Bij Marcus 8:27-9:1
‘Kom op, kinderen, we gaan allemaal onder de bank liggen. Dan denken jullie ouders dat jullie in de dierentuin zijn gebleven!’ roept juf door de microfoon als de bus de straat van de school indraait. ‘Gaaf!’ roept Daan en meteen duikt hij onder de bank. De andere kinderen volgen meteen zijn voorbeeld. ‘Ooh… waar zijn onze kinderen nou?’ roepen de vaders en moeders als ze de lege bus zien. ‘Ze zijn toch niet in de dierentuin gebleven? Wat moeten we nou?’ ‘Hahaha!’ roept iedereen. ‘We zijn hier!’ Alle kinderen stormen de bus uit en rennen op hun ouders af. Al snel staat iedereen te knuffelen of lange verhalen over de dierentuin af te steken. ‘Waar is Eva?’ roept de vader van Eva. ‘Is zij in de dierentuin achtergebleven?’ De juf schudt haar hoofd. ‘Ik weet zeker dat ik haar gezien heb.’ ‘Eva zit nog in de bus!’ roept Daan. ‘Ik heb haar zelf nog gezien, daarnet.’ Snel lopen Eva’s vader en de juf de bus in. Achterin de bus zit Eva nog onder de bank. ‘Maar Eva, waarom zit jij nog onder de bank?’ vraagt de juf. ‘Ik wilde wachten totdat iedereen weg was. Want ik wil helemaal niet dat iedereen ziet wat voor stomme jas mijn vader aan heeft!’ ‘Er is toch niks mis met mijn jas?’ zegt Eva’s vader. ‘En al was dat wel zo, dan hoef je je daar toch niet voor te schamen? Ik word er verdrietig van dat je je zo gedraagt.’ Eva verbergt haar gezicht in haar handen en denkt na. Haar vader is toch de liefste vader van de wereld? Wat maakt zo’n jas dan nog uit! ‘Sorry pap,’ zegt ze dan. ‘Ik vind je jas dan misschien wel stom, maar je blijft de liefste vader van de wereld en ik ben blij je weer te zien.’ Eva’s vader geeft haar een dikke knuffel en samen lopen ze de bus weer uit.
Bij Marcus 8:27 – 9:1 / Marcus 8,27-9,1