Een hut voor kwade dagen
Hoe spreekt de Bijbel over veiligheid? Ad van Nieuwpoort leest met het oog daarop Genesis 1 en Psalm 27: een visioen hooghouden.
Waarom zijn hemel en aarde geschapen? Om de mens een veilige plek te kunnen geven op de aarde onder de hemel, opdat hij geschiedenis kan maken samen met zijn medemens. Daarom is het allemaal begonnen, zo wil het visioen van Genesis.
In duisternis en chaoswateren kan een mens immers niet leven. Die mens heeft licht nodig. Zij heeft een dak boven haar hoofd nodig en grond onder de voeten. Het zijn de beslissende randvoorwaarden voor het menselijk bestaan. Het eerste gesproken woord in de Bijbel is dáár op uit. Opdat die mens zonder angst zich veilig mag weten. De angstaanjagende kosmos die voortdurend op de loer ligt om die mens onder de voet te lopen, wordt gehumaniseerd. Je zou dus kunnen zeggen dat er in de Bijbel niet kosmisch over de mens gesproken wordt, maar menselijk over de kosmos. Om die mens is het te doen.
En omdat de mens niet in duisternis leven kan, wordt die bedreigende en dominante duisternis van haar sokkel gehaald en van haar superioriteit beroofd. Het enige dat de duisternis vervolgens nog mag doen is: nacht zijn. Nacht om de dag aan te kondigen.
Babykamer
Naar joods besef begint daarom de nieuwe dag bij zonsondergang. Met andere woorden: de duisternis van de nacht is een knechtje van het licht geworden. In die grote eerste bevrijdingsdaad klinkt de grote belofte dat de duisternis nooit meer zal overwinnen. Licht krijgt het primaat. Met dat ene woord zou heel de Bijbel samengevat kunnen worden: Licht in de duisternis. Opdat er tijd van leven is.
En als dan verderop in het verhaal de macht van de chaoswateren wordt gebroken en de hemel tevoorschijn wordt geroepen, dan is dat vooral om het mogelijk te maken dat er een veilige aarde zal zijn. Een dak boven het hoofd van die mens die alle dreiging afwendt. De hemel als een beveiligende koepel boven de aarde.
De Bijbel spreekt menselijk over de kosmos
Het klinkt misschien primitief, maar raakt in de kern precies wat een mens nodig heeft om mens te kunnen worden. Hij heeft immers een plek nodig. In de chaoswateren gaat hij kopje onder. Daar is dood en verderf. En die hemel is er dus voor om dat af te wenden. Om alles op alles te zetten om die mens levensgrond te verschaffen. Want als die hemel er is, wordt ineens ook het droge zichtbaar. Net als bij die grote uittocht uit de benauwdheid van Egypte. Een plek te midden van vele wateren waarop die mens kan leven, adem kan halen en kan gaan ontdekken dat zij geroepen is om menselijkheid te vermenigvuldigen. Een plek waarop zij bidden kan: zoals in de hemel, zo ook op aarde.
Je zou de scheppingsdaden in Genesis kunnen zien als het inrichten van een babykamer. Die mens is er nog niet, maar alles wordt in gereedheid gebracht voor zijn komst. Alles wordt eraan gedaan om die mens te geven wat hij nodig heeft om op te bloeien.
De grote klaroenstoot waarmee de Bijbel opent, wil oorsprong zijn van vertrouwen en tegelijk ook het visioen op wat wij te verwachten krijgen. En waardoor wij het ook vol kunnen houden. Telkens weer je te binnen brengen: de duisternis heeft niet het laatste woord. De kolkende chaos van Bachmoet en van al die plaatsen waar het niet meer leefbaar is, zal niet het einde zijn. Dat grote visioen hooghouden, daartoe worden wij in Genesis opgeroepen.
Psalm 27: twee stemmen
Datzelfde hoor je ook David zingen te midden van alle dreiging: ‘JHWH is mijn licht en mijn bevrijding.’ Stoere woorden over de vesting waarin hij schuilen kan. Hij brengt het zich te binnen en weet dan weer even: ik hoef dus niet te vrezen. Het mooie van Psalm 27 is dat je steeds twee stemmen hoort. Aan de ene kant die hele stoere stem die zich moed inspreekt. Maar ook die meer vragende stem. Is het echt wel zo? Kan ik daarvan op aan?
Het leven mag nooit een schuilleven worden
En midden in die psalm komt de dichter dan te spreken over die hut voor kwade dagen. Ultiem beeld van veiligheid, zou je zeggen. Het is de hut van het Loofhuttenfeest, de soeka waarin je je tocht door de woestijn herdenkt. Het is de hut waarin je de bevrijding spelt die jij aan den lijve steeds weer opnieuw mag beleven. Tegen de klippen op. Dat is die hut voor kwade dagen.
Maar tegelijk is het wel een hut. En geen burcht. En daarmee komt dat beeld dichtbij. Die veiligheid die wij zoeken, is altijd ook broos en onderweg. Heeft geen in beton gegoten garanties. Maar is de plek waar je even kan opademen door de bevrijdende uittocht te gedenken. En zo kan die hut tot de tent van Gods aanwezigheid worden. ‘Waarin Hij mij verbergt,’ zo zegt de dichter. Maar die geborgenheid is niet het doel. Het leven mag nooit een schuilleven worden. Het is de bedoeling dat je ook weer met vertrouwen tevoorschijn komt om te leven. Om je roeping te verwezenlijken. Die schuilplaats is bedoeld om je toe te rusten voor het leven.
En daarom gaat die beweging van die veilige tent naar de rots waarop je gezet wordt. ‘Hij verheft mij op een rots,’ zo gaat de psalm. Vanuit die geborgenheid van die hut durf je het weer aan. Durf je te leven. En ga je vervolgens ook anders kijken. Je kunt verder kijken dan daarvoor.
Ineens kun je verder kijken dan de vijanden om je heen: ‘Dan verheft mijn hoofd zich boven mijn vijanden rondom mij…’ Met andere woorden: als een mens zich te binnen brengt dat hij niet bedoeld is voor de duisternis en de chaos, als hij zich daarvan bevrijd weet, dan krijgt hij verder te kijken dan zijn angst en zijn vrees. Dan durft zij boven haar angst uit te zingen: ‘JHWH is mijn licht en mijn bevrijding!’ Een mens die zich dat te binnen brengt, zou zomaar zelf een bevrijder kunnen worden.
Ad van Nieuwpoort is predikant in de Duinzichtkerk te Den Haag. Onlangs verscheen van zijn hand Uittocht. Laatste gesprekken en gedichten van Huub Oosterhuis.