Menu

None

De rol van de kerken in het publieke domein

Terwijl de kerken nog steeds krimpen en relevantieverlies lijden op religieus terrein, klinkt binnen de kerken vaak de roep om duidelijke institutionele participatie in het publieke debat. Dit geldt voor politieke en ethische discussies, maar ook voor de doordenking van lokale thema’s, zoals de vraag naar sociale cohesie en integratie, de sociale en fysieke kwaliteit van dorpen en wijken, de leefbaarheid van stad en platteland. Deze roep heeft zijn achtergrond in de overtuiging dat het christelijk geloof maatschappelijke relevantie heeft, maar zeker ook in de behoefte om die relevantie te tonen juist waar het besef van de religieuze relevantie wegebt. Het laatste hangt samen met een veranderde positie van de kerken: van het centrum van de samenleving is hun plek verschoven naar de marge. Deze ontwikkeling lijkt gelijk op te gaan met een afnemende invloed van de christelijke traditie op de samenleving en een toenemende onverschilligheid in de samenleving ten opzichte van de kerk. Hulp en begeleiding bij problemen is overgenomen door zorg- en welzijnsinstellingen. Het instituut kerk is in dit opzicht overbodig geworden. Ook bij ethische vragen en problemen luistert de samenleving in eerste instantie niet naar de kerk. Op vele terreinen van het leven worden normen en waarden niet meer ontleend aan kerk en geloof. Bij politieke en morele kwesties moet het om algemeen toegankelijke argumentaties gaan, waarbij er een zekere argwaan is ten opzichte van religieuze redenen. De moderne media (film, krant, internet, televisie, tijdschriften) zijn de dragers geworden van levensvisies en daaraan gekoppelde waarden.
[1]
Het gesprek met de samenleving wordt bemoeilijkt doordat de kerk zich enerzijds opwerpt als. hoeder van de moraal in de samenleving en tegelijkertijd een seculier geïnspireerde moraal of de normen en waarden die vervat zijn in andere religies onderwaardeert. Juist de pretentie van de kerk dat het goede leven alleen of vooral daar aandacht heeft, stuit op kritiek. Critici wijzen op de geschiedenis van de kerk of op nog altijd aanwezige uitsluitingmechanismen, op het hypocriete van het kerkelijke spreken en handelen, maar ook op de eeuwenlange negatieve beoordeling door de kerkën van nieuwe verworvenheden buiten de kerk. Daarnaast leggen zij de vinger bij een in de kerk wijdverbreid cultuurpessimisme, de weeklacht over het verval van culturele waarden en de eenzijdige beklemtoning van maatschappelijk egoïsme en hedonisme. ‘De huidige samenleving deugt niet.’ Wie steevast zo spreekt, vindt geen gehoor. De kerk ervaart dat zij er niet meer toe doet. Zij heeft ook voor individuen niet langer meer de functie hun een plaats in de samenleving of in het bestaan (‘ontologische geborgenheid’, Anthony Giddens
[2]
) te geven. Mensen gaan zelf op zoek naar oriëntatie om hun weg in het leven te vinden. Zij zijn levensbeschouwelijke ‘omnivoren’ geworden.

Dit alles doet iets met het bewustzijn van de kerk. Het versterkt de interne roep om in de samenleving duidelijk hoorbaar en zichtbaar te zijn en doet zoeken naar mogelijkheden om het tegoed van de christelijke traditie in te brengen. Tevens brengt het in de kerk opnieuw een discussie op gang over de mogelijkheden om een herkenbare contrastgemeenschap tè worden.
[3]
Dé kerk dient zich, zo luidt de oproep, te onderscheiden door haar moraal en praxis en als er in de uitwerking geen verschil is met anderen, dan toch in elk geval wel in de inspiratie, motivatie en redenen voor het handelen. Daaruit komt dan mogelijk een intern moreel beraad voort, dat ook aanleiding kan geven tot gemeenschappelijk handelen en spreken.

In dit artikel geven we eerst in vogelvlucht een overzicht van de rol van de kerk ten opzichte van de staat, uitlopend op haar verhouding tot de democratische rechtstaat. Vervolgens schetsen we Dingemans’ visie en aansluitend gaan we in op mogelijkheden voor relevant spreken en handelen in het publieke domein op het macroniveau van de samenleving. Daarna beschrijven we de rol van lokale geloofsgemeenschappen en andere ‘kerkplekken’ (inloopcentra, straatpastoraat, diaconale vormen) op het platteland en in de stad. Er zijn geloofsgemeenschappen waarbij de brugfunctie naar de wijk en naar thema’s in de wijk ‘een armoedig bestaan lijdt’,
[4]
maar er zijn zeker ook gemeenten en parochies die, samen met niet-kerkelijke instellingen en organisaties, betekenisvol zijn voor de plaatselijke samenleving. Daarnaast nemen individuele kerkgangers een opmerkelijke positie in binnen het bestand aan vrijwilligers in niet-kerkelijke organisaties. Ook daaraan willen we aandacht schenken.

1. Profetisch spreken?

In de protestantse traditie wordt de roep om deelname aan het publieke debat wel benoemd als het verlangen naar profetisch spreken. Met Dingemans zijn wij ervan overtuigd dat de kerk het in deze richting niet moet zoeken. Om echter zicht te krijgen op de wijze waarop de kerken haar publieke rol beter kunnen vervullen, is het van belang, zowel om theologische als om historische redenen, wel bij het verschijnsel profetie in te zetten.

De profeten in Israël veronderstellen de aanspreekbaarheid van koning en volk op het verbond met God en stellen de waarneembare sociale werkelijkheid in het licht van de alomvattende realiteit van God. Profeten functioneren binnen een theocratisch bestel. Na Johannes de Doper maakt de profeet plaats voor de apostel.
[5]
Wat voor de profeet vooronderstelling is, wordt voor de apostel juist de boodschap: de waarneembare werkelijkheid is het eigendom van God. Deze boodschap verdeelt de wereld. De volkeren zijn er niet op aanspreekbaar, maar worden tot geloof in die God geroepen. Profetie wordt een verschijnsel binnen de christelijke gemeente (vgl. 1 Kor. 14). Als Paulus voor stadhouders staat is hij geen profeet maar verkondigt hij het evangelie en vraagt hij politieke ruimte voor zijn missie. Dat vroegen de profeten nooit. Die hadden sociale en politieke appeltjes te schillen met de koningen. In Romeinen 13 gaat het niet over de verhouding van kerk en overheid, zoals het later steevast werd gelezen, maar over het verschijnsel ‘overheid als gave van God ten goede van de samenleving’: zij is er om het geweld te beteugelen; aan haar is het geweld uit te oefenen om onderling geweld tegen te gaan. Na Constantijn groeit er een situatie waarin de kerk zich veelal
[6]
kan permitteren uit te gaan van een theocratische situatie. Kerk en staat regeren samen. Uit deze situatie dateren de traditionele opvattingen over de verhouding van kerk en staat. Na de Reformatie blijft de verhouding, zij het regionaal verdeeld, intact. Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis getuigt hiervan: de overheid heeft tot taak de ware kerk te beschermen. Algemener gezegd: de kerk heeft een door de overheid erkende bijzondere positie in het staatsleven.

Het democratisch bestel is ontstaan om ruimte te maken voor geestelijk verschil, zowel in de Amerikaanse als de Europese lijn. Voor beide is kenmerkend de scheiding van kerk en staat, al is die in de Amerikaanse traditie vriendelijker dan in de Europese, waar de democratie juist opkwam als een middel om de hegemonie van de kerk te breken. De kerk (katholiek en protestants) heeft dat aangevoeld en heeft zich tot in de twintigste eeuw verzet tegen democratie. Kerken hoeven democratie ook niet te steunen. Zij kunnen insisteren op hun theocratische privileges zolang kerkleden zich maar aan de wetten houden. Inmiddels hebben de kerken zich bij de feiten neergelegd en staan zij nu ook bekend als gezagsgetrouwen vanwege hun ondersteuning van de democratie. Maar de argumentatie daarvoor is nooit zo duidelijk geworden. En onderhuids zoekt de kerk nog altijd die speciale positie tegenover de overheid die haar stem kracht bij zet. Bij de katholieke kerk is dat onmiskenbaar, maar onder protestanten leeft het ook. Vooral de hervormde praktijk van na de Tweede Wereldoorlog is er een voorbeeld van. Sommige pleidooien voor een ferm publiek optreden van de Protestantse Kerk in hebben deze achtergrond. Ook voor deze houding is ruimte in een democratie, maar dan moet de kerk zich niet opwerpen als democratisch gezind.

De theologische grond voor erkenning van een democratie is dat geloof zich niet met dwang verdraagt. De staat heeft zijn identiteit in de geweldsfunctie, hij handhaaft de wetten en wetten hebben een dwingend karakter. In een democratie komt wetgeving tot stand door inbreng van (in partijen georganiseerde) burgers. Het is de bedoeling dat fundamenteel rekening wordt gehouden met geestelijk verschillende oriëntaties en dat een geloofsinzicht geen speciale behandeling verdient. Overigens, dit is de betekenis van de ‘neutraliteit’ van de staat. De term ‘neutraliteit’ is daarbuiten zinloos, omdat de staat wel een identiteit heeft, die gegeven is met de inhoud van zijn wetgeving.

Democraten zoeken het (parlementaire) debat in het taalveld van de geldende rechtstraditie. Als de kerk dit argument voor democratie bijvalt, is de implicatie dat ze zich doorgaans (behalve als een status confessionis onderkend wordt) niet als rechtstreekse gesprekspartner van de overheid opstelt. Zij is in de meeste opzichten geen belangenorganisatie. Belangenorganisaties zoals vakbonden, consumentenbonden en sportbonden eisen naar hun aard wel aandacht op. De kerk is geheel eigensoortig, als een lamp die altijd brandt, maar meer opgemerkt wordt naarmate er meer donker wordt ervaren. Haar leden zullen als burgers proberen het licht dat zij zien te representeren in politieke kwesties. Hiermee is niet gezegd dat de kerk democratie als een ideale staatsvorm moet ondersteunen. Met Romeinen 13 onderwerpt zij zich in principe aan elke staatsvorm en kiest de daarbij passende verhouding.

Het eigenaardige van een democratie (naast de scheiding van kerk en staat) is, dat onderwerping in dit geval ook actieve participatie vergt:je bent niet enkel onderdaan, maar ook een burger met actief en passief kiesrecht. Daarnaast is er vrijheid van vergadering en vrijheid van meningsuiting en leidt deelname aan publieke debatten performatief, dat wil zeggen door het te doen, tot versterking van de openbare meningvorming en daarmee tot een versteviging van de basis voor democratische besluitvorming. Het biedt de unieke mogelijkheid na te denken over de vraag waarover we het in de samenleving – ondanks alle verschil – eens kunnen worden, met behoud van respect voor de overtuiging van anderen en met behoud van eigen overtuiging. Nadenken over die taak zowel individueel als in groeps- of partijverband gebeuren, en zeker ook in de christelijke gemeente. Op dit punt zijn wij het eens met Dingemans.

2. Dingemans’ visie

Dingemans ziet de natuur en de samenleving als het speelveld waarop wij aan Gods scheppingsbedoelingen moeten beantwoorden.
[7]
De stem van de Roepende moedigt ons aan ons in te zetten voor de voltooiing – en waar nodig de vernieuwing en het herstel – van de schepping. De hele evolutie van de natuur en ook de menselijke bijdrage aan de geschiedenis worden uiteindelijk ingebracht in Gods werk.
[8]
Mensen kunnen het Rijk Gods niet oprichten, ze zullen dat aan God zelf moeten overlaten, maar ze hebben wel de taak ‘stukjes daarvan te realiseren’. De genezingen door Jezus geven het goede voorbeeld. Nodig is een mondiale, pluralistische moraal, in de geest van de verklaring van een wereldwijd ethos, die door representanten van alle grote wereldreligies in 1993 werd opgesteld.
[9]
Een hoofdstuk over dialoog met de islam zet het pleidooi kracht bij. Tenslotte doet Dingemans een aantal suggesties voor een ‘diaconaal-politieke bijdrage aan de samenleving’ als concretisering van het meedoen in het grote experiment van de schepping als dienst aan God en de medemens.
[10]
De kerken moeten meedenken over een nieuwe mondiale moraal in een breed samenlevingsberaad; de kerken moeten leren niet van de Bijbel naar de realiteit te spreken, maar studerend op de realiteit te zoeken naar oplossingen; ze moeten daarbij argumenterend en niet autoriteit-claimend te werk gaan; ze moeten basïleia tou theou weergeven met ‘vrederijk’ om elk theocratisch misverstand uit te sluiten; ze moeten doorgaans enkel spreken via leden en dus institutioneel terughoudend en ondersteunend zijn; ze moeten het thema oorlog ‘weer op de agenda’ zetten; ze moeten opkomen voor barmhartige gerechtigheid.

Wat ons opvalt in Dingemans’ betoog is dat godsdiensten vooral positief in beeld komen, als inspiratiebronnen.
[11]
Zij staan aan de kant van de trekkracht, ze zijn de ploeg achter Gods paarden. Dat geldt niet exclusief voor godsdienstige mensen en godsdienstige mensen kunnen ook heel verkeerd bezig zijn, maar Dingemans focust op de positieve betekenis die religie in een democratie hebben. ‘Wij kunnen de samenleving niet zonder meer aan “het gezonde verstand” overlaten. Er zijn ook politieke visioenen en religieuze kritiek nodig, die de menselijke driften en machtsverlangens ontmaskeren.’
[12]
De religie geeft aanwijzingen voor het vormen van een goede orde: beloften en geboden, die men op een eigen wijze invullen.
[13]
‘De kerk heeft de rol om dat wat we met elkaar aan samenlevingsvormen bedacht hebben kritisch te doorlichten vanuit de agapè en te wijzen op fundamentele rechten en plichten voor alle mensen.’
[14]
De gewelddadige keerzijde van godsdienst, juist ook als hij meent goed te doen, komt niet uit de verf. In de inleiding gaven we aan, dat het zich bedienen van geweld, maar ook het bevoogdend voorschrijven van een moraal, evenals de hypocrisie en het meten met twee maten, voor het kerkelijke spreken en handelen averechts heeft gewerkt. De rol van de kerk in de samenleving is mede daardoor niet langer die van moreel leidsman.

Ook dat je van inzicht kunt verschillen bij het doorlichten van de samenleving is bij Dingemans geen thema. Het goede is het humane en we weten wel ongeveer wat daaronder te verstaan. Dat in de wereld een kruis geplant staat speelt hier geen rol. Sterke bladzijden in het boek vinden wij die over ‘de afgrond van het nihilisme’.
[15]
We willen vooral ‘verstandig’ handelen, maar er is geen gezamenlijk idee over wat verstandig is. We zijn in het westen voor vrijheid en zelfontplooiing, maar daarin werkt een geraffineerd eigenbelang, want achter de moraal van de ontplooiing zit weinig anders dan het ideaal van de vergroting van individuele welvaart. Concurrentie is het toverwoord, maar er is geringe aandacht voor de keerzijden daarvan, en vooral voor de mensen die er de dupe van zijn. In het nihilisme krijgt de vrijheid absurde trekken, waarin grenzen (van de natuür, van de seksualiteit, van de persoonlijke integriteit) doorbroken worden. In het-licht hiervan beschouwen we het vervolg van Dingemans’ betoog als te naïef, alsof we intussen toch, met een pluralistische moraal en door God ‘getrokken’, de goede kant op gaan.

3. De kerk en de democratische rechtsstaat

Naar onze mening heeft de Protestantse Kerk in Nederland een belangrijke stap gezet met de aanvaarding van het rapport De kerk en de democratische rechtsstaat – een positiebepaling,
[16]
Dat hierdoor een wissel is omgezet is wel opgemerkt, maar zonder veel opwinding, vermoedelijk omdat het een bevestiging inhield van een bestaande praktijk. Tegen de achtergrond van een lange kerkelijke traditie van theocratische snit (vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk tot het einde van de vorige eeuw) vinden we dit rapport een belangrijke stap. Het is veel aandacht waard. In de belangrijkste passage (nr. 124-127) wordt eerst gesteld dat opinievorming een belangrijk kenmerk is van zowel de samenleving als geheel als ook van de kerk. Net als iedereen maken gelovigen hun politieke afwegingen. De kerk steunt haar leden in het leggen van verbindingen tussen hun verantwoordelijkheid als christen en als burger. Precies op dat punt komt de vrijheid van godsdienst tot volle ontplooiing. Daarbij gaat het immers niet alleen om het recht op levensbeschouwelijke verenigingen, maar vooral ook om de erkenning van andere loyaliteiten dan die aan de staat. De vrijheid van godsdienst impliceert het fundamentele recht op, christelijk gesproken, politieke weging tegen het licht van Gods beloften en geboden.

Omgekeerd erkent de kerk de plurale dimensie van de samenleving. Ook zij weet van de noodzaak samen te leven met verschil en zoekt het gesprek in de publieke sfeer in plaats van het te mijden. Het rapport zegt over de kerk:

Daarbij richt zij zich eerder op onderliggende morele vraagstellingen dan op politieke uitwerkingen. Wellicht leidt het debat over ethische kwesties uiteindelijk tot wijzigingen in het overheidsbeleid, maar de kerk heeft geen aspiraties om zich al te direct in de politiek te mengen. Ze beschikt in beginsel over dezelfde middelen als andere verbanden in de burgersamenleving om deel te nemen aan het publieke debat.
[17]
Het rapport haast zich hieraan toe te voegen, dat de kerk beseft dat de wijze waarop zij in het publieke debat in beeld komt wordt bepaald door vorm en inhoud en niet door bijvoorbeeld kerkordelijk vastgelegde bevoegdheden: ‘Een interview met een kerkelijke vertegenwoordiger kan meer impact hebben dan.een besluit van de generale synode.’
[18]
Tenslotte wordt melding gemaakt van een ultieme mogelijkheid: ‘Het nodig zijn dat de kerk zich bij monde van de generale synode of haar moderamen publiekelijk zeer kritisch opstelt tégenover de burgersamenleving en de overheid.’
[19]
De kerk komt dan in het geweer door te melden dat fundamentele waarden ernstig in de verdrukking komen. Weliswaar is het niet mogelijk van tevoren nauwkeurig vast te leggen welke omstandigheden een dergelijk optreden noodzakelijk maken, maar het rapport vindt het van belang dat de kerk bedacht is op situaties waarin dé burgerlijke loyaliteit aan de staat begrensd moet zijn. Is dit alles niet in overeenstemming met wat Dingemans in zijn bijdrage op het terrein van godsdienst en samenleving bepleit?

4. De publieke rol van de kerken

Het spelen van een rol van betekenis in het publieke domein is in de geschiedenis van de verhouding van kerk en samenleving enerzijds een telkens terugkerend desideratum of sterker nog, een binnen de kerk geformuleerd appèl om gehoor te geven aan haar roeping om voor de samenleving relevant te zijn. Dingemans staat in een lange rij van theologen, die de kerk bij deze roeping hebben bepaald. Anderzijds zien we ook hoe de kerk feitelijk invloed heeft uitgeoefend. De veranderde positie van de kerk – in de marge – biedt nieuwe kansen, waar ook Dingemans in zijn suggesties gewag van maakt.

Nodig is, ten eerste, een levendige bezinning in de christelijke gemeente – op tal van manieren (gespreksgroepen, gemeenteavonden, regionale bezinningsdagen) – op maatschappelijke thema’s in relatie tot het geloof. De institutionele organen van de kerk kunnen faciliteren, maar daarnaast ook door het aanbieden van inhoudelijke notities deze bezinning stimuleren. Deze werkwijze achten wij fundamenteel, omdat wij de kerk in principe als een indirecte actor in het publieke debat zien.

Vanuit de protestantse traditie is, ten tweede, misschien ook een bijdrage te leveren aan de democratie en de cultuur door het debat te oefenen. Zo kent de protestantse traditie het voortgaande gesprek rond de Schrift, waardoor een geloofsgemeenschap, in welke vorm ook, per definitie een interpretabegemeenschap vormt. Het arrangeren van dit gesprek wil ruimte scheppen om van mening te verschillen. Socialisering binnen de protestantse traditie, en daarmee oefening in het gesprek over Schrift en dagelijks leven, beloften en normen, versterkt daarmee, opnieuw performatief, de democratie. Wanneer de kerk in haar katholieke gestalte een oefenplaats is voor het debat, vormt zij een ‘uitnodiging’ aan de samenleving om te leren omgaan met verschillen.

Representanten van de kerk kunnen, ten derde, betrekkelijk vrijmoedig op persoonlijke titel een bijdrage leveren aan het publieke debat, zolang zij vermijden de indruk te wekken een officieel kerkelijk standpunt te presenteren.
[20]
Ten vierde, de betekenis van de lokale geloofsgemeenschappen voor de samenleving ligt in de mogelijkheden om actief en kritisch te participeren in het zorgbeleid dat door lokale instanties wordt gevoerd. Er is een nabijheid van de kerk bij mensen, die in het woud van regels geen weg weten, die een beroep moeten doen op mantelzorg of die door ziekte of ouderdom niet langer aan het ‘volle leven’ deelnemen en aangewezen zijn op specifieke vormen van zorg, zoals deze worden aangeboden door zorginstellingen en -organisaties. Optreden als pleitbezorgers bij de burgerlijke overheid is een belangrijke taak voor diaconieën en caritasgroepen.

5. De rol van kerken in het lokale publieke domein

We maken onderscheid tussen twee soorten presentie van kerken in de lokale samenleving. Bij de eerste gaat het om kerkelijke activiteiten waarbij het initiatief ligt bij de kerkelijke leiding, bijvoorbeeld een kerkenraad, diaconie of parochiebestuur of individuele pastores. Het gaat om een geïntendeerde presentie, waarbij een actieve respons wordt gegeven op een gesignaleerde behoefte in de wijk, de buurt of het dorp. Deze respons kan vervolgens in samenwerking met anderen, met name niet-kerkelijke organisaties of instellingen, inhoud en vorm krijgen, maar het kan ook zijn dat een geloofsgemeenschap aanbod ontwikkelt dat zich duidelijk van ander aanbod onderscheidt.

We geven een aantal voorbeelden. Materiële nood, tot uiting komend in sociale uitsluiting, leidt in verschillende steden en dorpen al jaren tot samenwerking tussen buurtpastoraat, straatpastoraat, diaconieën, caritasgroepen en hun ‘buren’: de voedselbanken, rechtswinkels, vluchtelingenorganisaties, de burgerlijke gemeente, welzijns- en zorgorganisaties (maatschappelijk werk), woningbouwcööperaties en buurtcentra. Diaconieën worden door burgerlijke gemeenten ‘ontdekt’ als partner, vooral nu de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) is ingevoerd. Er zijn gemeentehuizen waar een diaconaal consulent de schuldhulpverlening coördineert. Voor de behoeften van mensen met een verstandelijke beperking zien we samenwerking tussen de diensten geestelijke verzorging in instellingen en de zorgorganisaties, maar ook kerk- plekken in een woonwijk of dorp die er eer in stellen om zo goed mogelijk samenspraak te organiseren mét en ten behoeve van mensen.
[21]
Vruchtbare verbindingen met buren komen ook tot stand als een behoefte wordt waargenomen om schoonheid te ervaren. Exposities worden in kerkplekken ingericht, of kunstwerken worden vanuit een gezamenlijk initiatief in de omgeving buiten het kerkgebouw opgesteld. Verder ontplooien kerkmensen samen met koren, ensembles of bands, gemeenschappelijke activiteiten op muzikaal terrein, van cantates tot musicals en popmuziek. In een aantal gevallen is daarbij het – monumentale – kerkgebouw opnieuw ontdekt en heeft dit, soms in combinatie met een dorpshuis of een Kulturhus,
[22]
een nieuwe functie gekregen naast de bestaande, religieuze functie.

In de voorbeelden gaat het dus om een antwoord op de waargenomen behoeften of verlangens, waartoe de leiding van een geloofsgemeenschap of een door de leiding gesteunde groep binnen de gemeenschap het initiatief heeft genomen. Bij samenwerking met niet-kerkelijke instellingen kan het initiatief van twee kanten komen.

Bij de tweede vorm van kerkelijke presentie gaat het om aanwezigheid van actieve gemeenteleden in de lokale samenleving. Ze zijn bijvoorbeeld als vrijwilliger actief in lokale instellingen, verenigingen of groepen en zijn daarin van belang voor de opbouw van de plaatselijke samenleving. Het zijn individuen en kleine groepen die zich inzetten voor het dorp of de wijk. Ze vormen een belangrijke correctie van het beeld dat een geloofsgemeenschap zich in haar beleid en thema’s vooral met zichzelf bezighoudt.
[23]
Ze engageren zich in specifiek kerkelijke activiteiten, zoals in het inloopcentrumvoor daken thuislozen, of in maaltijdprojecten, maar zijn ook actief bij verschillende niet met de kerk verbonden instellingen of verenigingen. Ze schenken koffie, verlenen hand- en spandiensten in zorgcentra, doen mee bij de Wereldwinkel of in Amnestygroepen, of spelen een rol in milieugroepen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in onderzoeken gedurende een groot tijdsverloop laten zien dat vooral mensen die deelnemen aan vieringen en kerkdiensten, en niet zozeer kerkleden in het algemeen, een belangrijk aandeel hebben in het vrijwilligerswerk.
[24]
[25]
Veel kerkgangers, dus juist de ‘zondagochtend-betrokkenen’, doen vrijwilligerswerk in niet-kerkelijke groepen en instellingen. Dit geldt voor Nederland, maar ook voor andere westerse landen. Robin Gill heeft laten zien dat een groot deel van de vrijwilligers in Groot-Brittannië naar de kerk gaat én dat het waarschijnlijker is dat kerkgangers daar vrijwilliger worden dan niet-kerkgangers.
[26]
Onderzoek in de Verenigde Staten heeft aangetoond dat er vooral bij nietfundamentalistische geloofsgemeenschappen een verband is tussen kerkgang en vrijwilligerswerk. Fundamentalistische christenen lijken de voorrang te geven aan activiteiten binnen hun eigen kerk. Ook evangelicale christenen zijn als vrijwilliger vooral werkzaam binnen de eigen gemeente.
[27]
Er lijkt een verband te zijn tussen conservatieve waarden en een geringere bereidheid om als vrijwilliger in een uitsluitend seculiere instelling actief te zijn. Er is in westerse landen ook een duidelijke invloed te bespeuren van het netwerk dat in en rond een kerkplek is gevormd. Kerkgang ‘voorspelt’ vrijwilligerswerk, maar vooral onder kerkgangers die een aantal van hun medekerkgangers als hun vrienden of vriendinnen beschouwen. Kerkmensen ‘rollen’ in het vrijwilligerswerk door andere kerkmensen.
[28]
Onderzoekers spreken inmiddels, over kerkgangers als ‘sociale kapitalisten’: ze hebben een belangrijke bijdrage in het vergroten van het sociale.kapitaal in een samenleving.
[29]
Wanneer hun gelovige inspiratie daarbij ook een rol speelt, wordt gesproken over het ‘spirituele kapitaal’ van een geloofsgemeenschap, dat tot uiting komt in bepaalde waarden als ‘erkenning geven aan mensen’, ‘gastvrijheid bieden’, ‘geduld en volharding’, ‘bruggen bouwen tussen mensen’, ‘zorg voor de ander’, ‘offerbereidheid’ en ‘zich beschikbaar willen stellen voor mensen die niets terug kunnen doen’.
[30]
Voor de vraag naar de betekenis van deze tweede vorm van kerkelijke presentie in het publieke domein is de economische valorisatie overigens opmerkelijk. Als andere organisaties dan de kerken mogelijk zouden moeten maken wat in het vrijwilligerswerk gebeurt, hoeveel zou dit de samenleving dan kosten? De‘Social Return on Investment’-methode, ontwikkeld in de Verenigde Staten, probeert de output van kerkelijke activiteiten in financiële termen te meten. Voor Nederland is deze methode in 2007 toegepast voor de Rotterdamse stedelijke agglomeratie.
[31]
De kerkelijke activiteiten leverden naar schatting astronomische bedragen op: tussen de 110 en 133 miljoen euro op jaarbasis. Het rapport, waarin ook de activiteiten van migrantenkerken zijn opgenomen, concludeert dat kerken een belangrijke bijdrage leveren aan sociale cohesie, zowel door groeps- en gemeenschapsvorming als door de verbindingen die zij tussen groepen creëren.

6. De rol van de kerken op het platteland

Tenslotte besteden we in dit artikel aandacht aan de rol van de kerk op het platteland als een voorbeeld van de veelzijdigheid van het kerkelijke handelen. Kerken vullen deze rol op verschillende manieren in. Allereerst richten kerkelijke groepen zich op bemiddeling en het bouwen van bruggen. Lokale geloofsgemeenschappen hebben weet van de afstand tussen boeren en niet- agrariërs. Zelfs op het platteland, waar agrariërs waak ook een minderheid vormen, gaapt tussen deze beide groepen een kloof. Er is veel onwetendheid en onbekendheid en boeren kunnen zelfs negatief bejegend worden vanuit milieuoverwegingen of bezorgdheid om dierwelzijn. Plaatselijke kerken zijn er daarom bewust op uit om niet-agrariërs te verbinden met de leefwereld van de agrariërs, bijvoorbeeld door bedrijfsbezoeken te organiseren. Zodoende hopen ze bij niet-agrariërs meer kennis van zaken te kweken, zodat oordelen en gevoelens meer onderbouwd zijn. Ook proberen plattelandskerken begrip te scheppen voor de agrariër en burgers aan te zetten tot solidair handelen met boeren. Naast bruggen bouwen proberen lokale kerken ook een platform- en vrijplaatsfunctie te vervullen. Met dat oogmerk hebben de laatste jaren diverse gespreksgroepen gefunctioneerd. In deze gesprekken ligt de nadruk op uitwisseling en luisteren via de dialoog. Zo krijgt men inzicht in eikaars keuzen, men de eigen visie verbreden en overlappende of gezamenlijke problemen ontdekken. De platform- en vrijplaatsfunctie moet echter een breder bereik krijgen. Er zijn immers vele betrokkenen in het spel en de invalshoeken en belangen liggen lang niet altijd op één lijn en zijn meer dan eens conflicterend. Er is een belangrijke functie voor de kerk weggelegd als niet direct belanghebbende, als indirecte actor, om hier een bemiddelende rol te spelen. Een aantal kerkelijke activiteiten richt zich op die platformfunctie: het bij elkaar brengen van relevante actoren in een zo open mogelijk communicatieproces. Kerken proberen zo een discussie en visieontwikkeling op gang te brengen waarin de verschillende posities overstegen worden. Ze beogen hiermee een gezamenlijk beleefde verantwoordelijkheid voor een rechtvaardige en duurzame landbouw.

Behalve de bemiddelende functie kan de kerk vanuit haar achtergrond van Schrift en traditie bepaalde vragen inbrengen, waarbij met name te denken valt aan zinvragen en sociaal-ethische vragen. Bij de eerste valt te denken aan fundamentele vragen van het waarom en waartoe van de ontwikkelingen: Waartoe steeds meer schaalvergroting? Waartoe gigantische productiviteits- stijgingen? Bij de sociaal-ethische vragen staan de schaduwzijden centraal: Wie worden, dichtbij en ook ver weg, slachtoffer van ontwikkelingen? Wat betekenen de ontwikkelingen voor mens, dier, aarde, lucht en water?
[32]
Aan de orde zijn ook fundamentele visies op de plaats van de mens in de natuur: Is de mens heerser over de natuur, rentmeester, partner of onderdeel van die natuur? Deze meestal impliciete visies tot verschillen in probleembewustzijn en daarmee ook tot verschillen in reflectie op wat men ziet als verantwoordelijk handelen en de handelingsmogelijkheden die men al dan niet zoekt. Hier ligt overigens ook een opgave voor kerken om kritisch te kijken naar hun eigen tradities: In hoeverre hebben zij impliciet of expliciet visies uitgedragen op de verhouding tussen de mens en de natuur die een exploiterende houding hebben gelegitimeerd of zelfs gestimuleerd? Naar onze mening is het een authentieke functie van kerken om openbrekend en grensverleggend te handelen door vragen die routinematige denkpatronen problematiseren en doorbreken met kracht naar voren te brengen.

Twee mogelijke spanningsvelden verdienen vermelding. Allereerst de vraag hoe kerken zich verhouden tot belangenorganisaties en tot kritische groepen. Naar onze indruk houden kerkelijke werkgroepen met beide contact en probeert men de kritische geluiden die in beide typen organisaties leven uitdrukkelijk een plaats te geven. Een tweede vraag betreft de verhouding tussen ‘gewone’ agrariërs en zij die gekozen hebben voor biologische landbouw. Ook hier zien we een streven om recht te doen aan beide.

Lokale kerken kunnen doelbewust, zo stelden we eerder, interventie in het publieke debat nastreven. Hierbij is de politieke functie van plaatselijke geloofsgemeenschappen in het geding. Kerken kunnen gesprekspartners zijn op lokaal en regionaal niveau bij de ontwikkeling van streek- en bestemmingsplannen en plattelandsontwikkelingsplannen, in gesprek met bijvoorbeeld de Sociale Dienst en de Rabobank, maar ook signalen doorgeven naar de landelijke politiek. Diverse kerkenraden spelen hierin een actieve rol. Juist de ervaringen die kerken dichtbij de betrokkenen opdoen kunnen de kracht uitmaken van de kerkelijke bijdragen aan het publieke debat. Dit geldt voor het platteland, de regio, maar ook voor ‘stad en land’. We zien hoe de kerk, in de woorden van Dingemans, ‘opkomt voor barmhartige gerechtigheid’.
[33]

Wellicht ook interessant

kast vol met potjes jam
kast vol met potjes jam
Basis

Vijfenveertig soorten jam: over vrijheid in de Hebreeuwse Bijbel

Toon Hermans schreef ooit een liedje waarvan het refrein eindigde met de volgende zinnen:

‘Maar we staan met z’n allen in de file en ze slaan je op je bakkes in de tram. Staat je auto in de stad, wordt je radio gejat, maar we hebben vijfenveertig soorten jam.’

Het liedje gaat over de vrijheid die de moderne consumptiemaatschappij ons belooft. Het is een vrijheid die vooral draait om keuzevrijheid: we hebben ogenschijnlijk oneindig veel mogelijkheden om te doen en te laten wat we willen. Maar, zo dichtte Hermans ironisch, wat betekent die vrijheid als we geconfronteerd worden met vrijheidsinperking, of als geweld, oorlog, haat en demonisering de kop opsteken?

Nieuwe boeken