Boven komt beneden langs
Pinksteren (Joël 3,1-5, Handelingen 2,1-11 en Johannes 20,19-23)

Getuigen zullen ze zijn, de apostelen, wereldwijd. Eerst in Jeruzalem, in het hart van Israël, in Judea en Samaria, en ten slotte in één moeite door tot aan het uiterste der aarde, schrijft Lucas in Handelingen 1,8. Dat lijkt een angstig ambitieuze onderneming, maar het is in lijn met wat de profeten in hun meest royale visioenen voor ogen hadden: Israël tot zegen voor alle volkeren.
Het is feest in Jeruzalem, sjabhoe‘ot wordt gevierd, het wekenfeest. Oorspronkelijk was dat een oogstfeest. Gaandeweg is het verband gelegd met de wetgeving op de Sinai. De Tien Woorden, het verbond, de Tora werden daar ‘gegeven’. Ze werden ‘gezaaid’ met het oog op niets anders dan een heilzame oogst. Ook daar op de Sinai vlagen wind en vuur. En, volgens de joodse overlevering, een verwarrende veeltaligheid: zeventig volken stonden erbij, zeggen de rabbijnen, met evenzovele talen; die staan voor de hele wereld, alle volken. En ieder mens, ieder volk hoorde de woorden in zijn eigen taal. Maar niemand luisterde, niemand had (of zag) zin in die woorden, in dat aangereikte verbond. Behalve Israël. ‘Boven’ komt ‘beneden’ langs ‒ en Israël ontkomt er niet aan.
Beweging
En nu, op de ‘vijftigste’ (Gr.: pentèkostè) dag, de gedachtenisdag van het feest in de woestijn, is er weer een veelheid van talen, een veelvoud van volken en landstreken. Zeven streken en tien volken, een verwijzing naar de zeventig in de woestijn.
En nu hoort ieder wél zijn eigen lied, in zijn eigen taal (zie LB 871: ‘Het lied in alle talen zal zijn liefde loven overal’). Geen verwarring, geen Oost-Indische doofheid. In lijn met wat de profeten in hun meest royale visioenen voor ogen hadden: Israël tot zegen voor alle volkeren (LB 762; Jes. 25,6-8). Geest, heilige Geest, zal dat op even raadselachtige als ruimhartig wijze mogelijk moeten maken, en dat is wat in Handelingen 2 wordt aangekondigd.
De komst van de Geest is bij Lucas een publiek gebeuren. Dat spektakel brengt mensen buiten het huis van de leerlingen in beweging: de massa loopt verrast te hoop. De evangelist Johannes schrijft er heel anders over (20,19-23). Daar zijn de leerlingen na het drama van Golgota angstig bijeen achter gesloten deuren. Desondanks staat Jezus opeens in hun midden. Hij wenst ze vrede, laat hun zijn handen en zijn zijde zien en zegt vervolgens: ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u.’ Daarna blaast Hij op hen en zegt: ‘Ontvangt de heilige Geest.’ Privé, een intiem moment, in een gebarricadeerd huis; heel anders dan in Handelingen. Maar ook hier ontstaat beweging: ‘Zoals Ik gezonden ben, zo zend Ik u’ (20,21). Dat hebben Johannes en Lucas gemeen: beweging. Van binnen naar buiten: het evangelie moet de straten in, de pleinen op.
Geest
Dat is wat Lucas vertelt over de vijftigste Paasdag. En hij laat Petrus even later een bevlogen toespraak houden, waarin deze nadrukkelijk verwijst naar de profeet Joël: ‘Het zal zijn in het laatste der dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees’ (Hand. 2,17 – NBG51): Petrus geeft een nadrukkelijk eschatologische draai aan Joëls ‘Daarna’ (3,1). In het Hebreeuws staat er roeach, ‘geest’, die waait waarheen hij wil, ‘wind’, die onophoudelijk en vrij is. Die een woest reinigende storm kan zijn en een verkoelende bries. Die tegenwind is voor de verachters van humaniteit, en wind in de rug voor wie smachten naar gerechtigheid, voor wie zoeken naar vrede. Een rusteloze geest, altijd in beweging. Hoe kan het ook anders?
Een grote en geduchte dag
‘Daarna’ – Joël ziet het voor zich. Wonderen in de hemel en op aarde, bloed, rook en vuur. Wie de Eeuwige wil aanduiden, komt er niet (z)onder uit: rook, vuur, wind. Een ‘grote en geduchte dag’ (3,4). De evangelisten en apostelen moeten werkelijk gedacht hebben dat die aangebroken was in hun tijd; Jezus zelf dacht het. Maar hij was het niet, nog niet. Het duurt al even, sindsdien. De kerk en wij hebben het mettertijd hooguit nog aarzelend over de G/geest, net als over de stelligheid en de vervoering van Petrus. In de geschiedenis van de kerk, die al snel een gevestigde macht was die eerder uit was op zelfbehoud dan op revolutie, kon men een al te wilde geest meestal niet goed gebruiken. Geesten in overvloed, maar de meeste daarvan zijn eerder last dan lust. Ze moeten liefst zo snel mogelijk weer terug in de fles waaruit ze in een onbewaakt ogenblik zijn ontsnapt.
Geen Geest zonder Woord
Als Luther het oude Veni Creator vertaalt en tamelijk vrij bewerkt, voegt hij in het vierde couplet nadrukkelijk het Woord (met een hoofdletter) in. De geest is bij Luther altijd woordgebonden. Want, zegt hij: ‘God zal niet toelaten dat je maar wat heen en weer fladdert, op zoek naar de een of andere verzonnen geest. En dat iemand dan zou zeggen: Ik heb het van de heilige Geest, die heeft het me ingefluisterd – ja, je zult het wel van de jammerlijke influistering van de duivel hebben, want die wil niets liever dan de heilige Geest losmaken van zijn Woord.’1
Luther heeft last van dwaalgeesten die onder aanroeping van de heilige Geest hun activiteiten uitleggen en rechtvaardigen. De geesten moeten dus gescheiden worden.
En dan zegt Luther in zijn Kleine Catechismus over de heilige Geest: Hij roept, Hij verlicht, Hij heiligt, Hij behoudt, Hij vergeeft – en Hij zal opwekken en eeuwig leven geven. Zeven eigenschappen, zeven werken – septiformis, zevenvoudig. Die zeven aspecten heeft men in Jesaja 11,2-3 gelezen. Dat is wellicht een behulpzaam keurmerk. Niet alle spektakel is immers ‘van de Geest’.
Deze exegese is opgesteld door Gerben Westra.
- Vgl. J. Kulp, Die Lieder unserer Kirche, Göttingen 1958, 161. ↩︎