Bevrijdingstheologie
Tweede zondag van Advent (Filippenzen 1:3-11 en Lucas 3:1-6)
In Lucas 3:1-2 zet Lucas de machten in de dagen van het optreden van Johannes de Doper in het gelid. Zijn evangelie is contextuele theologie. Theologie, geen geschiedschrijving, al lijkt dat wel zo. Ook in 1:5 en 2:1-2 lijkt het hem om geschiedschrijving te gaan, wanneer de grote namen van die eerste decennia van de eerste eeuw van onze jaartelling de revue passeren. Maar dit alles is decor, het is context. Het duidt de wereld aan waarin het verhaal dat Lucas vertelt zich afspeelt.
Het verhaal ‘over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren’ (Handelingen: 1:1 – NBG ’51), zíjn verhaal over Jezus, zijn persoonlijke interpretatie en verwerking daarvan. Theologie, geschreven tegen de vigerende machten, politieke theologie en wel bevríjdingstheologie.
Dat zien we ook in de antifoon van de introïtus van deze zondag – Populus Sion – en in de eerste psalm (Psalmen 80). Wat moeten Tiberius, Pilatus, Herodes, Filippus, Lysanias en de religieuze zetbazen van Rome, Annas en Kajafas, horen? Dat de eigenlijke sootèr komt: ‘Gij volk van Sion, zie, de Naam des Heren komt van verre om de volkeren te verlossen’ (Lat.: Populus Sion, ecce Dominus veniet ad salvandam gentes –naar Jesaja 30:19.30 en Psalmen 80:2). Verlossing, bevrijding (Gr.: sootèria) van Godswege voor verschoppelingen. Godsmacht tegenover keizersmacht.
Lucas vertelt het niet zonder humor en ironie. Na al die groten der aarde genoemd te hebben ‘geschiedde’ (Gr.: egeneto), zo schrijft hij, ‘het woord van God tot Johannes’ (3:2). Dát is de ‘geschiedenis’ waar het Lucas om gaat. Dat midden in deze baaierd van geweld, rechtsverkrachting, roof, uitbuiting, onderdrukking, marteling, verkrachting en mensenverachting – want daarover gaat het bij deze grote namen – en dwars daartegenin, het woord van God echte geschiedenis schrijft, bevrijdingsgeschiedenis voor de volkeren van deze wereld. Want, zo zegt de antifoon en zo zegt Lucas (3:6): alle vlees zal de bevrijding Gods zien. Dát is wat de kerk met Advent viert, déze explosieve boodschap, dit revolutionaire gebeuren.
Tegenmacht
Maar hoe werkt dat dan? Waar komt die tegenmacht vandaan? Nu laat Lucas zijn zoeklicht rusten op Johannes. Contrasterend met en tegenover al die groten verschijnt daar een rondtrekkende prediker, een profetische gestalte, ver weg in de woestijn aan de oever van een onooglijk riviertje: de Jordaan. Hij verkondigt, predikt, roept op tot ‘doop van omkeer tot wegzending van dwalingen’ (3:3).
Die tegenmacht wordt opgeroepen door het woord van God, door de ‘Naam des Heren die van verre komt’ en die hier komt aanwaaien vanuit de woestijn. Het is de Naam die aan Mozes geopenbaard werd, eveneens in de woestijn: ‘Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw (…)’ (Exodus 34:6vv.): alles wat die ‘groten’ (Lucas 3:1-2) nu dus juist niet zijn. Juist in die situatie, in díe context, wordt de priesterzoon Johannes – gepokt en gemazeld door de Schriften als hij is– aangeraakt door de Naam van deze God en roept hij de mensen die tot hem komen op tot vernieuwing van hun leven en tot dienst aan deze God, de enige dienst die werkelijk vrij maakt. Zó werkt dat dus en zó krijgt de tegenmacht gestalte in de wegzending van dwalingen, in een nieuwe gehoorzaamheid, in nieuwe gemeenschap die zoekt naar wegen van barmhartigheid, genade, enzovoort. Dat is het waar het in de doop over gaat. Zo ‘advenieert’ de tegenmacht God als interventie in de concrete geschiedenis van mensen. Door verkondiging en doop.
De weg van de doop
Die tegenmacht baant een andere weg dan de dwaalwegen waarop de dopeling vóór haar/zijn doop te raap lag: een rechte weg, de weg van de Heer. Lucas schildert die andere weg, de doopweg, als de weg die elke berg en heuvel met de grond gelijkmaakt en alles wat verdorven is recht maakt. De weg van de gedoopte gemeente in de wereld. Zo werkt dat dus. Dat is het wat Lucas heeft verstaan en beschrijft als geschiedenis die steeds opnieuw door het woord wordt geschreven. Het lijdt geen twijfel dat Lucas geschreven heeft in, vanuit en voor de beginnende gemeente van Christus. Dat is de gemeente waarin de tussenmuur die scheiding maakte (Efeziërs 2:14) is weggebroken, waarin het er niet meer toe doet of men Jood is of Griek, man of vrouw, slaaf of vrije (Galaten 3:28) en die in de feitelijkheid van haar bestaan een eerste gestalte is van het pasa sarks van Lucas 3:6. Het is een gemeente die in het zoeken van de weg (Handelingen 9:2), in het vermijden van dwaalwegen en wegzenden van dwalingen (Lucas 3:3), steeds opnieuw moet groeien ‘in helder inzicht en fijngevoeligheid om te onderscheiden waarop het aankomt’ (Filippenzen 1:9-10).
Berg en dal
Bergen moeten met de grond gelijkgemaakt worden. Dat betekent niet dat er niets boven het maaiveld mag uitsteken. Integendeel, er zijn uitstekende mensen nodig om bergen te slechten. Het gaat hier om wat Maria in haar lofzang zingt en waarin zij vertolkt wat in vele psalmen gezegd wordt. De machten van Lucas 3:1-2 zijn bergen. Zij ‘versmelten voor het aangezicht des Heren’ (Psalmen 97:5). ‘Baant een weg voor Hem die door de vlakten rijdt (…) Hij is de vader van wezen en de rechter van weduwen’ (Psalmen 68:5-6). ‘Mogen voor het volk de bergen vrede dragen’ (Psalmen 72,3).
Het gaat bij Lucas om het politiek-maatschappelijk engagement van de gemeente. Dit krijgt al gestalte in de feitelijkheid van haar bestaan. Het gaat om een wereld waarop gerechtigheid woont, waarop de Naam gestalte krijgt. Dat grote visioen over ‘alle vlees dat de bevrijding van God zal zien’ viert de gemeente in de Advent: Gij volk van Sion, zie, de Naam des Heren nadert van verre om de volken te verlossen.
Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.