Menu

Basis

De teloorgang van het antiklerikalisme: winst of verlies?

Ter inleiding

De premisse van dit artikel is dat secularisatie en antiklerikalisme in de Wes-terse wereld zich tot elkaar verhouden als de bewoners van een weerhuisje. Wanneer het vrouwtje naar buiten komt, trekt het mannetje zich terug. Een maatschappij waarin kerk en geloof een dominante positie hebben, biedt een uitstekende voedingsbodem voor het opbloeien van het antiklerikalisme. In een samenleving waar de secularisatie om zich heen grijpt en kerk en geloof aan belang inboeten, verliest het antiklerikalisme zijn functie. De aandrang om de geestelijke leidslieden van hun tronen te stoten neemt met hun verlies aan macht af. De rol die zij voor de buitenwacht, na hun invloed verloren te hebben, op zijn hoogst nog spelen, is die van curieuze, ‘gedateerde’ figuren die een gevoel van meewarigheid of milde spot oproepen.

Naar mijn mening zijn we in kerkelijk Nederland inmiddels beland in een situatie waarin mevrouw secularisatie het toneel beheerst en meneer antiklerikalisme zich in huis teruggetrokken heeft. Die constatering berust niet op deugdelijk door mij verricht ‘veldonderzoek’ en op een doorwrochte analyse daarvan. Zij is het resultaat van de observaties die ik als iemand die tobt over geloof en kerk, doe, onder meer bij het lezen van een drietal landelijke dagbladen, NRCHandelsblad, Trouw en het Nederlands Dagblad of het Reformatorisch Dagblad (= RD).

In dit artikel ga ik eerst kort in op de term en het fenomeen antiklerika-lisme en duid ik aan in welke zin ik het gebruik. Daarna geef ik een impres-sie van uitingen van het antiklerikalisme in Nederland in de afgelopen dertig jaar. Bijzondere aandacht schenk ik daarbij aan de verguizing van de protes-tantse clerus. Tot slot typeer ik de huidige situatie in protestants Nederland en beantwoord ik de in de ondertitel van dit opstel geformuleerde vraag.

Iets over antiklerikalisme

Ter vergroting van mijn kennis van het antiklerikalisme greep ik als eerste naar het in het najaar van 2015 verschenen Het atheïstisch woordenboek,1 een eendelige encyclopedie met (1) biografische artikelen over prominente atheïsten, maar ook over personen die in het publieke debat door hun radicale standpunten de aandacht op zich vestigden, zoals de politicus Piet Hein Donner, en (2) bijdragen over een scala van onderwerpen, variërend van cre-ationisme tot vagevuur, steeds belicht vanuit de optiek van het atheïsme. Ik werd teleurgesteld. Een lemma over ‘antiklerikalisme’ bleek te ontbreken.2 Het verrast, maar de afwezigheid is bij nader toezien minder opmerkelijk.

De term ‘antiklerikalisme’ behoort weliswaar tot de in de literatuur frequent gebruikte woorden,3 maar het fenomeen antiklerikalisme is desalniettemin niet in extenso bestudeerd. Significant is dat er in belangrijke protestantse naslagwerken uit recente tijd geen apart artikel aan gewijd is.4 In rooms-katholieke encyclopedieën is dat, zij het bescheiden, wel het geval.5 De aan-dacht daarin voor het fenomeen laat zich historisch verklaren. De in de ne-gentiende eeuw in zwang geraakte term ‘antiklerikalisme’ had aanvankelijk zijn ‘Sitz im Leben’ in de rooms-katholieke wereld. Hij werd gebruikt ter aanduiding van het verzet, van de zijde van de liberalen en de socialisten, tegen de machtspositie van de clerus in het maatschappelijke leven, op onder meer de terreinen van het onderwijs en de politiek. Het antiklerikalisme ma-nifesteerde zich binnen het kader van het ‘laïcisme’, het streven om het open-bare leven geheel te onttrekken aan de invloed van de godsdienst, de band van ‘troon en altaar’ te verbreken en kerk en staat gescheiden te houden.6 De facto ontstond bij realisering van dat ideaal, zoals ook uit de geschiedenis van ons land, in verleden7 en heden,8 blijkt een spanningsvolle relatie. De neutraliteit van de staat wordt niet altijd gewaardeerd en de staat heeft soms moeite haar neutraliteit te bewaren.

De term zoals die gangbaar is, is als zodanig niet gebonden aan een be-paalde godsdienst en setting, maar kan worden gebruikt voor het verzet tegen de macht en de invloed van de geestelijkheid van willekeurig welke religie of godsdienstige stroming ook maar. Als fenomeen kwam het antiklerikalisme in de geschiedenis al voor, voordat de term in gebruik raakte.9 Het verzet van de reformatoren tegen de machtsuitoefening van kerk van Rome over het (geloofs)leven van de leken kan als ‘antiklerikalisme’ gekwalificeerd worden, maar evenzeer is dat het geval met de door de dopersen en de ‘on-godisten’ in de Reformatietijd gedemonstreerde afkeer van de heerszucht van de nieuwe, protestantse geestelijkheid.10

Bijzondere aandacht kregen ‘Clericalism and Anti-Clericalism’ wel in de meer dan een eeuw oude Encyclopaedia of Religion and Ethics, deel 3, Edinburgh 1910, 689-693. Deel 2 van de Christelijke Encyclopedie, tweede druk, Kampen 1957, 225-226, bevat een artikel over ‘clericalisme’ van de hand van de jurist L.W.G. Scholten.

Uit de gegeven omschrijving blijkt dat ‘antiklerikaal’ niet samenvalt met ‘ongodsdienstig’ of ‘antigodsdienstig’,11 maar het ‘anti’ als doel hervorming kan hebben. Ook bestaat er binnenkerkelijk antiklerikalisme.12 Het antikleri-kalisme van vrijdenkers en socialisten, zoals zich dat onder andere in de ne-gentiende eeuw in ons land manifesteerde, bestreed daarentegen doorgaans fel alle godsdienstigheid. Mikpunt waren de predikanten, de pastoors en de rabbi’s die de ‘gewone’ mensen indoctrineerden en dom hielden.13

De antiklerikalen die hieronder worden geïntroduceerd zijn allen anti- godsdienstig.14 Op vileine wijze ageren zij tegen de ‘clerus’, de rooms-katholieke en protestantse geestelijken in strikte zin, maar ook tegen ‘leken-geestelijken’, invloedrijke, opinievormende christelijke vertegenwoordigers van de media, de krant, de radio en de televisie.

Drie decennia Nederlands antiklerikalisme

Critici van kerk en geloof lieten zich sinds het midden van de negentiende eeuw in ons land niet onbetuigd. De barbaarse God van de Bijbel namen zij onder vuur. De inferieure moraal van de Bijbel legden zij bloot. De propa-gandisten van het ‘evangelie’ ontnamen zij hun aureool.15 Ook de afgelopen decennia hebben de ontmaskeraars zich niet onbetuigd gelaten. Ik laat enke-len van hen aan het woord. Zij hebben gemeen hun afschuw van de God en de moraal van de Bijbel. Daarnaast hebben zij blijk gegeven van onversneden antiklerikalisme. Van de wijze waarop zij de clerus hebben ‘afgetuigd’, geef ik een indruk.

In een befaamd geworden krantenartikel uit 1985, ‘De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’, beperkte de essayist en hoogleraar Slavische taalen letterkunde Karel van het Reve (1921-1999) zich niet tot een afreke-ning met God,16 maar gaf hij ook zijn visie op de clerus naar aanleiding van hun optreden voor radio en televisie:

Het vervelendst is godsdienst wanneer je via radio of televisie ongevraagd aan een stukje godsdienstoefening wordt onderworpen of aan een och-tendof avondoverdenking van een dominee of pastoor of van een leek die ook een duit in het kerkezakje wil doen. Ik wil graag aannemen dat het aantal brave lieden onder hen even groot is als onder de rest van de bevolking, maar kijkend en luisterend krijg je een indruk van grote huichelarij, een huichelarij die groeit naarmate de prediker moderner en vrijzinniger is.17 Je denkt onontkoombaar: die man staat ons te bedonde-ren. Hij beweert dingen die hij zelf niet gelooft. Nochtans beweert hij ze.

Waarom? Omdat hij ervoor betaald wordt? Dat kan haast niet de enige reden zijn. Als ik God was en ik hoorde de verschrikkelijke toon die zij tegen mij durven aanslaan, dan zou ik ze met mijn bliksem neervellen, iedere zondag weer, tot zij hun mond hielden. (12)18

Het gegeven beeld is inmiddels gedateerd. De tijd dat dagsluiters op het tv-scherm figureerden, is voorbij. Voor de romancier Maarten ’t Hart (geb. 1944),19 opgegroeid in een gereformeerd gezin, was dat geen reden om af te zien van het gebruik van de antiklerikale wapens. In wat hij zijn ‘kleine kruistocht tegen het christendom’ noemt, twee bundels vol met ooit in NRC Handelsblad verschenen columns over de Bijbel en de kerk met de onder-titel De Schrift betwist,20 stort hij zich in het gevecht. Het tv-scherm was inmiddels bezet door een nieuwe vijand, de Evangelische Omroep. Zicht-baar werd hoe overal in Nederland ‘de knevelchristenen’ en de ‘handjeklap hallelujachristenen’ oprukten, ‘gedijende als miltvuurbacillen’, en hoe zij hartstochtelijk de opvatting verdedigden dat de Bijbel van het begin tot het einde ‘letterlijk moet worden genomen’ en hoe zij leurden met theorieën als het creationisme (II, 9).

Stevig pakte ’t Hart de ‘knevelchristenen’, de geestverwanten van de be-houdende radioen tv-presentator Andries Knevel (geb. 1952) aan,21 maar ook gevierde ‘verlichte’ theologen spaarde hij niet. Nico ter Linden (geb. 1936) bedeelde hij een plaatsje toe onder de ‘veredelde zondagsschoolschrijvers die […] de bijbelverhalen zo sappig en smeuïg mogelijk navertellen’ (II, 26);22 de dichter-theoloog Huub Oosterhuis (geb. 1933)23 nam hij op de korrel vanwege zijn selectief en onkritisch bijbelgebruik (II, 46-49, 94, 130). In een satirische column over de bijbelse metafoor ‘schapen’ haalde ’t Hart fel uit naar de ‘kud-dementaliteit’ van de kerkmensen. Onder meer stelde hij de vraag:Waarom laat de gelovige zich overigens zo vanzelfsprekend aanleunen dat hij onophoudelijk met dat toppunt van sulligheid [het schaap] vergele-ken wordt? Zou het misschien zijn omdat hij diep in zijn hart beseft dat je wel een Jantje Onnozel in het kwadraat moet zijn om al die onbedaarlijke apekool en lariekoek die zondag aan zondag vanaf de kansels verkondigd wordt, ook maar één moment serieus te nemen? (II, 115)

De predikers van de lariekoek spaarde hij evenmin. ‘Bedriegers’ zijn het die zich schuldig maken aan ‘terreur’, die ‘de resultaten van historisch-kritisch bijbelonderzoek’ negeren en onder de naam ‘blijde boodschap’ in een nieuw gewaad ‘stokoude waanideeën’ presenteren (I, 78, 175).24

’t Hart beperkte zich niet tot de ontmaskering van de predikanten. Ook liet hij zijn lezers kennismaken met protestantse ‘curiosa’, met bevindelijke predikanten die gekant zijn tegen het zingen van gezangen en vrouwelijke ambtsdragers en die op de kansel hun tranen de vrije loop laten (II, 168-178, 205). Continu in stand gehouden kerkelijke gebruiken, zoals het voor de kerkdienst in de consistorie uitgesproken gebed, rekent hij ‘dat arsenaal van malligheden’ uit het verleden dat nog steeds ‘springlevend’ is (I, 82).

In een pamflet-achtig boekje Hoe een klein rotgodje God vermoordde25 gaf de als kinderboekenschrijver gevierde Guus Kuijer (geb. 1942), afkom-stig uit een ultra-orthodox milieu (katholiek-apostolisch) en evenals ’t Hart met de Bijbel opgegroeid, zijn mening ten beste over de Bijbel, God, Jezus en hemel en hel. Maarten ’t Hart had met zijn De Schrift betwist een missie: de bevrijding van de ‘beuzelpraatjes’ van dominees en priesters en de procla-matie van de leuze: ‘God bestaat niet!’ (I, 176) Met zijn geschrift wil Kuijer, hoewel hij atheïst is,26 niet alleen afbreken, maar ook opbouwen.27 Van de lieden die het gezicht geven aan de godsdienst in georganiseerde vorm moet ook hij niets hebben.28 Zij hebben belang ‘bij blinde gehoorzaamheid’ (69).

Ironisch hekelt hij de godsdienstoefeningen in de moskee, de synagoge en de kerk: God verveelt zich te pletter met Zijn gelovigen. Op vrijdag, zaterdag en zondag doet God watjes in zijn oren, want dan is het geteem het ergst. ‘Ja hoor’, kreunt hij, want God hoort helaas ook met watjes in zijn oren omdat Hij almachtig is. (34)

Ook Kuijer gruwt van Knevel en de Evangelische Omroep. Hun godsbeeld is naar zijn mening niet ‘bijbels’.29 Met kardinaal A.J. Simonis (geb. 1931) en de tot het rooms-katholicisme bekeerde dichter Jan Willem Otten (geb. 1951) steekt hij de draak. In vergelijkingen die moeten illustreren hoe bar-baars het Oude Testament is, geeft hij Simonis de rol van Samuël die een overwonnen koning in mootjes hakt (1 Samuël 15:33) en van Elisa wiens vloek een groep kleine kinderen treft met als gevolg dat zij door twee be-rinnen verscheurd worden (2 Koningen 2:23-24).30 Simonis is voor hem de ‘priester van welke godsdienst dan ook’, de exponent van al die lieden die van mening zijn ‘dat zij met goddelijk gezag zijn bekleed, uitsluitend en alleen omdat zij met een toverformule tot priester zijn gewijd’ en die aan dat gezag het recht ontlenen om andere mensen de wet voor te schrijven. De ‘nieuwbakken christen’ Otten typeert hij als een flinke intellectueel vanwege zijn geloof in de opstanding van Christus; diens oordeel over de betekenis van de kruisdood als ‘een stoer geloof voor stoere mensen’. Hij merkt daarbij op:

Wat fijn voor hem dat Jezus er niet vandoor is gegaan, toen in Getsemane en wat zal hij God dankbaar zijn dat Hij het gebed van Jezus niet ver-hoorde. Kruisigt hem! Ten bate van de verlossing van de heer Otten! (41)

Voor antiklerikalisme is er geen voedingsbodem meer

In de afgelopen dertig jaar is er veel veranderd. Het speelveld is geen slag-veld meer.31 Het antiklerikalisme is op sterven na dood. De generatie van rabiate antiklerikalen is gestorven of rust uit van de strijd. En wie van hen de trom blijft roffelen, zoals Maarten ’t Hart, wordt afgeserveerd als iemand die zijn moeilijke jeugd niet heeft kunnen verwerken.32 Een nieuwe generatie is niet opgestaan. Bij de buitenwacht bestaat momenteel duidelijk minder kennis van de Bijbel en het christelijk geloof dan voorheen en minder feeling voor wat er omgaat in de klerikale wereld. Bovendien neemt de clerus in de tegenwoordige maatschappij een marginale positie in. Interessante prooien ontbreken. De Evangelische Omroep is niet meer wat hij was. Van uiterst vroom en biblicistisch heeft hij zich ontwikkeld tot een salonfähige omroep.33 Er is niet een nieuwe Nico ter Linden opgestaan, een nieuw mik-punt van hoon, gelijk de oude die ooit vanwege gebrek aan respect voor de echte Bijbel, ten toon gespreid in zijn Het verhaal gaat…,34 genadeloos werd neergesabeld door de atheïstische essayist Rudy Kousbroek (1929-2010).35

De klerikalen houden zich gedeisd. Weliswaar is er zo nu en dan nog wel eens een dominee die in zijn argeloosheid een antiklerikale storm ontketent, zoals de Katwijkse hersteld hervormde predikant A. Vlietstra in november 2011. In de nieuwsbrief van zijn gemeente had hij met het oog op de ou-derlijke zorg voor de opvoeding van hun kinderen een fragment met het trefwoord ‘kastijden’ aangehaald uit De pligten der ouders (1679) van de zeventiende-eeuwse theoloog Jacobus Koelman (1631-1695). De buitenwacht had daaruit de conclusie getrokken dat de predikant een voorstander van lijfstraffen was. Het verwijt kindermishandeling te stimuleren trof hem. De media vielen over hem heen en de kwestie haalde zelfs de Tweede Kamer. Aan kerkelijke zijde hoede men zich ervoor olie op het vuur te werpen. Ogenblikkelijk werd de klerikale brandweer ingezet. Communis opinio was dat predikanten ervan doordrongen moeten zijn te spreken en te schrijven in een geseculariseerd land en in de verwoording van wat zij willen zeggen, prudentie behoren te betrachten.36

In kerkelijke kringen waar de clerus vroeger zo goed de hand van God in de geschiedenis wist aan te wijzen en Gods bedoeling daaruit wist af te leiden,37 slaan althans de leiders nu een andere toon aan. In een theologische be-schouwing over het door IS-sympathisanten op 13 november 2015 te Parijs aangerichte, gruwelijke bloedbad, getiteld ‘Parijs, kan en mag je spreken van een oordeel?’, wordt de opgeworpen vraag evenwichtig, voorzichtig en omzichtig behandeld door de hoofdredacteur van het RD, W.B. Kranendonk. Hij signaleert dat door de band die in het door kalosnikows onder vuur geno-men theater Bataclan optrad, ‘Kiss the Devil’ speelde. De coïncidentie wordt evenwel niet theologisch ‘uitgebuit’. Ook wil hij de aanslag niet interpreteren als ‘een bijzonder oordeel [van God] over de hemeltergende goddeloosheid van Parijs’. Hij beschouwt de gebeurtenissen als een oproep tot bekering en een waarschuwing tegen verharding die ook ‘ons’ aangaan.38 Omzwachteld wordt enkele dagen later op het artikel gereageerd door de columnist J. Bel-der met als uitgangspunt de vraag ‘Gaat Gods oordeel over Europa?’39 Hij sluit af met de constatering dat ‘de vraag van Amos of er een ramp in de stad is die de Heere niet werkt’ (Amos 3:6) weer hoogst actueel is.

De clerus van het RD sticht geen brand. De ‘oude’ theologie is evenwel onverminderd populair onder de ‘gewoon-gelovige’ aanhang van de krant. Voor die blijkt de vraag van Belder een weet. Via de brievenrubriek laten de lezers weten dat de terreur in Parijs en de overweldigende instroom van migranten er een teken van zijn dat ‘de Heere een twist heeft met ons arme vaderland’, dat ‘wie God verlaat smart op smart heeft te vrezen’ en de in Richteren 6:1 beschreven geschiedenis zich in onze tijd herhaalt.40

Tanende bijbelhaat en seculiere opstanding van de Bijbel

Het speelveld is geen slagveld meer. Decennialang vormden antiklerikalisme en bijbelhaat een hecht paar. Begrijpelijk, want de geestelijkheid ontleende haar program aan de Schrift. Elk positief woord over de Bijbel betekende steun voor de klerikalen. Fervente antiklerikalen waren doorgaans – uitzon-deringen daargelaten – ongevoelig voor de opvatting dat de Bijbel, zuiver literair beoordeeld, gewaardeerd kan worden als een belangrijke, ten dele zelfs schone erfenis uit de antieke oudheid. De aversie tegen de inhoud van de Bijbel was bij hen zo groot dat zij de Bijbel maar liever gesloten lieten. Treffend is de wijze waarop ’t Hart een bijdrage over de Psalmen in De Schrift betwist besluit met:

Ach ja, die psalmen, die lievelingsteksten van [de literair-criticus Kees] Fens [1929-2008]. Boosaardige, twist en tweedracht propagerende dicht-stukken [zijn het] in het hart van een duister, gruwelijk boek. (II,63)

Het stervende antiklerikalisme neemt, zijn partner, de bijbelhaat mee in zijn graf. De Bijbel evenwel herrijst in een nieuw bestaan als antiek cultureel erfgoed van bijzondere waarde41 en zelfs als Bijbel voor de ongelovigen. Als erfgoed van waarde is de Bijbel gepropageerd door bijvoorbeeld Nicolaas Matsier, pseudoniem van Tjit Reinsma (geb. 1945), opgegroeid met de Bijbel, maar ontgroeid aan kerk en geloof, in De Bijbel volgens Nicolaas Matsier (Amsterdam 2003), gewijd aan het Oude Testament, en in Het evangelie volgens Nicolaas Matsier (Amsterdam 2011).42

’t Hart hield het oude huwelijk in stand. Ooit deed Nico ter Linden in de rubriek ‘Kostgangers’ in Trouw43 hem de suggestie het te ontbinden. Rea-gerend op ’t Harts vernietigende kritiek op het eerste deel van Het verhaal gaat…,44 liet Ter Linden zijn lezers delen in een fictieve droom, waarin hij ervan getuige was hoe ’t Hart ‘na een rijk schrijversleven in het Vaderhuis verscheen, voor de troon van de Eeuwige’. Die ontvangt hem vriendelijk. Hij verwijt ’t Hart niet dat die zijn ‘Boek’ niet meer met gelovige ogen kon lezen. Wel wil hij nog kwijt, hoe jammer hij het vindt dat Maarten de literaire talenten die hij hem gaf, niet gebruikt heeft om het Boek ‘met literaire ogen’ te lezen en daarvan verslag te doen.

’t Hart hoedde zich ervoor een alter Nico te worden. Guus Kuijer daaren-tegen paart moeiteloos antiklerikalisme aan bijbelliefde en is teruggekeerd naar het boek van zijn jeugd. Hij heeft zich gewaagd aan een hervertelling van het Oude Testament onder de titel De Bijbel voor ongelovigen.45 Via zijn personages propageert hij zijn wereldbeschouwing, moraal en wijsheden. Daarin onderscheidt hij zich in niets van Ter Linden en de talloze christelijke en ook joodse hervertellers van de Bijbel die in de afgelopen eeuwen het genre ‘hervertelling’ beoefenden, in proza, maar ook in poëzie.46 Wel ver-schilt hij in de invulling daarvan. Ik geef een paar voorbeelden die ontleend zijn aan zijn hervertelling van het boek Richteren.

Het boek wordt belicht vanuit de optiek van Jaël (Ri. 4:17-22; 5:24-27). Aan-vankelijk was zij een vrouw met een steil, orthodox godsbeeld, die het ge-weld waarmee op Gods bevel de verovering van het land Kanaän door Israël gepaard ging, niet verheerlijkte of verdoezelde, maar wel legitiem achtte, vanuit de idee: ‘Gods liefde bestaat niet uit het bakken van zoete broodjes’ (II, 210). De ‘waarom’-vraag met betrekking tot het handelen van God, deed zij af met: ‘We kunnen slechts in aanbidding voor hem neerknielen en hem eren om alles wat hij doet’ (II, 215). Gaandeweg groeide evenwel de twijfel in haar en het besef dat naast geloof ook ongeloof in haar woonde (II, 218). Ten slotte kwam zij tot de overtuiging dat de godsdienst een splijtzwam is tus-sen mensen die hen verhindert in vrede met elkaar samen te leven (II, 271).

Kuijer doorspekt zijn vertelling met allerlei wijsheden zoals: ‘[er zijn mensen die niet begrijpen] dat de liefde niet bestaat uit begeerte alleen’ (II, 228). Aan Eros gunt hij niettemin een grote plaats. Simson, de krachtpatser en seksmaniak, liep al van jongs af aan ‘hijgend als een hond’ de Filistijnse meisje na, ‘omdat je hun borsten en billen onder hun dunne gewaden kon zien wiebelen’ (II, 224). Na zijn kortstondige huwelijk met een Filistijnse seksbom (Ri. 14:1-20), met wie hij al voor de huwelijkssluiting een uiterst opwindend liefdesleven had – het ging gepaard met ‘gegiechel en gekreun’, ‘geklets van naakte lichamen tegen elkaar’ en ‘gillen en brullen’ (II, 230) – kwam hij in contact met Delila (Ri. 16:4-31). Zij was verslaafd aan Simsons liefde – ‘deze heer is mijn herder, hij is al wat mij lust’ (II, 256 [vgl. Ps. 23:1]) – en werd voor het leven getekend door de voor haar en hem uiteinde-lijk catastrofale relatie. Ook over het liefdesleven van de overigens keurige ouders van Simson dat leidde tot zijn verwekking, laat Kuijer de lezer niet in het ongewisse: zij deden ‘tot verdriet van hun buren extra hun best in bed’ (II, 223).

De antiklerikaal Kuijer heeft de domineestoga aangetrokken en predikt als een kanseltijger aan de hand van een ‘gekruide’ hervertelling een seculier evangelie. Qua karakter verschilt Kuijers hervertelling niet van die van Ter Linden. Zij is minstens zo smeuïg.47 Beiden kunnen de verleiding niet weer-staan ‘jolig’ de bijbelverhalen met humor bij te kleuren. De gelovige Ter Linden presenteerde zijn hervertelling ‘bescheiden’ onder de noemer Het ver-haal gaat… Terecht, want door zijn pen onderging de Schrift een ingrijpende transformatie. Kuijer schrok er niet voor terug zijn versie te publiceren onder de vlag Bijbel, waaraan de notie ‘gezag’ kleeft. Antiklerikalen gruwden van Ter Lindens ‘Bijbel’. Ooit uitte de atheïst Paul B. Cliteur (geb. 1955)48 zijn afschuw over ‘kinderbijbels voor volwassenen, die het evangelie zogenaamd “dichterbij” brengen’.49 Al met al is er, dunkt me, voor ‘puriteinse’ ongelo-vigen alle reden de staf te breken over Kuijers ‘Bijbel’ die her en der veel weg heeft van een soap. Lof valt hem evenwel, althans in de ‘neutrale’ pers ten deel.50 Wat de gelovige niet mag, is de ongelovige kennelijk toegestaan.

De noodzaak van binnenkerkelijk antiklerikalisme

Theologen ontbreekt het doorgaans aan animo om te reageren op de gods-dienstkritiek en het antiklerikalisme van de buitenwacht.51 De tegenpartij, onparlementair als zij zich uitdrukt, achten zij niet in staat tot een zinvolle dialoog. Een openlijke reactie is wellicht te veel gevraagd. Negeren van de kritiek is echter ongewenst. De criticasters vervullen een nuttige functie. Zij houden de clerus bij de les en in het rechte spoor door hem met zichzelf te confronteren en hem te bepalen bij de aanvechtbaarheid van het christelijk geloof.52 Vandaar dat het antwoord op de vraag ‘Is het erg dat het antikleri-kalisme op zijn retour is?’, met ‘ja’ beantwoord moet worden. De kerk wordt er niet beter van wanneer haar dienaren vanwege hun ‘gewauwel’ van bui-tenaf niet meer door de Multatuli’s op hun nummer worden gezet.53

Het is geen winst, wanneer het hatelijke gekef aan de zijlijn ophoudt, maar verlies. Wanneer het externe klerikalisme verstomt, is er behoefte aan interne critici van het soort Herman Bakels (1871-1952),54 een uiterst vrijzinnig predikant en een columnist avant la lettre die met koelbloedige humor de ‘dolerenden’ (gereformeerden) en orthodoxe theologen meer in het algemeen ‘ontmaskerde’. Willen de boodschappers solide en geloofwaardig zijn, dan moeten zij luizen in hun pels toelaten en horzels op hun huid. Die kunnen voorkomen dat zij, hoog op het paard gezeten, zich vergalopperen. Ik geef een voorbeeld.

Als een exempel van een toonaangevend en invloedrijk theoloog die naar mijn mening voor een breed publiek zijn hand heeft overspeeld, plaats ik Kees van der Kooi, hoogleraar systematische theologie aan de Vrije Univer-siteit, op de bühne. In juni 2014 reageerde Van der Kooi in een bijdrage aan Trouw met de kop ‘God is een persoon die naar ons omziet’55 op een week eerder in de krant verschenen artikel waarin de Groninger sterrenkundige Peter Barthel op de vraag van de zevenjarige Anco of God bestaat, door mid-del van een brief een omzichtig antwoord had gegeven. Barthel beschreef, in de woorden van Van der Kooi, God als ‘een immanente kracht of drijfveer in de geschiedenis van de kosmos’ en mensen in hun relatie tot hun mede-mensen als de ambassadeurs van humaniteit ‘de handen van God’, ‘de bron van al het ware en goede’. Ook Van der Kooi zette een brief aan Anco op papier, voorzien van annotaties. Hij nam daarin, volgens de columnist Bert Keizer,56 over ‘de vraag of we God verzonnen hebben of dat Hij werkelijk bestaat’, ‘een lekker duidelijk standpunt in’. Keizer vatte het als volgt samen: ‘Hij is een persoon […]. Hij heeft de sterren gemaakt. Hij laat merken dat hij bestaat. Wij zijn hier met een bedoeling. Sommige mensen weten wat Gods bedoelingen zijn. Hij is een Stem, een Woord van buiten de mensheid, een pijl van de andere oever’.

De atheïst Keizer (‘God is er niet. We hebben hem zelf bedacht’) is niet onder de indruk van Van der Kooi’s beweringen. Hij beschouwt ze als op onduidelijke grond gedane mededelingen, want als God bestaat ‘zou je [dat] toch aan de hele wereld moeten kunnen merken?’ Uiteindelijk is het geloof in God, zo stelt hij, ‘een kwestie van smaak’.

Mijn smaak valt althans voor een deel samen met die van Van der Kooi. Beiden behoren wij immers tot dezelfde geloofsgemeenschap. Ook ik be-schouw mij als een christen.57 De inhoud van de brief aan Anco stoorde mij bijgevolg minder dan Keizer, met uitzondering van het onthutsende slot. Daarin bedient de briefschrijver zich, ter illustratie van de verhouding van God tot de mensen en de rol van Jezus Christus daarin, van beeldspraak ontleend aan het voetbal. God wordt geïntroduceerd als degene die ‘de bal [trapt] en verwacht dat we die terugschieten’. Hij wordt teleurgesteld. Toen het erop leek dat ‘de wedstrijd bijna verloren was’, greep God in en ‘stuurde een speler het veld in die de wedstrijd voorgoed de goede kant op trapte. Dat is Jezus […], Gods beste speler’. Van zulke beeldspraak schrik ik. Hoe triviaal wordt hier over ‘de minste der mensen’ en over het geheimenis van de incarnatie gesproken. Het ontluisterde beeld van Jezus, als een Johan Cruijff in het kwadraat, een superstar, die Lucifer, de topspeler van de zwarte duivels, tackelt en met het beslissende doelpunt de wereldcup voor zijn club verovert, dringt zich op.

Aan het begin van 2015 publiceerde Van der Kooi met de econoom Marcel Canoy een ‘duo-preek’ op de opiniepagina van Trouw. Zij droeg de kop ‘Omhels Griekenland met vergeving en verzoening’.58 Met het oog op de crisis in de eurozone rondom het ‘schuldige’ Griekenland bepleitten de academici ‘een model van verzoening’, zowel theologisch als economisch gemotiveerd. Hoe het tot verzoening en vergeving zou kunnen komen, il-lustreerden zij met het oudtestamentische verhaal over Jozef. Hij was het slachtoffer van kwaadaardig gedrag van zijn broers, maar was er niet op uit hen ‘te vernederen of maximaal te straffen’. Hij zocht ‘of er ruimte was voor een gezamenlijke toekomst’.

De bijbelpassages waarop Van der Kooi en zijn kompaan Canoy zich baseren zijn Genesis 45:5-8, 14-15; 50:18-21. Verhaald wordt hoe de een-heid in het gezin van Jacob hersteld wordt. De term ‘vergeving’ valt (Gen. 50:17), maar afgaande op Jozefs woorden ligt het niet in zijn vermogen die te schenken. Dat is het prerogatief van God (Gen. 50:19). De vergeving is echter bijzaak. Fundamenteel in beide passages is de functie die Jozef vervult als theologisch interpreet van de geschiedenis en de rol van zijn broers daarin. Zij waren pionnen op het door God bespeelde schaakbord. Het ‘spel’ had als doel het behoud van een groot volk (Gen. 45:7; 50:20).

Kortom, men moet wel heel wat capriolen uithalen om in de spiegel van het Jozefverhaal Griekenland (de broers) en de overige eurozonelanden (Jozef) te ontwaren. Naar ik aanneem, was het niet Van der Kooi’s bedoe-ling om de ‘onbetrouwbare Grieken’ een plaats te geven in een bijzonder plan van God met Europa. Maar hiermee zijn we er nog niet. In de genoemde passages treedt Jozef op als de familieman. Zijn verwanten varen er wel bij (Gen. 50:21). Blijkens de bijbelverhalen had Jozef ook nog een andere kant, die van regent-minister van economische zaken. Hij zorgde er voor dat Egypte voorbereid was op de hongersnood (Gen. 41:46-49, 53-57). Als econoom gedroeg hij zich, toen de nood aangebroken was, als een althans in onze ogen ware uitzuiger. Hij haalde de Egyptenaren het vel over de oren. Hij ontnam het volk zijn vee en landerijen, deporteerde het en maakte het horig (Gen. 47:13-27).59 Me dunkt, als regent-econoom is Jozef bepaald niet een voorbeeld dat regeerders van nu moet worden voorgehouden.

De ontsporing is representatief voor de wijze waarop in de prediking vaak met de Bijbel wordt omgesprongen. Meesterlijk is dit verfoeilijk ‘accom-moderen’, waardoor de Schrift verwordt tot het grote religieuze goochel-boek, door Multatuli aan de kaak gesteld.60 Hij en vele antiklerikalen in zijn voetspoor halen fel uit naar elke vorm van actualisatie van de Bijbel. Die houding is niet de mijne. Wil de Schrift relevant zijn, dan is actualisatie on-ontkoombaar.61 Een voorwaarde daarvoor is wel dat de recontekstualisering geloofwaardig moet zijn. Daarbij is ook in het geding de vraag in hoeverre aan de oudtestamentische verhalen moraal ontleend kan worden. Mijns in-ziens is dat slechts zeer ten dele mogelijk.62

Tot besluit

Nu het extern antiklerikalisme uitdooft, is er alle reden het binnenkerkelijke antiklerikale vuur, dat niet verzengt, maar loutert – het ‘anti’ heeft ‘pro’, hervorming, ten doel – op te rakelen. Ik denk daarbij niet alleen aan het loslaten van hoornaars op de schrijvende elite onder de theologen, maar ook aan kleine revoltes tegen de gewone dominees – de vele goede natuurlijk niet te na gesproken -, om hun soms misselijk makende vroomheid, om hun neiging tot allemansvriendschap, hun windvaangedrag en om hun idee van wat eredienst is, gezellig entertainment met voor elk wat wils, een hoogen laagkerkelijke mix, met een stevige flirt naar het evangelicalisme en met soms zelfs een gebaar richting de synagoge – de christelijke gemeente wordt geïnformeerd over de Schriftlezingen op sabbat -, maar met de ogen en de oren gesloten voor wat er in de maatschappij omgaat en op het wereldtoneel plaatsvindt.63

Het aardige nu is dat intern klerikalisme niet uitgevonden behoeft te worden. Zoals opgemerkt werd, heeft de Reformatie haar ontstaan eraan te danken. Blijkens de Schrift is het echter nog veel ouder. Wijzen en profeten en Jezus zelf zijn exponenten van het intern hervormingsantiklerikalisme. De wijze, aan wie het boek Job te danken is, haalt de vrome, orthodoxe theologie onderuit. Profeten hekelen de godloosheid van de eredienst (bijv. Jes. 1:10-17; Jer. 7:2-7: Am. 5:21-25; Mi. 6:6-8). Zij ontmaskeren collega’s als dwaallichten.64 Het corrupte gedrag van priesters, alsmede hun falen als onderwijzers van het volk, leggen zij bloot (bijv. Jer. 5:31; 6:13; 8:10; 23:11; Hos. 4:6-9; 5:1; Mi. 3:1; Mal. 1:6; 2:1). Ook Jezus ontmaskert de clerus en ageert tegen hem (bijv. Mat. 21:12-13; 23:1-35; Mar. 12:38-40; Luc. 18:11-14).

Om zijn geloofwaardigheid te behouden, om te voorkomen dat hij het eigengelijk zelfvoldaan koestert in een getto van zelfverzekerdheid,65 kan de clerus niet zonder luizen in de pels. Met de laatste paragraaf heb ik een kleine bijdrage willen leveren aan het binnenkerkelijk antiklerikalisme en me opgeworpen als een advocaat van geloofwaardigheid. Ik voeg eraan toe dat ik mij ervan bewust ben dat mij op mijn beurt onverbeterlijk klerikalisme aangewreven kan worden. Zo ingewikkeld is het. Alles is echter beter dan de stilte van het graf.

1 Paul Cliteur & Dirk Verhofstadt, Het atheïstisch woordenboek, Antwerpen 2015.

2 Als fenomeen is het overigens wel aanwezig. Zo wordt bijv. het beeld van Luther beperkt tot ‘anti-semiet’ (205-207) en Calvijn, vanwege diens rol bij de terechtstelling van Michaël Servet, getypeerd als ‘moordenaar’.

3 Een blik in de Digitale Bibliotheek van de Nederlandse Letterkunde (dbnl.nl) is voldoende voor die constatering.

4 In de Theologische Realenzykloplädie (= TRE) worden slechts in deel 28, Berlin 1997, 401, binnen het kader van het artikel ‘Reformation’ enkele opmerkingen van belang gemaakt. Een lemma ontbreekt. Ook in Religion in Geschichte und Gegenwart, vierte Auflage (= RGG4), Tübingen 19982007, is dat het geval. De term valt enkele malen in het artikel over ‘laïcisme’ (zie beneden).

5 L. Bender, in: De katholieke encyclopaedie, deel 2, Amsterdam 1933, 454; C.F. Pauwels, in: Ency-clopaedie van het katholicisme, deel 1, Bussum 1945, 96-97; A. van Rijen, in: Encyclopedie van het christendom, deel 1, Amsterdam/Brussel 1956, 190-191; E. Garhammer, in: Lexikon für Theologie und Kirche, deel 1, Freiburg 1993, 760.

6 M. Weitlauff, M. Germann en J. Klaiber, in: RGG4, 5, 37-39; R. Mehl, in: TRE, 20, 404-409.

7 Zo had bijv. althans een deel van de Nederlandse Hervormde Kerk, die niettegenstaande de scheiding van kerk en staat in de negentiende eeuw nog steeds de ‘heersende’ kerk was, blijkens de Aprilbe-weging van 1853 grote moeite met de acceptatie van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland en met een gelijkwaardige behandeling van rooms-katholieken en protestanten.

8 De regering koestert het ideaal van een fatsoenlijke en aan de Nederlandse samenleving aangepaste islam. Maar al te graag voorziet zij, om radicalen de wind uit de zeilen te nemen, in een opleiding voor ‘polderimams’ (zie bijv. Trouw van 18 februari 2016: ‘Bussemaker wil nieuwe opleiding tot polderimam’). Met moeite verzet zij zich tegen de politieke druk om de godsdienstvrijheid in te perken ten einde zo het salafisme aan banden te leggen (zie bijv. Trouw van 26 februari 2016). Ge-voelig voor het politieke klimaat, laat minister Lodewijk Asscher in een interview over het salafisme de neutraliteit achter zich door gebruik te maken van termen als ‘griezels’ en ‘kinderlokkers van het kwaad’ (Trouw van 26 februari 2016).

9 Zie in dit verband P.A. Dykema & H.A. Oberman (red.), Anticlericalism in Late Medieval and Early Modern Europe, Leiden 1993.

10 Voor de ‘ongodisten’ als concurrenten van de calvinisten in het zestiende-eeuwse Nederland zie M. van Veen, Een nieuwe tijd, een nieuwe kerk. De opkomst van het ‘calvinisme’ in de Lage Landen, Zoetermeer 2009, 127-130.

11 Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer het verzet zich exclusief tegen Rome keert. In het negentiende-eeuwse België waren de liberale antiklerikalen het vrijzinnig protestantisme toegedaan, vaak in combinatie met de vrijmetselarij. Zij portretteerden de zestiende-eeuwse Marnix van St. Aldegonde als hun grote voorbeeld. Zie G. Liagre, ‘Philips van Marnix heer van Sint Aldegonde en het protestantsliberaal antiklerikalisme in de negentiende eeuw’, Analecta Bruxellensia 4 (1999), 172-201. In Nederland was de ‘Aprilbeweging’ van 1853 tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie het resultaat van confessioneel-protestants ‘oproer’.

12 Y. Krumenacker (red.), L’Anticléricalisme intra-protestant en Europe continentale ( XVIIe – XVIIIe siècles), Lyon 2003, met bijdragen over Nederland van de hand van J. van Eijnatten en F.A. van Lieburg. Het binnenkerkelijke antklerikalisme manifesteerde zich aanvankelijk in twee richtingen, tegen de macht van de clerus binnen de kerk en, zolang kerk en staat niet strikt gescheiden waren, tegen zijn invloed op maatschappelijk en politiek terrein waardoor hij een bedreiging vormde voor een open samenleving met vrijheid van godsdienst. Voor het laatste zie A. Westeijn, De radicale republiek. Johan en Pieter de la Court – dwarse denkers uit de Gouden Eeuw, Amsterdam 2013.

13 C. Houtman, Weerloos voor de rechtbank van de rede. De Bijbel en het vrije denken in Nederland 1855-1955, Hilversum 2015, 165-172.

14 Antiklerikalisme is zelfs geïdentificeerd met ‘afschuw van het christelijk geloof’. De ontzetting van bepaalde recensenten over het feit dat het werk van de dichter Willem Jan Otten duiding in chris-telijke zin toeliet, werd door andere beoordelaars als ‘oudbakken antiklerikalisme’ gekwalificeerd. Zie in dit verband G.J. van de Wege, ‘Ergens sluiten zich de oevers’, in: RD van 7 april 1999.

15 Houtman, Weerloos, passim.

16 Op 20 juli 1985 gepubliceerd in NRCHandelsblad. Gebruik is gemaakt van de tekst in Verzameld werk, 6, Amsterdam 2011, 9-14. Zie voor Van het Reve: Cliteur & Verhofstadt, Woordenboek, 268-271.

17 Als authentiek – hij bekent God niet te kunnen doorgronden – en daarom sympathiek beschrijft Van het Reve de behoudende christelijke politicus Pieter Jongeling, ‘een echte gelovige’, in: ‘Bomans en Jongeling’, opgenomen in: Verzameld werk, 3, Amsterdam 2009, 762-765. Zie voor de niet altijd gunstige beoordeling van Jongeling in de media H. Veenhof, Zonder twijfel. Pieter Jongeling (19091985), journalist, politicus en Prins, Barneveld 2009, 355-369. Opmerkelijk is de neiging bij de bestrijders van het christelijk geloof mild te oordelen over wat zij als ‘puur’ beschouwen.

18 Eerder al had van het Reve zijn ergernis over het christendom welsprekend geëtaleerd in het kerstnummer van de Haagse Post van 23 december 1970 onder de titel ‘De onverdraagzaamheid van het christendom’, als ‘Kerstoverdenking’ opgenomen in: Verzameld werk, 3, 520-526.

19 Ik laat de voorbeelden van antiklerikalisme in de romans van ’t Hart buiten beschouwing. Het digitaal toegankelijke ‘Nationaal Documentatiecentrum Maarten ’t Hart’ te Maassluis biedt een schat aan informatie over de auteur en zijn werk.

20 De eerste bundel heeft als titel Wie God verlaat heeft niets te vrezen, Amsterdam/Antwerpen 1997; de tweede De bril van God, Amsterdam/Antwerpen 2002 (citaat op 240). De bundels bevatten de (soms enigszins bewerkte) tekst van sinds het begin van 1993 in NRCHandelsblad gepubliceerde ‘bijbelcolums’. Aan het slot van deel II deelt ’t Hart mee zijn ‘kruistocht’ als beëindigd te beschouwen. In de periode van 6 mei 2006 tot en met 16 december 2006 bracht hij evenwel de Bijbel eenmaal in de twee weken opnieuw ter sprake onder de titel ‘Heilige biologie’, een rubriek gewijd aan ‘plant en dier in heilige schriften’. In deze toegift blijkt hij herhaaldelijk moeilijk los te kunnen komen van zijn rol als kruisridder.

21 II, 15-19, 110-114, 130, 147-150, 155, 224.

22 Vgl. ook II, 94, 130.

23 Oosterhuis heeft Van het Reve en ’t Hart gekritiseerd in de Abel Herzberg-lezing 1997, getiteld De mogelijke God van de Bijbel, Amsterdam 1997, 6-8, 12.

24 Vgl. ook II, 18, 113, 195, 226, 239.

25 Amsterdam 2006.

26 Cliteur & Verhofstadt, Woordenboek, 186-188.

27 Hij houdt zijn lezers voor: God bestaat bij de gratie van mensen (6, 104-105, 166). Zij houden hem in leven door hun woorden en daden. Spreken zij niet over hem en beroepen zij zich niet op hem, dan sterft hij (81, 84). De God die recht heeft op bestaan, de grote God, is de God van liefde, barm-hartigheid en recht. Die gruwt van bloed en wreedheid en is wars van mannelijke stoerheid, van de verachting van de vrouw en de homoseksuele medemens. Hij is de antipode van het rotgodje, de God van de orthodoxe en fundamentalistische christenen (25-26).

28 Rotgodje, 69, 115-117, 122-123.

29 Rotgodje, 41-42, 97. Op de laatstgenoemde pagina schrijft hij: ‘De Evangelische Omroep zal niet graag verkondigen dat je je verhouding met God het best regelt door Hem een watjekouw te verko-pen, maar het is wel degelijk een Bijbelse opvatting’.

30 Rotgodje , 25, 115. Een fictieve ‘dominee Strengmans uit Barneveld’ laat Kuijer de rol van Elia spelen in een satirische, eigentijdse hervertelling van 1 Koningen 18 (zie met name vers 40), dat uitloopt op de vraag: ‘Zal het Reformatorisch Dagblad de actie van de heer Strengmans toejuichen?’ (26).

31 De godsdienstkritiek heeft een ‘universeel’ karakter gekregen. Zij richt zich ook op seculiere religies als het nationaal socialisme en abjecte vormen van communisme en bepleit het opruimen van alle ‘fossiele privileges’ van de godsdiensten. In ingezonden brieven wordt dit standpunt ingenomen door Anton van Hooff, voorzitter van de vrijdenkersvereniging De Vrije gedachte. Zie bijvoorbeeld ‘Tijd om de vloer aan te vegen met ramadan’, in: Trouw van 3 juli 2014; ‘Liever pet dan hoofddoek’, in: NRCHandelsblad van 13 augustus 2014; ‘Hitler en Stalin waren gelovigen’, in: Trouw van 17 december 2014. In het publieke debat neemt de islam als godsdienst de centrale plaats in. Daarbij wordt wel steeds de vraag aangeroerd in hoeverre het Oude Testament, wat de plaats van het geweld betreft, niet een soort Koran is. Ik laat dit punt verder buiten beschouwing.

32 Door Enny de Bruijn naar aanleiding van een beoordeling van de recensies van ’t Harts Magdalena (2015) in: Wapenveld 65/2 (2015), 16-17. Tot de renegaten die hun bekrompen verleden van zich afschrijven, rekent zij ook Kuijer, een man met een late ‘coming out’. Zie RD van 3 maart 2004.

33 Dit tot ongenoegen van de oude achterban. In 2008/2009 ontstond er rumoer rondom presentator Arie Boomsma vanwege het programma ‘40 dagen zonder seks’ en diens medewerking aan een fotoreportage voor een homoblad. Zelfs coryfee Andries Knevel raakte in het voorjaar van 2009 in opspraak omdat hij afstand nam van de opvatting dat de schepping plaatsvond in zes dagen van vierentwintig uur.

34 Amsterdam 1996-2003.

35 Onder de titel ‘Slecht nieuws’ in zijn rubriek ‘De wondere wereld van het geloof’ in: NRCHandelsblad van 6 december 1996. Zie voor Kousbroek: Cliteur & Verhofdstadt, Woordenboek, 191-192.

36 Zie over het voorval de berichtgeving in RD van 14, 15, 16 en 19 november 2011.

37 Onder de bevindelijk gereformeerden leefde tijdens de Tweede Wereldoorlog de idee dat de bezetting door de Duitsers het oordeel van God over de zonde was. Ook achter het antisemitisme werd de hand van God gezien. Zie E.G. Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde. Bevindelijk gereformeerden en het nationaalsocialisme 1920-1950, Apeldoorn 2015, 109, 320-328, 349, 360, 424, 427, 512-513, 591.

38 RD van 21 november 2015.

39 RD van 24 november 2015.

40 RD van 21 november 2015, en ter toelichting C. Houtman, De Schrift wordt geschreven. Opzoek naar een christelijke hermeneutiek van het Oude Testament, Zoetermeer 2006, 419-434 (‘Leven in de wereld van het Oude Testament’), 548-550.

41 De antiklerikale afschuw van de Bijbel ging nimmer gepaard met afkeer van de ‘hervertelling’ van de Bijbel in de kunst, de actualisatie van de Schrift met penseel, met stem en instrument, op het toneel en in de cinema (ook niet bij ’t Hart, actief en passief liefhebber van muziek). Vgl. Houtman, Schrift, 145-147.

42 Zie ook de ‘Blokkerbijbel’, Er was eens een God. Bijbelse geschiedenis, Amsterdam/Antwerpen 2006, een hervertelling van gedeelten uit de Bijbel, beschouwd als ‘cultureel erfgoed’ en vrucht ‘van verbeel-ding’, van de hand van de publicist en historicus Jan Blokker (1927-2010) en diens zoon en kleinzoon.

43 Trouw van 26 mei 1997.

44 Maarten ’t Hart, ‘Terug naar de zondagsschool’, HP/De Tijd van 28 november 1996.

45 Amsterdam 2012-. Inmiddels zijn vier delen verschenen.

46 C. Houtman, Bijbelse geschiedenis herverteld. Woord en beeld – Vraag en antwoord, passim.

47 Ter Lindens hervertelling beschouw ik als bekend.

48 Zie voor hem Cliteur & Verhofstadt, Woordenboek, 74-76.

49 In Trouw van 14 april 1998. In het zeer positieve artikel over Kuijer in Het atheïstisch woordenboek (zie n. 22) wordt met geen woord gerept wordt over De Bijbel voor ongelovigen.

50 In NRCHandelsblad werd Kuijers Bijbel lovend besproken op 21 december 2012 (H. Spiering), op 23 mei 2014 (W. Takken [zij het met de aantekening dat het Kuijer niet lukt om de Bijbel werke-lijk als literatuur te lezen en zich los te maken van zijn ergernis over de God en de moraal van de Bijbel]), en op 4 september 2015 (A. Jongstra); vgl. ook het interview met de schrijver in de krant van 6 september 2013 (Th. de Veen). In Trouw van 13 oktober 2014 analyseerde G.-J. KleinJan de tendensen in de Bijbel waaronder het antiklerikalisme (theologen, ‘een plaag van jewelste, een nut-teloze groep fanaten’). In het Nederlands Dagblad van 6 september 2013 concludeerde R. van den Berg dat Kuijer een nieuw geloof omhelsd heeft en dat hij dat ‘net zo drammerig [verkondigt] als de Bijbelse personages die hij verfoeit, en net zo drammerig als de gelovigen uit zijn jeugd’. Het RD volstond op 9 oktober 2012 met de publicatie van de aankondiging van deel 1 door de uitgever. Het blad is gebrouilleerd met de schrijver sinds hij als een echte antiklerikaal een hem onwelgevallige recensent van het RD in Ik ben Polleke hoor! (Amsterdam 2001, 27-28) ten tonele voerde als een bekrompen ouderling. De schrijver ‘die gelovigen en ongelovigen met elkaar wil verzoenen’, wordt intolerantie verweten. Zie RD van 4 september, 3 en 10 oktober 2001, 11 augustus 2004.

51 Het aangehaalde artikel van Van het Reve lokte tweeënvijftig reacties uit waaronder slechts een van een theoloog, een emeritus predikant. Zie Verzameld werk, 6, 15-18.

52 Bittere noodzaak voor elke predikant die met goed fatsoen de vraag ‘Wat doe ik hier in Gods naam?’ wil beantwoorden. Vgl. L.H. Westra, Kerk en Theologie 66 (2015), 392-404, i.h.b. 401.

53 Multatuli (1820-1887) verstond als geen ander de kunst om predikanten ‘aan te pakken’. Op eloquente wijze spuwde hij ook zijn gal over de manier waarop kinderen tijdens het godsdienstig onderwijs bedorven werden. Zie Houtman, Weerloos, 65-88.

54 Houtman, Weerloos, 136-143.

55 Trouw van 5 juni 2014.

56 In een column ‘Oom Dagobert, God, Dik Trom en Sinterklaas’, in: Trouw van 7 juni 2014.

57 Voor mijn credo zie Houtman, Weerloos, 285-287.

58 Trouw van 27 februari 2015.

59 Een uitvoerige, apologetische uitleg van het tekstgedeelte geeft de orthodox-joodse interpreet B. Jacob, Das erste Buch der Tora. Genesis, Berlin 1934, 856-860.

60 Houtman, Weerloos, 69.

61 Houtman, Weerloos, 283-285. Voor een genuanceerde beoordeling van het bijbelgebruik in G. van den Brink & C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding, Zoetermeer 2012, zie J. Dub-bink, ‘Dogmatisch, christelijk of gelovig bijbellezen? De Bijbel in de christelijke dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi’, in: J. Dubbink (red.), Bijbelse Theologie, Bergambacht 2015, 123-132.

62 Houtman, Schrift, 456-468.

63 ‘De toekomst van de kerkdienst’ is, dunkt me, een aantrekkelijk onderwerp voor een themanummer van Kerk en Theologie.

64 Houtman, Schrift, 196-199.

65 Een serieus gevaar dat de Protestantse Kerk bedreigt, nu vanwege de secularisatie de orthodoxie relatief aan kracht wint. Terecht wijst E. Meijering, Ja, dat geloof ik (en wel hierom), Utrecht 2015, 13, op het belang van de vrijzinnigheid als antidotum.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken