Menu

Basis

Creatieve herinnering

Bijbelwetenschappen

3e zondag van de Veertigdagentijd (Exodus 20:1-17, Romeinen 7:14-25 en Johannes 2:13-22(25))

Op deze derde zondag van de Veertigdagentijd nodigen drie teksten uit om vanuit de ervaring van de uittocht uit Egypte en Pasen terug te kijken naar de tijd daarvoor. Het verleden komt in een ander licht te staan, de betekenis van het heden komt scherper in beeld en minstens een deel van de huidige situatie krijgt een verklaring.

Er zijn andere reeksen van tien (of twaalf) geboden, bijvoorbeeld Exodus 34:14-26. Het bijzondere van de Tien Woorden in onze tekst is de expliciete verwijzing naar de bevrijding uit Egypte, vanaf de inleidende zelfvoorstelling van de Eeuwige (20:2). Je moet het verleden niet al te rooskleurig te zien, je niet afvragen of het inderdaad zo erg was en niet de tijd in Egypte vooral willen associëren met vleespotten; Egypte was gewoon slavernij. Juist dit is het verschil tussen de Eeuwige en de andere goden: zij hebben hun aanhangers geen vrijheid geschonken. Daarom moet het volk deze goden ook niet ‘dienen’ (20:5), zich niet afhankelijk maken van hen. Het Hebreeuwse werkwoord voor ‘dienen’ (‘abhad) in 20:5 is een echo van ‘slavernij’ in 20:2; het is gevormd uit dezelfde stam. Zeker, ook de Eeuwige wil dat het volk Hem dient. Maar als er al gediend moet worden, dan toch degene die je vrijheid heeft gegeven.

Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren

Voor relaties tussen mensen zou ik het willen ontkennen. Iemand liefhebben betekent écht niet altijd doen wat hij of zij zegt. Maar de Bijbel legt telkens weer een link tussen liefde voor God en het houden van de geboden, niet alleen in Exodus 20:6. Dit verband is het centrale punt aan het begin van het sjema‘ jisra’el: Heb de Eeuwige lief met hart en ziel en met inzet van al je krachten en houd de geboden steeds in je hart (Deuteronomium 6:5-6). De eerste Johannesbrief gaat zelfs zover liefde voor God en het houden van de geboden te vereenzelvigen: ‘Dit is liefde voor God, dat wij ons aan zijn geboden houden’ (1 Johannes 5:3). God liefhebben, maar zich niets aantrekken van zijn wil, dat gaat voor bijbelse schrijvers niet samen.

Een sjabbat voor de Eeuwige

Rusten na zes dagen werken is niet alleen een herinnering aan Gods handelen bij de schepping (Exodus 20:11), en niet alleen een mensvriendelijke regeling die de Eeuwige heeft ingesteld. De sjabbat is niet zomaar een rustdag – het is een sjabbat voor de Eeuwige, tijd die de mens is gegeven om na zes dagen, die draaien om het eigen leven, om verplichtingen en inspanningen, weer te kijken naar God, het leven te herijken door de Eeuwige centraal te stellen, Hem te vieren. ‘Maar – dan kan toch mijn huisgenoot op die dag mijn doordeweekse taken voor zijn rekening nemen; tenslotte heeft hij een ander geloof.’ Slim bedacht, maar niet de bedoeling. Gods sjabbat is er voor iedereen.

Het onverloste ik

Paulus worstelt. Wat moet ik als mijn ik beschouwen? Mijn wil of mijn handelen? Ik wil me houden aan de Tora, de richtlijnen van de Eeuwige voor goed leven. Tegelijkertijd ben ik het die niet volgens de Tora handelt. Twee keer ‘ik’ – wat is nu eigenlijk mijn ware identiteit? Paulus vindt een oplossing om zijn ik te blijven respecteren zonder zijn handelen goed te praten: mijn ik, dat is eigenlijk meer wat ik wil dan wat ik doe. Zeker, het is ook mijn ik dat handelt, maar dat ligt eraan dat in mijn ledematen de zonde woont als iets overheersends dat niet toestaat dat mijn wil mijn lichaam tot handelen brengt. Maar toch, ook al lukt het Paulus om zonder minachting over het onverloste ik te spreken – het is toch een worsteling, een eindeloos zich aftobben, en terugkijkend kan hij alleen maar vol opluchting Christus danken.

Later herinnerden zij zich

Vanuit hun overtuiging dat de Schrift vooruitwees op Jezus en vanuit hun geloof in Jezus als de opgestane Heer zijn de vroege christenen deze bijbelteksten anders gaan lezen. Het lijden van de rechtvaardige in Psalmen 69 bijvoorbeeld paste precies bij wat Jezus had meegemaakt: zijn dorst gelest met azijn (Psalmen 69:22; vgl. Marcus 15:36), de ervaring van haat zonder reden (Psalmen 69:5; vgl. Johannes 15:25), de smaad die op Hém neerkwam, maar op God gemunt was (Psalmen 69:10; vgl. Romeinen 15:3), en de ijver voor het huis van de Eeuwige die Jezus ‘verteerde’ (Psalmen 69:10; vgl. Johannes 2:17), die dus uiteindelijk zijn doodsvonnis was. Doordat Psalmen 69 nu, na Pasen, een andere lading kreeg, viel ook een ander licht op het incident in de tempel. Toen Jezus de handelaren verdreef, beseften de discipelen het nog niet, maar nu opeens wel: ook de tempelreiniging wees al vooruit naar Jezus’ dood.

Hij sprak over de tempel van zijn lichaam

Na Pasen is er ook een nieuwe interpretatie mogelijk van Jezus’ uitspraak over het afbreken en weer oprichten van de tempel. Volgens Johannes – de synoptici kennen het verhaal net iets anders – zei Jezus dat zijn tegenstanders de tempel zouden afbreken en Hij, Jezus, hem spoedig, binnen drie dagen, zou herbouwen. Als het tempelincident, aldus de johanneïsche herinnering na Pasen, vooruitwijst naar Jezus’ dood en opstanding, dan moet ook de uitspraak over de tempel zo worden opgevat. En als het lichaam van Jezus deze herbouwde tempel is, dan vinden het aanbidden van God en de gemeenschap der gelovigen voortaan in het lichaam van Christus plaats, en dan verwijst de verdrijving van de offerverkopers naar de nieuwe ruimte die ontstaat voor de verering van de Eeuwige.

Deze exegese is opgesteld door Martin Ruf.

Voetnoot

De auteur geeft aan: ‘Dankbaar ontleen ik deze titel aan het boek van de nieuwtestamenticus Jean Zumstein, Kreative Erinnerung. Relecture und Auslegung im Johannesevangelium, Zürich 1999, dat mij de ogen opende voor de johanneïsche theologie.’

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken