Bij het begin van de Stille Week
6e zondag van de Veertigdagentijd (Marcus 11:1-11, Psalmen 118:1-2.19-29, Jesaja 50:4-7, Psalmen 73:13-20, Filippenzen 2:5-11 en Marcus 14:1-15,47)
De wijding van de palmtakken, de palmpasenprocessie en het altijd weer indringende lijdensverhaal dat op deze dag in de dienst gelezen wordt zullen veel tijd vragen; er wordt wellicht niet eens gepreekt. Daarom geef ik bij de lezingen slechts enkele korte suggesties.
Het Evangelie van Marcus is, naar bekend, een verontrustend kort verhaal. Het is zeer beperkt en moet het daarom doen met de essentialia. Na het begin in de woestijn met Johannes de Doper, naar wie de mensen van Jeruzalem en Judea uitlopen om zich in de Jordaan te laten dopen (1:5), komt Jezus met het oog op het Koninkrijk Gods, de nieuwe oriëntatie op Jeruzalem, uit Nazaret, Galilea, naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen (1:9-11). In de volgende hoofdstukken trekt Hij met zijn leerlingen door Galilea, waar Hij het evangelie van God verkondigt en genezingen doet. In hoofdstuk 10 begint Jezus zijn weg naar Jeruzalem. In de eerste lezing van vandaag horen we over zijn vreugdevolle intocht in Jeruzalem (11:1-11). In de stad van David wordt het koningschap van David bejubeld, en Jezus komt op een ezel binnen in deze stad van alle beloften. Eigenlijk is het jammer dat wij steeds al weten hoe het verder gaat. De tekst heeft namelijk een krachtig verhaal over de leidslieden van die stad en deze vreemde koning in Jeruzalem.
Door de poorten der gerechtigheid
De verzen uit Psalm 118 zijn fragmenten uit een lied van vreugde. Binnengaan door de poorten van de gerechtigheid, daardoor binnengaan en de Heer loven: als dat niet goed is! Maar het veelgehoorde citaat over ‘de steen die de bouwers verworpen hebben en die de hoeksteen, de drager geworden is’ (118:22) geeft steeds weer te denken. Is dat zo, ook voor ons? Is, zeer werelds gezegd, deze kei onze man? Die vraag moet zeker gesteld worden op deze dag, waarop wij Hem met palmtakken en kleden op de grond binnenhalen in óns Jeruzalem.
‘De Heer heeft mij leren spreken’
Ehe Sprache Ansprache war. Waren wij niet toegesproken, wij zouden nooit zijn gaan spreken. En de woorden die de spreker ons aanreikt, zijn woorden die hij of zij ook weer van horen zeggen heeft. Toch dicteren de woorden niet ons spreken. Alleen door al dat ‘verleden materiaal’ in te zetten, bereiken wij het heden, spreken wij hier en nu. Staan wij, vrij. Is het geheim van de Messias dat Hij iedere morgen luistert, dat Hij daarom ook geslagen wordt, maar dat Hij er daarom ook niet onderdoor gaat (Jesaja 50:4-7)? Zoals Hij gesproken heeft, zo zal Hij spreken.
Het lot van de goddelozen
In profane taal gezegd vraagt Psalm 73: Waarom zou je zelf rechtvaardig leven als je ziet dat het de goddelozen en hoogmoedigen goed gaat? Voor de psalmist is dit een vraag die ertoe doet, totdat hij binnengaat in Gods heiligdom en hun einde ziet. De Heer verjaagt ze in een oogwenk als beelden uit een boze droom. Alsof de onmogelijkheid van het kwaad daarmee opgenomen wordt en in de duisternis een plaats krijgt, om niet ten einde toe pijn te blijven doen (73:13-20). Waarmee niet gezegd is dat je in zo’n paar woorden de psalm ook maar enigermate tot zijn recht kunt laten komen.
God verhoogde Hem die zich vernederde
Volgens Filippenzen 2:5-11 – een ‘Christushymne’ – zou je moeten proberen te leren denken zoals Jezus Christus dat doet. Hoewel Hij de gestalte van God heeft, doet het er voor Hem niet toe aan God gelijk te zijn. Hij heeft de gestalte van een slaaf aangenomen om aan de mensen gelijk te zijn. Daarbij gaat het er Paulus niet om ons te beschrijven als slaven, soms of vaak nauwelijks ter zake doende prutsers. Het gaat erom dat Hij die aan God gelijk is – de Messias – niet voor God heeft willen spelen, maar aan de mensen gelijk heeft willen zijn. Daarom heeft God Hem verhoogd en Hem een Naam boven alle namen gegeven. Hem erkennen is de Vader eren.
Het lijdensverhaal
Bij Marcus komt Jezus pas in hoofdstuk 11 aan in Jeruzalem. We lazen over de vreugdevolle intocht in de stad (11:1-10). Dan is er het verhaal over de vijgenboom waarvan Hij vruchten verwacht nu Hij honger heeft, maar er is niets (11:12-14.20-26). En Hij reinigt de tempel (11:15-19). Alsof dat de vijgenboom is in wiens schaduw je goed kunt zitten en die drie keer per jaar, eigenlijk voortdurend, iets te eten geeft – maar nu niet. In enkele regels volgt dan de confrontatie met het gezag (11:27-33) en de gelijkenis van de wijnbouwers in de wijngaard (12:1-12). Hoofdstuk 14 – het eigenlijke lijdensverhaal – zet in met de trouw en genegenheid van een vrouw met een albasten kruikje (14:3-9). Zij blijkt te weten wat er op het spel staat. Het Paasfeest, het feest van bevrijding en vrijheid, blijkt de tijd om Hem uit de weg te ruimen. Het is het verhaal van zijn trouw. ‘Neem deze beker van Mij weg, maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt’ (14:34). Deze zondag maakt ons opnieuw tot getuigen van dit pijnlijk intieme verhaal over Jezus.
Welke van de vier passieverhalen je ook leest – dat van Matteüs, Lucas, Johannes of zoals vandaag Marcus – het loont de moeite om het eens te lezen in de tijd van het verhaal, dus in de onvoltooid tegenwoordige tijd. De woorden brengen je dan dichter bij het verhaal. Ze maken je tot tijdgenoot van dit gebeuren.
Deze exegese is opgesteld door Jan Engelen.