Menu

Premium

De rijke die de arme niet ziet

2e zondag van de herfst (Amos 6,1-10, Psalm 146 en Lucas 16,19-31)

Bijbelwetenschappen

In een rabbijns verhaal wordt een rijke man gevraagd eerst door een raam te kijken en vervolgens in een spiegel. Door het raam ziet hij de wereld en hulpbehoevenden, in de spiegel alleen zichzelf. Het verschil is een zilverlaag. Daarom draait het uiteindelijk in het verhaal over de rijke man en de arme Lazarus. De rijke deelt zijn brood niet met de hongerige, biedt geen onderdak aan dakloze armen, kleedt niet wie naakt is en bekommert zich niet om zijn medemens (Jes. 58,6-7). Zijn hand en hart blijven gesloten (Deut. 15,7-11).

De Amoslezing en de psalm verscherpen de contrasten in het verhaal en het oordeel dat over de naamloze rijke geveld wordt. De rijke man is de zorgeloze, die dagelijks feestviert; op een ivoren bed of een comfortabele divan, genietend van mooie muziek drinkt hij uit grote schalen wijn, aan een banket krijgt hij lammeren en kalveren opgediend en hij wordt gemasseerd met de beste olie. Zonder zich te bekommeren om degene die op zijn drempel ten onder gaat. Uiteindelijk wordt hem alles uit handen genomen. De woorden van Psalm 146 worden waarheid: recht aan de verdrukten, brood aan de hongerigen, de gebogene opgericht en de goddeloze te gronde gericht.

De gelijkenis, scherp en vol contrasten getekend, zou bijna een parodie kunnen zijn als de inhoud niet zo pijnlijk herkenbaar zou zijn. In elke tijd, overal op aarde: de rijke die niet ziet en de arme die niet gezien wordt.

Geld en rijkdom

Van de hoorders in het verhaal, farizeeën, wordt gezegd dat ze geldzuchtig waren, maar het is natuurlijk gericht tot allen wier blik door een zilverlaag belemmerd wordt. De gelijkenis is de laatste in een serie van drie waarin geld en rijkdom een centrale rol spelen. De vader in de gelijkenis van de verloren zoon geeft met open hand en herstelt de relatie met zijn zoons. De rentmeester wordt gedwongen gul te delen en wint daarbij. Voor de rijke man die niet deelt, niet ziet, en zich niet keert naar de behoeftige op zijn drempel, volgt lijden tot in eeuwigheid.

Lazarus betekent ‘de Here heeft geholpen’. Een vreemde naam voor iemand die overdekt met zweren hongerig aan de poort ligt, met als enige troost honden die die zweren likken. Voor hem geen kruimel van de rijk beladen tafel, zelfs geen afgedankte jas, geen dak boven zijn hoofd en geen olie voor zijn gewonde lichaam. Zelfs een begrafenis is hem niet vergund. Zijn naam loopt vooruit op wat nog komt, en doet tegelijk een beroep op de rijke man en de lezer. De Heer heeft geholpen, en wat doe jij? Wat doe jij met wat de Heer je gegeven heeft om te helpen?

Het Lucasevangelie is gericht aan Theofilus; beiden waren waarschijnlijk niet onbemiddeld. Het verhaal is voor hen en mensen zoals zij. Rijkdom is niet slecht, maar het is een gave om door te geven.

Geen inzicht of berouw

De arrogantie van de rijke man is een ander thema dat ons terugbrengt bij de spiegel. Tot het einde toe is er geen enkel blijk van zelfinzicht, nederigheid of berouw. De rijke doet een beroep op Abraham, maar spreekt Lazarus niet zelf aan. Hij kent zijn naam, maar keurt hem geen blik waardig. Zelfs vanaf de andere kant van de kloof kijkt en spreekt hij nog steeds over diens hoofd heen. Hij heeft niet geluisterd naar de preken van Johannes de Doper over mensen die denken dat hun het oordeel bespaard zal blijven als ze Abraham als hun voorvader kunnen claimen. Hij heeft niet begrepen dat inzicht en berouw nodig zijn om de daden van de vaderen voor de vergeving van hun nageslacht te laten tellen (Zekhut Avot).

Abraham noemt hem ‘kind’, zoals de vader in het andere verhaal zijn oudste zoon noemt. Maar waar die oudste zoon nog een kans heeft zich om te keren, zien we hier wat er gebeurt als er geen omkeer komt.

‘Laat Lazarus water brengen,’ zegt hij, ‘en als dat niet kan, laat hij dan in ieder geval naar mijn broers gaan om ze te waarschuwen.’ Lazarus blijft een ondergeschikte voor hem, die er is om hem te dienen.

Niet luisteren naar Mozes en de profeten

Vijf broers heeft hij, en zijn laatste poging om nog iets te redden betreft hen. De Amostekst verscherpt het beeld hier opnieuw (6,10): ‘Als iemand dan het lichaam van een bloedverwant uit het huis wegdraagt om te verbranden, zal hij vragen aan degene die nog binnen is: “Is daar bij jou nog iemand over?” “Nee,” zal deze dan zeggen, “maar wees toch stil…”.’ Er is niemand over. Het oordeel waarover Amos spreekt is geveld, de omkeer waarover de psalm zingt heeft plaatsgevonden. Vijf broers, vijf boeken van Mozes – ze hebben er niet naar geluisterd. God heeft hun gegeven wat ze nodig hadden voor een gezegend en zegenend bestaan, en ze hebben alleen zichzelf gediend. Zelfs iemand die uit de doden opstaat kan daaraan niets veranderen.

Het oordeel is hard. Een harde waarschuwing in een wereld waar Lazarus nog steeds aan de poort ligt, hongerig en bedekt met zweren, dood en zonder graf. De Covidpandemie, klimaatverandering, oorlog, de uitbuiting van de armen: we hoeven niet ver te kijken om te zien waar dit oordeel ons betreft. Geven we met gulle hand, zoals de vader van de verloren zoon? Laten we ons ertoe bewegen om van ons kapitaal te delen, zoals de rentmeester? Of eindigen we straks aan de andere kant van de kloof, een wereld van pijn en dorst waar alles wat we dachten dat ons toekwam ons uit handen genomen is, en zelfs vader Abraham ons niet kan redden?

Deze exegese is opgesteld door Anneke Oppewal.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken