Blijf bouwen op Gods reddingsplan

7e zondag na Epifanie (Genesis 45:3-11.15, Psalm 37:1-11.39-40 en Lucas 6:27-38)
Wat opvalt aan Psalm 37 is de reeks opeenvolgende verzen waarin de Ene het object is: ‘Bouw op de Ene’ (37:3), ‘heb vreugde in de Ene’ (37:4), ‘cirkel in al je gangen om de Ene, vertrouw op Hem’ (37:5), ‘wees stil voor de Ene, wacht op Hem’ (37:7, NB). De psalm is een abecedarium, waarbij steeds een volgende letter van het alfabet aan het begin van een tekstregel staat. Zo doet de gemeente zingenderwijs waartoe de psalmist oproept: vers voor vers bouwen op de grondslag die de Ene is.
Met elk vers stelt zij zich steviger op, bouwt weerstand op om niet wanhopig, kwaad of jaloers te zijn op degene die werkt voor de firma list en bedrog. Nog even en de Ene maakt korte metten met ze. En: ‘Die hopen op de Ene, zij beërven het aardland!’ (37:9).
Broederschap
Als iemand reden heeft om wanhopig, kwaad of jaloers te zijn, dan is het Jozef wel die door zijn broeders als grofvuil is behandeld: in de put geworpen en verhandeld. Als de broeders wegens de hongersnood in het land zijn afgereisd naar Egypte, is er de ontmoeting met Jozef en dient zich de ontknoping aan van dit familiedrama. Deze ontknoping cirkelt rond het thema broederschap. Jozef maakt zich pas bekend nadat de broeders hebben geleerd wat broederschap inhoudt: dat de een, de oudere, de sterkere, instaat voor de jongere, de zwakkere. Dat gebeurt als Jozef de broeders laat terugkeren en eist dat zij Benjamin achterlaten, en Juda aanbiedt om de plaats in te nemen van Benjamin, de jongere (Genesis 44:18-34). Dan is de ban gebroken en kan de band tussen de broeders en Jozef worden hersteld.
In de tekst is dat te zien als Jozef voor de derde keer weent. Twee keer eerder weent hij, de eerste keer alleen, de tweede keer samen met Benjamin (45:2.14). De derde keer echter weent hij ‘om hen’ (Hebr.: ‘alehèm, 45:15), om alle broeders gezamenlijk. Het duidt op het begin van herstel van de band tussen hen allen. Met tranen en kussen wordt de vrede tussen hen bezegeld.
De vrede van zijn broeders
Om te weten dat met het herstel van de broederschap hun aller vrede is gediend, moeten we enkele hoofdstukken teruglezen. In hoofdstuk 37 heeft vader Jakob zijn zoon Jozef naar zijn broeders gezonden om om te zien naar ‘de vrede van zijn broeders’ (37:14). Als hij zijn broeders niet kan vinden, zegt hij: ‘Ik ben mijn broeders aan het zoeken’ (37:16). Het lijkt alsof Jozef nu, na alles wat hij heeft meegemaakt en zijn broeders naar hem toe zijn gekomen, eindelijk hén heeft gevonden die hij zocht. Nu pas kan hij doen wat zijn vader hem opdroeg: omzien naar ‘de vrede van zijn broeders’.
Het grote plan van vrede en redding
Dat het met ‘de vrede van zijn broeders’ eigenlijk om iets veel groters gaat, namelijk de vrede en het heil van allen, leert ons de tekst waar Jozef zichzelf aan zijn broeders bekendmaakt (45:4). Dan geeft hij te kennen dat de grondslag voor hun verzoening ligt in het plan van de grote redding die God al die tijd met hen voorheeft. Doordat Jozef zijn eigen geschiedenis relateert aan Gods heilsplan, vervalt hij niet in wrok of wraak en al helemaal niet in vergelding.
In de Griekse vertaling van de woorden die Jozef gebruikt om Gods heilsplan te duiden, speelt het werkwoord kataleipoo (= ‘reserveren’, ‘ontsnappen’) een belangrijke rol. Wat Jozef is overkomen heeft tot doel een grote ‘redding’ (Gr.: kataleipsis), namelijk het laten ontsnappen van de broeders aan de hongersnood (45:7). Het voornemen van de Ene is om hen als ‘overblijfsel’ (Gr.: kataleimma) te zetten op het aardland en hen in leven te houden.
De woorden kataleipsis en kataleimma trekken onze aandacht. Met reden, want het woord ‘overblijfsel’ speelt een cruciale rol in het heilsplan waarover we lezen bij de profeet Jesaja: ‘Te dien dage zal wat de Ene doet ontspruiten zijn tot sieraad en tot eer – de vrucht van het land tot trots en tot luister voor Israëls ontkomenen (Gr.: to kataleifthen tou Israèl). Geschieden zal het: het overblijfsel in Sion (Gr.: hupoleifthen en Sioon), (en) wat er rest in Jeruzalem (Gr.: kai kataleifthen en Ierousalèm), “heiligen” zullen ze heten – al wie opgeschreven zijn ten leven in Jeruzalem’ (Jesaja 4:2-3 – NB; vgl. Jesaja 10:21-22).
Als Jozef niet – in de bewoording van Psalm 37 – zou hebben ‘gebouwd’ op de Ene, dan zou hij zijn lotgevallen en die van zijn broeders niet hebben geduid als onderdeel van Gods reddingsplan om hen te maken tot ‘heilige rest’. Hij zou ten prooi gevallen zijn aan wraakgevoelens omdat hij de rode draad niet zou hebben gezien die zijn leven verbindt met die van zijn broeders. De basis voor verzoening legt een mens door in het verhaal waarin verraad, ontrouw, jaloezie onder de broeders een rol spelen, de hoofdrol toe te kennen aan de Ene.
Gods barmhartigheid en goedertierenheid
Ook Lucas 6:27-38 zet onze verzoenende houding in een ruimer kader. Wat Jezus vraagt van wie geloven – te zegenen wie jou vervloeken, te bidden voor wie jou belagen, goed te zijn voor wie jou kwaad doen en je vijand lief te hebben – gaat in tegen ons gevoel voor gerechtigheid. Het tart de menselijke logica. De reden voor deze handelwijze die Jezus voorhoudt, wordt dan ook niet gevonden bij de mens, maar bij God. Omdat Hij goedertieren is jegens de genadelozen en de bozen zullen wij zonen van de Allerhoogste wezen, mits wij doen zoals Hij doet (6:35vv)! Zo wijst ook het evangelie de weg naar verzoening: een weg die begaanbaar is zolang je maar blijft bouwen op de Ene.
Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.