Brood genoeg voor iedereen
4e van de Veertigdagentijd (Jozua 4:19-5:1.10-12 en Johannes 6:(1)4-15)
In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer.[1] Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.
In het Midden-Oosten is het tot op de dag van vandaag onbestaanbaar dat een gast vertrekt zonder gegeten te hebben. Ook de menigte die naar Jezus toekomt in Johannes 6:4-5 is als het ware te gast bij Jezus. En dat betekent dat er voor hen gezorgd moet worden. Dat stuit op een aantal praktische bezwaren, zoals de grootte van de menigte en het beschikbare budget. In dat soort omstandigheden kom je veel verder met creativiteit en het kijken naar wat er al in de groep aanwezig is. Er blijkt een jongen te zijn met vijf broden en twee vissen. Over die aantallen kun je in commentaren genoeg vinden.
Aan de rand van het water
Een mooi aanknopingspunt voor deze zondag om de evangelielezing met die uit Jozua te verbinden, is dat er gedeeld wordt (Johannes 6:11) aan de rand van het water (6:1), kort voor het Pesachfeest (6:4). Jezus dankt aan de oever van het Meer van Galilea voor dat wat er is, en begint te delen van de broden en vissen. Er blijkt meer dan genoeg voor iedereen. Het is precies als met het manna: dat moet gedeeld worden, en dan blijkt het genoeg te zijn voor iedereen. Dat heeft het volk Israël geleerd in de woestijn (Exodus 16:14-36). Veertig jaar lang heeft het dat manna gegeten, tot het moment dat ze de Jordaan oversteken. Dan verandert alles. De gang door het water van deze grensrivier is het einde van een tocht die begon met die andere gang door het water in de Rietzee. Vanaf nu is het volk in het Land van bestemming. De stenen zullen daaraan herinneren (Jozua 4:20-23). En ook daar wordt aan de oever van het water brood gedeeld.
Gehoorzaamheid aan de Tora
Maar eerst volgt er nog een andere rituele handeling: de besnijdenis (Jozua 5:2-9). Het volk heeft door de woestijn heen, en door de Jordaan heen, de geboden letterlijk gevolgd door achter de ark aan te gaan. Nu ze in het Land zijn, moet de gehoorzaamheid aan de Tora verder vorm krijgen, en daar hoort de besnijdenis bij. Het gaat in het boek Jozua niet om de strijd om het Land in te nemen. De meeste tekst wordt besteed aan rituelen en gehoorzaamheid aan de Tora. Want die – en niet de eigen macht of kracht, of de etnische afstamming van het volk Israël – bepaalt of je in het Land mag wonen. Zo mag Rachab, de Kanaänitische, wel in het Land wonen (Jozua 2), en de Judese Achan (Jozua 7) niet.
De cirkel is rond
De mannen voelen door de besnijdenis aan den lijve wat het betekent om deel uit te maken van het volk van God, zoals aan Abraham beloofd (Genesis 17). De ‘schande van Egypte’ is van hen afgewend: ‘Ik heb afgewenteld’ (Hebr.: galloti), lezen we in Jozua 5:9. En dit gebeurt in ‘Gilgal’, een woordspel met het Hebreeuwse werkwoord galal, ‘wegrollen’. De ‘schande van Egypte’ (5:9) wordt nergens anders genoemd. De lezer hoort er een verwijzing in naar de slavernij in Egypte. De Israëlieten waren slaven, maar zijn nu een vrij volk in een eigen land. Het cultisch reine volk is nu klaar voor het vieren van Pesach. Dit kan immers niet gevierd worden door onbesnedenen (Exodus 12:43-48). Met matses en graan wordt aan de oever van de Jordaan in Jozua 5:11 het Pesachfeest gevierd en is de cirkel rond. Wat ooit begon met Pesach in Egypte (Exodus 12) wordt met Pesach bij de entree in het Beloofde Land afgesloten. De uittocht is ten einde, de intocht kan beginnen. Iedereen is er klaar voor, en het brood wordt gedeeld.
Geheugensteun
Met het vieren van Pesach verdwijnt ook het manna (Jozua 5:12). Van het manna zal alleen de ene omer in de kruik overblijven die is bedoeld om het aan de volgende generaties te kunnen vertellen (Exodus 16:33). Het is een soort van geheugensteun, net als de stenen bij de Jordaan (Jozua 4:20-24) die uitnodigen om te vertellen wat er gebeurd is. Hoe lang de manden met het overgebleven brood en vis uit Johannes 6:13 bewaard zijn, is voor het evangelie niet van belang. Maar ook hier wordt na een indrukwekkende gebeurtenis verzameld van wat er overblijft. Terwijl iedereen dacht dat er vast tekort zou zijn. De manden staan er, net als de kruik met manna en de stenen aan de oever van de Jordaan, als geheugensteun en teken.
Als er gedankt wordt voor de gave, als er gedeeld wordt, en als er vertrouwd wordt op God, dan blijkt er genoeg voor iedereen en komen nieuwe bestemmingen binnen bereik: het Beloofde Land en het hemelse Koninkrijk.
Deze exegese is opgesteld door Marieke den Braber.
Voetnoot
[1] Zie p. 2-3 van (de papieren editie van) dit blad: M.C. de Boer, Het Evangelie van Johannes: ‘Opdat ook
jullie geloven’.