Menu

Premium

De mysterieuze komst van Elia

Bij 1 Koningen 16,29-17,6

Salomo ging aan achter ‘Asjtoret (1 Kon. 11,5); wegrukken zal Hij Israël van deze goede rode grond (…) daarom dat zij ’asjeerim hebben gemaakt (14,15); en Juda (…) ook zij bouwden zich hoogten en opgerichte stenen en ’asjeerim op elke hoge heuvel en onder elke weelderige boom (14,22-23); en Achab, Omri’s zoon, gaat verder en dient de Ba‘al en onderwerpt zich aan hem (…) dan maakt Achab de ’asjeerah (…) (1 Kon. 16,31-33); Joram (…) koning van Juda ging de weg van de koningen van Israël, zoals het huis van Achab deed (…) en deed wat kwaad was in de ogen van de Eeuwige (2 Kon. 8,16-18).

Het boek Koningen is in tegenstelling tot Kronieken geen verslag van militaire, politieke en economische prestaties van heersers. In het middelpunt staat of zij wel of niet doen wat goed is in de ogen van de Eeuwige. Van Saul en David wordt uitgebreid verhaald dat zij door God gekozen en ingezet zijn. In het vervolg worden dynastieën opgebouwd, tronen doorgegeven of veroverd, zonder dat God er invloed op uitoefent.

Vruchtbaarheidsgoden

Israël zei in de woestijn eensgezind ‘ja’ tegen de Eeuwige. Het was een ‘ja’ tegen ‘het beslag van de Eeuwige op het hele leven’, zoals Martin Buber het uitdrukt. De woestijntijd bood de mogelijkheid dat ‘beslag’ langzaam te laten groeien. Met vallen en opstaan werd het vertrouwen groter en de Eeuwige ‘tot levende God in hun midden’ (Joz. 3,10). Maar nu in het land hebben zij het nomadenbestaan achter zich gelaten en proberen het geheim van de vruchtbare aarde te ontdekken. Verbaasd staan de migranten voor de zegeningen van de vermenigvuldiging van het gewas, die minder begrijpelijk is als het vertrouwde paren van hun kuddedieren en onzichtbaar in de aarde gebeurt. Volgens het landelijke geloof paren daar de mannelijke en vrouwelijke macht: de ba‘al en ba‘alat, bezitter en bezitster; de watervloed bevrucht de aardbodem die rijke wasdom eruit laat opgroeien. De mens is daarbij geen passieve getuige, maar hij en zij kunnen zich door gewijde gemeenschap met de goden vereenzelvigen en daardoor de goddelijke bevruchting rechtstreeks bevorderen. De binnenkomende Hebreeuwse nomaden treffen de ba‘alim niet alleen aan in de verbeelding van de inheemse bevolking, maar ook heel concreet. Men mag geen goed resultaat van de eigen inspanning op de akker verwachten als men de ba‘alim niet dient.[1]

Deze tastbaarheid oefent een ongelooflijke aantrekkingskracht uit. De Eeuwige raakt daardoor generaties lang bij de gesettelde boeren op de achtergrond. Zelfs het geweldige, radicale optreden van Elia kan de Baälcultus niet voorgoed aan banden leggen.

Achab

Een koning heeft met de primitieve, plaatselijke ba‘alim niets te maken. Achab werpt zich voor Baäl neer, de grote weergod van de West-Semieten (16,30) en maakt het erger dan zijn voorgangers. Hij trouwt met Izebel, een Fenicische prinses die Baäl en Asjera, een vruchtbaarheids- en moedergodin, meebrengt. Izebel heeft ‘in deze koninklijke familie heel duidelijk het heft in handen. Zij beheerst haar man en daarmee ook het volk. Aan haar handen kleeft bloed’[2] (1 Kon. 18,4; 21,8). Daarin verschilt Achabs verhaal van dat van de andere.

Voor de eer van God

In deze situatie komt Elia als een bliksem uit de hemel het verhaal binnenvallen. Er wordt over hem alleen verteld dat hij een ‘Tisjbiet’ is en zich zonder veel woorden tegenover Achab posteert als dienaar van de Eeuwige, de God van Israël. Dat is een duidelijke waarschuwing. Om die te onderstrepen kondigt hij een droogteperiode af en luidt daarmee de confrontatie in, waaruit het volk eens en voorgoed zou moeten begrijpen dat de Eeuwige werkelijk álle aspecten van het leven doordesemt en zij met hun landbouwproblemen naar Hem toe kunnen komen – waaruit moet blijken dat de machtige weergod Baäl niets is en seks niets met de vruchtbaarheid van het land te maken heeft.

Elia ijvert voor zijn God. Volgens de midrasj zijn er drie soorten profeten: ‘Een soort verdedigde de eer van de vader en de zoon, dat wil zeggen de eer van de Allerhoogste én van Israël. Een tweede soort verdedigde alleen de eer van de vader en een derde soort verdedigde alleen de eer van de zoon. Jeremia zette zich voor de eer van God én die van Israël in (Klaagl. 3,42). Elia verdedigde alleen de eer van God: “Ik heb geijverd voor de Heer” (1 Kon. 19,10) en Jona verdedigde alleen de eer van Israël (Jona 1,3)’ (Mechilta Jithro).

Hij komt onverwacht

Elia verdedigt de eer van God vooral tegenover heersers en zonder compromis. Hij slacht de Baäl-profeten met eigen handen af, maar jubelt niet over de overwinning en trekt zich diep depressief terug. Hij is vriendelijk tegenover eenvoudige mensen en helpt de gevolgen van de hongersnood te verzachten. Elia reist en vlucht veel. Hij loopt van de woestijn naar de zee, vandaar naar de berg Karmel, daarna in veertig dagen en nachten naar de berg Horeb in het zuiden en weer terug naar het noorden en Achab. Zijn opduiken en verdwijnen culmineert in zijn grandioze tenhemelopname.

In de joodse traditie wordt Elia tot boodschapper van God, die zieken troost en geneest, hij wordt leider en leraar. Bij besnijdenissen krijgt hij een plek naast de peetoom. Hij zal op een dag komen als begeleider van de Messias en alle problemen en conflicten oplossen. Maleachi ziet in hem al een messiaanse figuur (Mal. 3,23-24). Bij Pesach, het bevrijdingsfeest, wordt een extra bord voor Elia neergezet, voor het geval dat hij komt. Elia speelt in de verhalen vaak een onbekende die op het juiste ogenblik opduikt en daarna net zo mysterieus weer verdwijnt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken