Engel
Het woord ‘engel’ komt in het moderne spraakgebruik nog op tal van manieren voor. Enkele voorbeelden: een beschermengel of engelbewaarder; een reddende engel en een engel uit de hemel, een engel van geduld en engelengeduld, engelen van kinderen en een engel van een meisje; als we iemand erg aardig/lief vinden dan kunnen we haar/hem een engel noemen.
Grondtekst
Verscheidene Semitische talen kennen het werkwoord l’k dat onder meer met ‘zenden’ kan worden weergegeven. Daarvan is afgeleid het Hebreeuwse zelfstandige naamwoord mal’ak: iemand die gezonden is: een boodschapper of bode. In het Oude Testament is mal’ak op 213 plaatsen te vinden. Een mal’ak -het meervoud mal’akiem is eveneens mogelijk -is iemand die optreedt als vertegenwoordiger van een enkeling of van een groep (gemeenschap of volk) en in die hoedanigheid berichten overbrengt (o.a. Gen. 32:4,7; Num. 21:21; 1 Sam. 11:1-15; 19:11-24; 2 Sam. 3:26). Van bijzondere betekenis is de uitdrukking mal’ak JHWH (58x in het Oude Testament) – mogelijk is ook mal’ak ‘èlohiem (11x). Beide uitdrukkingen komen vrijwel uitsluitend in het enkelvoud voor en worden vertaald met ‘de engel van de Heer’ (o.a. Gen. 16:7-11; 22:11,15; Num. 22:2235; Richt. 13:3-21; 1 Kon. 19:7; 1 Kron. 21:1230; Ps. 34:8; Zach. 1:11-12; Mal. 2:7) en ‘de engel van God’ (o.a. Gen. 21:17; 31:11; Ex. 14:19; Richt. 6:20; 1 Sam. 29:9).
In de Septuaginta wordt mal’ak JHWH met angelos kuriou vertaald en mal’ak ‘èlohiem met angelos toe theou. Daarnaast worden ook andere hemelse wezens met angelos/angeloi weergegeven: bene ‘èlohiem (godenzonen; Gen. 6:2; Job 1:6; 2:1; 38:7); ‘abbier (= sterken of machtigen, ook wel met ‘engelen’ vertaald; Ps. 78:25); ‘èlohiem (= goden; Ps. 8:6; 97:7; 138:1); sar (= vorst; Dan. 10:21; 12:1 – in beide teksten wordt hij Michaël genoemd; vgl. Op. 12:7).
In de geschriften van het Nieuwe Testament zijn de woorden angelos/angeloi op een groot aantal plaatsen te vinden. Daarbij is het opvallend dat behoudens een enkele uitzondering (Luc. 7:24; 9:52; Jak. 2:25) niet meer gesproken wordt over menselijke boden of boodschappers. Wie een angelos of angeloi ontmoet, weet dat hij/zij een figuur ziet die niet van deze aardeis, maar uit de hemel afkomstig is (o.a. Mat. 4:11; Luc. 1:19,26-38; 2:10; Joh. 1:51; Gal. 1:8; 4:14; Op. 5:2,11; 7:1-2; 12:7-12).
Letterlijk en concreet
a.Een bode treedt op als intermediair tussen twee personen of twee partijen. Hij/zij is niet in de eerste plaats aangewezen als bemiddelaar in een conflict, maar heeft de taak berichten – van uiteenlopende aard: bevelen en eisen (1 Sam. 16:19), maar ook smeekbeden en verzoeken (Deut. 2:26) – over te brengen. Ook in de bijbel komt het woord mal’ak in die gewone, menselijke betekenis voor: Jakob zendt boden naar zijn broer Esau (Gen. 32:3,7); Balak naar Bileam (Num. 22:5) en koning Saul naar Isaï, de vader van David (1 Sam. 16:19). Boden (diplomaten) zijn alle eeuwen door onmisbaar geweest in het politieke verkeer tussen vorsten en landen. Jefta stuurt een gezantschap om te onderhandelen met de koning van de Amorieten (Richt. 11:1229) en de Syrische koning Benhadad deed hetzelfde toen hij aan Achab zijn capitulatievoorwaarden liet overbrengen (1 Kon. 20:1-22).
b.De grens tussen deze paragraaf en de volgende kan moeilijk scherp getrokken worden. In de bijbel wordt verteld dat ook God gebruik maakt van boden. Hij zendt mensen – profeten -die zijn wil bekend maken aan het volk (Ps. 91:11; 103:20; 104:4; 148:2; Jes. 44:26). Vaker is echter sprake van boden die door God worden gezonden die weliswaar op mensen lijken, maar die onmiskenbaar geen echte mensen zijn. Zij worden van ‘boven’ gezonden, bovenaardse wezens die uit de hemel afkomstig zijn. Toch kunnen zij minder gemakkelijk worden herkend dan wij op grond van traditionele afbeeldingen geneigd zijn te denken. In de bijbel ontbreken beschrijvingen die doen veronderstellen dat het bezit van grote vleugels hun het uiterlijk van grote vogels zou hebben verschaft. In de meeste gevallen leken engelen zoveel op mensen dat het moeite kostte te ontdekken niet met een menselijk wezen, maar met een hemelse gestalte te maken te hebben (Richt. 13:16).
Beeldspraak en symboliek
a.In het Oude Testament speelt de mal’ak JHWH (soms mal’ak ‘èlohiem) een bijzondere rol. Hij treedt op als boodschapper, gezant van God. Hij brengt berichten over: aan Hagar (Gen. 16:7-14; 21:17-21), aan Abraham (Gen. 22:1119), aan Gideon (Richt. 6:11), aan de moeder van Simson (Richt. 13:3) en aan de profeet Elia (2 Kon. 1:3,15). Over het algemeen betekent de verschijning van de mal’ak JHWH redding uit nood of gevaar (Gen. 191:29; 48:16; Ex. 14:19; Num. 20:6) of de aankondiging van die redding (Richt. 13). Het tegenovergestelde is echter eveneens mogelijk: ‘Toen de engel van de Heer zijn hand uitstak om ook Jeruzalem te teisteren, kreeg de Heer spijt over het onheil en zei Hij tegen de engel die het volk wilde teisteren: Het is genoeg; laat uw hand zakken’ (2 Sam. 24:16). Rampzalig is de verschijning van de mal’ak JHWH voor het leger van Assur: 185.000 doden. Het gevolg is dat koning Sanherib het beleg van Jeruzalem beëindigde en het bestaan van het ministaatje Juda met ruim een eeuw werd verlengd (2 Kon. 19:35-37).
b.In de periode na de Babylonische ballingschap nam de belangstelling voor engelen toe. Die ontwikkeling werd overigens niet door iedereen positief gewaardeerd. Over de Sadduceeën wordt verteld dat zij zouden beweren ‘dat er geen opstanding is, en er geen engelen en geesten bestaan’ (Hand. 23:8). In kringen van apocalyp-tici en Farizeeën werd daarentegen de angelolo-gie (leer der engelen) steeds verder uitgebreid. Engelen krijgen namen en daarmee ook een ‘gezicht’. Gabriël is de bode van de Heer die eerst aan de priester Zacharias in de tempel te Jeruzalem (Luc. 1:11.19) en vervolgens aan een jonge vrouw, Mirjam/Maria geheten, in Nazaret (Luc. 1:26-38) een belangrijke boodschap overbrengt. Michaël wordt ‘de grote vorst’ genoemd (Dan. 12:1). Hij zal, tijdens de strijd in de hemel tegen de satan en zijn trawanten, het hemelse heerleger van engelen aanvoeren. Dankzij zijn leiding wordt de zege behaald (Op. 12:7-12). Rafaël speelt een belangrijke rol in het boek Tobit. Hij wordt onder meer gezonden om de ziekte van de hoofdpersoon te genezen (Tob. 3:16-17). In enkele andere geschriften uit de intertestamentaire periode worden voorts nog denamen van Uriël, Fanuël en Sariël genoemd.
c.In de apocalyptische literatuur vervult de angelus interpres een centrale functie. Evenals in het laatste bijbelboek is sprake van een visioen -vaak een uitvoerig visioen. De ziener wordt een blik in de hemel gegund (Op. 4:1-11). Niet zelden mag hij zelfs een reis door de hemelen maken (2 Kor. 12:2). Wat hij te zien krijgt, gaat het menselijk voorstellingsvermogen verre te boven. Het wordt hem vergund een blik te werpen in de nabije toekomst. Hij ziet vreemde dingen, wonderlijke dieren en afschuwelijke beesten. Wat betekent het allemaal? De ziener tast in het duister. De angelus interpres vergezelt hem op zijn tocht en legt uit. Een voorbeeld ter illustratie: ‘Toen antwoordde de engel die tot mij gezonden was, en die Uriël heette, en sprak tot mij: Uw hart is ontsteld over deze wereld en gij wenst de wegen van de Allerhoogste te begrijpen? Ik zei: Ja heer! – Hij antwoordde mij en sprak: Ik ben gezonden om u drie wegen te wijzen en drie gelijkenissen aan u voor te leggen; kunt gij mij er een van verklaren, dan zal ook ik u de wegen die gij zo graag wilt zien, tonen en u leren vanwaar het boze hart komt’ (4 Ezra 4:1-4).
d.De voorstellingswereld van het Nieuwe Testament is in sterke mate door het apocalyptisch denken gestempeld. Het is niet overdreven te concluderen dat het komen en gaan van engelen als ‘normaal’ werd ervaren. Een engel des Heren verschijnt meerdere malen aan Jozef om hem raad te geven en de weg te wijzen (Mat. 1:20,24; 2:13,19). De engel Gabriël brengt bezoeken aan Zacharias in de tempel (Luc. 1:11,19) en aan Mirjam/Maria in Nazaret (Luc. 1:26-38). In de velden in de omgeving van Betlehem horen herders niet alleen een engel des Heren spreken, maar zij zien ook ‘een heel leger uit de hemel’ (Luc. 2:8-15). Na de verzoeking in de woestijn wordt Jezus door engelen gediend (Mar. 1:13; Mat. 4:11). Bij zijn worsteling in Getsemane ontvangt hij steun van een engel uit de hemel (Luc. 22:43). De vrouwen die als eersten naar het graf van Jezus gaan, aanschouwen een engel van de Heer die hen tracht te verklaren wat er is gebeurd (zo althans Mat. 28:1-10) -in het vierde evangelie is sprake van twee engelen (Joh. 20:12); Lucas vertelt over ‘twee mannen in stralend witte kleren’ (Luc. 24:4) en Marcus over ‘een jongeman met een wit kleed om’ (Mar. 16:5).
e.Engelen begeleidden niet alleen het leven en sterven van Jezus, ze treden ook op als begeleiders van de gelovigen (Mat. 18:10; Hand. 12:15).
f.Tenslotte zullen engelen een centrale rol spelen in het drama van de eindtijd. In het laatste bijbelboek worden zij dikwijls genoemd. Ook in de evangeliën van Marcus en Matteüs wordt aandacht besteed aan hun eschatologisch optreden. Zij begeleiden de Zoon des Mensen bij zijn komst (Mar. 8:38; Mat. 16:27). Hij zal engelen uitzenden om het kaf van het koren te scheiden (Mat. 13:41,49) en de uitverkorenen te verzamelen (Mar. 13:37; Mat. 24:31). Engelen vergezellen de Zoon des mensen wanneer hij plaatsneemt op de troon om recht te spreken over alle volken (Mat. 25:31).
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 34; 35; 91; 107; 148; Gezang 4; 11; 15; 80; 133; 135; 137; 138; 180; 208; 209; 215; 255; 265; 323; 332; 384; 439; 441; 451; 458; Bijbel I: 45; 38; 41; 46; 47; II: 82; Evangelie I: 4; Gezegend: 118; Hoop: 46; 47; Liederen: 47; Mond: 33-35; ZAD I: 19; Zingend III: 9; IV: 40a; 40b; 49; VI: 106-108; Zleven: 28; Zolang: 86 (= Gezangen 794; Liturgie: 618).
b.Poëzie:
Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 484: ‘Engel’; 597: ‘Cherubijn. Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 623-627: ‘Wat heeft Cecilia gezien?. Pé Hawinkels, Verzamelde gedichten, Nijmegen 1988, blz. 318: ‘Op zoek naar U’. Zbigniew Herbert,Verzamelde gedichten, Amsterdam 1999, blz. 112: ‘De zevende engel’. Anton Korteweg, De stormwind, Amsterdam 1975, blz. 36: ‘God roept u’; 37: ‘Engelen’. Ellen Warmond, Vragen stellen aan de stilte, Amsterdam 1984, blz. 12: ‘Laat maar.
c.Verwerking:
Als we terugkijken in de geschiedenis dan zien we dat de aandacht voor engelen niet altijd gelijk is. De ene fase in het tijdsgewricht staan zij hoog in het blazoen, in de andere dreigen zij in de vergetelheid te geraken. In onze dagen is de belangstelling voor engelen weer groeiende. Overal om ons heen vertellen mensen – niet alleen kerkelijk betrokkenen – dat zij begeleid worden door engelen, boodschappen doorkrijgen, stemmen horen, gezichten zien. Hoe toetsen we dit alles? Wat komt echt van de hemel? Wie het begrip engel uitlegt, kan niet om al deze hedendaagse belangstelling voor engelen heen. Wellicht dat de bijbelse teksten ons kunnen helpen de huidige ‘teksten’ de plaats te geven die zij verdienen. De thema’s die opkomen, zijn onder andere: zending, openbaring, horen, navolging, profetie, verbondenheid hemel en aarde.
Verwijzing
Er liggen verbindingslijnen tussen engel en ‘berg‘ (als metafoor voor openbaring), ‘oor‘ (als metafoor voor het goede horen), ‘woord‘ (als metafoor voor het zuivere spreken) en ‘oog‘ (als metafoor voor het helder zien).