the Mentally Disabled. Washing Feet: Preparation for Service.

Het gaat, in de derde plaats, ook bij de preek om embodiment. De directe verbinding van de preek met aanbidding, met opstaan en viering van de eucharistie onderstreept dat fundamentele besef. Wij zijn door de Geest gedoopt tot één Lichaam, de gemeente. Lichaam wil dus zeggen: corporate and material.

Stanley Hauerwas & Samuel Wells, The Blackwell Companion, 247-248.

Dat wordt de grondtoon waarop wij het christelijk leven improviseren, aldus Wells met een beeld uit de wereld van het theater.

Zoals de spelers in improviserend theater op het toneel op elkaar ingespeeld een nieuw stuk of een nieuwe interpretatie van een bestaand stuk neerzetten. Wells: ‘Improvisation is ecclesial. (…) It is … a form of hermeneutics. It is concerned with how a text and a tradition are realized by a community in new circumstances. It creates new examples, new aspects of the narrative in the course of its drama, and thus contributes to the hermeneutical spiral of action, reflection, and new encounter with text and tradition. Improvisation is concerned with discernment. It is about hearing God speak through renewed practice and attending to the Spirit through trained listening. It is corporate, since it is concerned with a group of people acting and reflecting like a theatrical company. It is concerned with engaging with the world.’ Samuel Wells, Improvisation. The drama of Christian Ethics. London: Brazos Press, 2004, 66. Vgl. Herman Paul, ‘Vrees niet: discipelschap als improvisatie’, In: Bert de Leede & Herman Paul (red.) Discipelschap. Een theologische peiling. Zoetermeer: Boekencentrum, 2016, 63: Paul sluit aan bij de stelling van Wells dat God zelf de voornaamste actor is in deze improvisatie. ‘Hijzelf is een bron van verrassingen. Wat de toekomst ook onzeker maakt, vaststaat dat niet het lot of het toeval regeert, maar dat God degene is die handelt en mensen uitnodigt op zijn daden te reageren.’

Tot slot van dit alles: het gaat niet om iets als instrumentalisering – en nog minder: entertaining – van de liturgie om een bruggetje te slaan tussen preek en delen. Het gaat om de beweging die de gehele eredienst maakt van doop naar eucharistie, van genade naar hoop, van ontvangen naar delen. Van de preek vraagt het in die beweging zijn werk te doen: perlocutionair, intentioneel, moverend.

Buttrick: ‘Preaching tells The Story which fills the Sacrament with “tensive” meaning: God-with-us. Oh, we don’t imply that sermons will rehearse the meal pericopes again and again, any more than with Baptism we would suggest telling Noah’s flood or the Red Sea escape over and over. Israel remembered paradigmatic events about which other events clustered in mind (“In the time of the exodus…”, “In the time of the exile…”), and these events do associate with a sequence of theological affirmations as we have noticed. Preaching tells the whole story (…) and, juxtaposed with Eucharist, articulates the different meanings of the Sacrament. Clergy need not be concerned to build a mood-bridge from Sermon to Sacrament, or to preach eucharistic meditations whenever the Supper is served: the word of Christ preached will call to the event of Christ sacramentally without our contrivance.’ David G. Buttrick, ‘A Sketchbook: Preaching and Worship’, in: David Day, Jeff Astley and Leslie J Francis (eds.), A Reader on Preaching: Making Connections. Explorations in Practical, Pastoral and Empirical Theology. Durham: Ashgate, 2006, 192.

Oog houden voor sporen van God

De wending naar de kerk impliceert in onze post-christendom context een wending naar de kerkdienst. De aandacht voor discipelschap in veel gemeenten in een niet traditionele omgeving – waar de netwerksamenleving dominanter aanwezig is, met name in stadsgemeenten – is daarvan eveneens een signaal. De kerkdienst als viering in de eenheid van Woord en sacrament is essentieel om te blijven geloven, om ‘er weer even tegen te kunnen’.

Maar – de Geest is als de wind: die waait waarheen hij wil. De kennis van het christelijk geloof is in onze tijd steeds meer beperkt tot de kerk. En de expliciete dienst van God zal steeds meer gaan samenvallen met de zichtbare gestalte van de kerk. Dat is onvermijdelijk. Maar het heil van God is niet beperkt tot de kerk of tot de gelovigen en hun geloof. Wij belijden dat God als Schepper, in Christus, en door de Geest werkzaam is in deze wereld. Wanneer de apostel op de Areopagus – of anno-nú de prediker bij de uitvaart, bij een publieke samenkomst of in een andere missionaire gestalte van kerk – het woord neemt, is het in de diepe overtuiging dat God een God van alle mensen is. Dat Hij zijn sporen trekt in de geschiedenis, bij alle volken, en dat alle mensen in en door Hem én tot Hem bestaan. In dat spoor doen we wat we moeten doen: dialogiseren, de vragen niet ontwijken, verantwoording geven van de Hoop, met respect en zachtmoedigheid. En in het besef dat er altijd een moment komt dat het erom spant. Dat er gelachen wordt, gespot, of dat er in een uiterst geval klappen vallen.

Vgl. Hand. 16:14-24; 17:32; 21:26-26. Vgl. vele passages in de brieven, autobiografisch bij Paulus, reflectief in de eerste Petrusbrief (2:19vv. 3:13vv.) En uitvergroot in de Apocalyps: er zijn in de geschiedenis barre tijden voor gelovigen, dat getuigenis staat tegenover getuigenis (1:2 en 9:12,11 en 17).

De modus van de toespraak zal buiten de dienst van Woord en sacrament altijd die van de dialoog (de homilie) of de apologie zijn. En hier geldt bij uitstek dat wat de prediker zegt nauw samenhangt met wie hij is. Op de postmoderne Areopagus geldt niet minder dan voorheen op de Areopagus van het corpus christianum en later op de Areopagus van de civil religion van het cultuur-christendom: (s-)preken is op de Areopagus bij uitstek communication of truth through personality.

Aldus de definitie van de preek bij Phillips Brooks, een van de legendarische predikers uit de negentiende eeuw (1835-1893).

Voortgaand gesprek

Het voortgaande gesprek over de preek is ook een vorm van delen. Het kan een sterke vorm zijn van toe-eigening van de prediking met het oog op het leven in de wereld. Daarmee doen we recht aan de medeverantwoordelijkheid van de gemeente voor de dienst van Woord en sacrament. Het is een belangrijk middel om de kwaliteit van de prediking en van de diensten te bewaken en te behartigen. Het is ook de plaats om de nood van de sprakeloosheid van de hoorders te delen, de aanvechting en de Godverlatenheid. Het gesprek in de gemeente is voor de voorganger ook de plaats om de lange adem te oefenen zoals Christus zelf die had in zijn omgang met mensen coram deo. Dit delen in het voortgaand gesprek helpt de prediker om te zijn wie hij of zij moet zijn: man of vrouw van de zorg voor de ziel. Die zorg is niet gebaat bij snelle antwoorden, maar bij de goede vragen en een Woord van de overzijde.

In VI.D Praktijken volgt een format met het oog op het gesprek over de prediking in de gemeente.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken