Menu

Premium

Excurs 3 Het gebruik van voorbeelden in de preek

Een mooie quote van Luther zegt dat ‘begrippen verwaaien maar verhalen beklijven’. Dat raakt precies waar het in deze excurs om gaat. Wat hoofdstuk IV bedoelt met de narratieve structuur van ons mensen, vraagt om voorbeelden en voorbeeld-verhalen in preken. Met het voorbeeld in de preek stapt de prediker uit de modus van de uitleg of het betoog. De hoorder wordt in een andere ruimte gebracht, die van de verbeelding, van het verwijlen. De stijl – het genus – van de verwoording wordt die van delectare, het aangenaam of ontroerend of juist confronterend spreken. De hoorder komt bij de laag van het gevoel, de emotie, de intuïtie.

Hoorders stellen zulke anekdotische, verhalende passages in de preek op prijs. Hoe vaak zal dat niet als feedback aan voorgangers meegegeven zijn: of de predikant meer voorbeelden in de preek wil gebruiken, want ‘dan kan de jeugd het ook beter begrijpen’. Dat laatste woord drukt uit wat in de klassieke retorica de eerste functie was van het voorbeeld en voor het gevoel van gemeenteleden eigenlijk nog is: verheldering van een ingewikkelde gedachtegang of inhoud van een betoog, onderstreping van de kracht van de overtuiging, en derhalve een goed hulpmiddel om de hoorder te overtuigen. Dat is nog steeds een functie van een voorbeeld.

Een voorganger preekt over de tekst uit Romeinen 5:6vv (NBV), waar Paulus schrijft dat ‘het nog voorstelbaar is dat iemand zijn leven geeft voor een rechtvaardig mens’ – of zoals het ergens anders staat: voor zijn vrienden – maar dat ‘God zijn liefde voor ons bewees doordat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaren waren’. De voorganger begint haar preek met het verhaal van de Poolse kinderarts Janusz Korczak die in de eerste week van augustus 1942 de 196 Joodse kinderen uit ‘zijn’ weeshuis, niet in de steek laat, wanneer zij opgehaald worden door de Duitsers voor de trein naar het concentratiekamp Treblinka. Hij kiest ervoor om bij hen te blijven, wat hij als niet-Jood niet verplicht was. Dat is een sterk voorbeeld-verhaal, dat de hoorder zeker zal bijblijven gedurende de preek. De prediker zal er later in haar preek op terug kunnen komen, om haar punt te maken: wat is nu plaatsbekleding, wat is nu vrijwillige liefde, die zichzelf geeft. De hoorder zal het zeker onthouden, geraakt door het voorbeeld-verhaal.

We voelen aan dat dit verhaal over Janusz Korczak veel meer is dan een voorbeeld om iets moeilijks (plaatsbekleding) begrijpelijk te maken. Dat is het óók. Maar het verhaal is veel meer dan een een-op-een verheldering van een bepaalde dogmatische waarheid: plaatsbekleding.

Het verhaal roept een wereld op, een andere wereld dan die van de Duitse soldaten die (om het zo kil te zeggen als het was) hun werk doen: Joodse kinderen afvoeren naar de vernietiging. Het voorbeeld roept een kwetsbare wereld op. De wereld van een schijnbaar volkomen nutteloze actie van Korczak, want er wordt geen kind door gered. Maar het is tegelijk een ijzersterke wereld: de wereld van liefde sterk als de dood. Het voorbeeld is een verhaal dat ons die andere wereld binnenleidt, ons daarin uitnodigt, een wereld waar het goede het kwade overwint. Dat is de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods.

Het is voorstelbaar dat er hoorders zijn bij wie, al luisterend, een verbinding tot stand komt tussen dit voorbeeld-verhaal bij de focus van de preek (plaatsbekleding, instaan voor een ander) enerzijds, en dilemma’s in eigen leven anderzijds die vragen om een – in de verte – vergelijkbare onvoorstelbare, irrationele keuze.

Spreken in gelijkenissen

Onze reflectie op het voorbeeld uit de preek over Rom. 5:6vv. laat zien dat het in deze excurs om veel meer gaat dan het voorbeeld als vergelijking of verheldering, zodat de hoorders wat ontspannener kunnen luisteren naar het eigenlijke, het betoog of de preek.

Het gaat om wat Jezus doet wanneer Hij gelijkenissen vertelt. Dat zijn geen voorbeelden uit het dagelijks leven bij een lastig betoog. De gelijkenis is het evangelie zelf.

Zo Craddock: ‘Actually, in good preaching what is referred to as illustrations are, in fact, stories or anecdotes which do not illustrate the point; rather they are the point. In other words, a story may carry in its bosom the whole message rather than the illumination of a message which had already related in another but less clear way.’ Craddock verwijst in dat verband naar het verhaal van Nathan. Dat is niet een illustratie bij zijn preek, maar ís de preek. Fred B. Craddock, Preaching. Nashville: Abingdon Press, 1985, 204.

Voor wie haar hoort en doet, opent zich het Koninkrijk Gods.

Vgl. de afsluitende woorden van Jezus bij de gelijkenis van de zaaier en het zaad, en het aansluitend onderricht van Jezus aan de discipelen over het horen en niet horen of wel verstaan: Marc. 4:9 en 10-12 en 13vv.

Voorbeeld: Matteüs 20:1-16

1. Want het Koninkrijk der hemelen is als een heer des huizes, die ’s morgens vroeg eropuit ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren. 2. Nadat hij het met de arbeiders eens geworden was voor een penning per dag, zond hij hen zijn wijngaard in. 3. En toen hij omstreeks het derde uur eropuit ging, zag hij anderen werkloos op de markt staan. 4. Ook tegen hen zei hij: Gaat u ook naar de wijngaard, en ik zal u geven wat rechtvaardig is. En zij gingen. 5. Toen hij nogmaals eropuit gegaan was, omstreeks het zesde en het negende uur, deed hij hetzelfde. 6. En toen hij omstreeks het elfde uur eropuit ging, vond hij weer anderen werkloos staan en hij zei tegen hen: Waarom staat u hier heel de dag werkloos? 7. Zij zeiden tegen hem: Omdat niemand ons ingehuurd heeft. Hij zei tegen hen: Gaat u ook naar de wijngaard en u zult ontvangen wat billijk is. 8. Toen het avond geworden was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: Roep de arbeiders en geef hun het loon, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten. 9. En toen zij kwamen die omstreeks het elfde uur ingehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning. 10. En toen de eersten kwamen, dachten zij dat zij meer ontvangen zouden; maar ook zij ontvingen ieder een penning. 11. Toen zij die ontvangen hadden, morden zij tegen de heer des huizes 12. en zeiden: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben. 13. Maar hij antwoordde en zei tegen een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; bent u het niet met mij eens geworden over een penning? 14. Neem wat van u is, en vertrek. Ik wil aan hem die het laatst kwam, hetzelfde geven als aan u. 15. Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u afgunstig omdat ik goed ben? 16. Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

De context bij Mattheüs, wie de omstanders zijn, wat op het spel staat: het ingaan in het Koninkrijk der Hemelen – dat alles maakt dat de gelijkenis voor zichzelf spreekt. Haar focus ligt in vers 15: ‘Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u afgunstig omdat ik goed ben?’

Letterlijk: ‘Is uw oog boos omdat ik goed ben?’ In die laatste vraag resoneert de vraag van God aan Kaïn mee, wiens gelaat ‘vervalt’, boos is. En in Romeinen 11 echoot het woord in de vraag aan de kerk-uit-de-heidenen. ‘Wees niet hoogmoedig, maar vrees.’

De gelijkenis is het evangelie zelf, dat om antwoord vraagt. Het evangelie sluit uit en sluit in.

Datzelfde geldt voor bepaalde voorvallen die het evangelie vertelt. Zij zijn eigenlijk tekenhandelingen, gelijkenissen in de vorm van een soort bibliodrama. Een sprekend voorbeeld daarvan is Joh. 8:1-11: de vrouw die op overspel betrapt is. Jezus zwijgt, en schrijft in het zand. Er hoeft niets gezegd. Wat gebeurt spreekt voor zichzelf. Is zelf evangelie.

In deze excurs zetten we de vraag naar het gebruik van ‘voorbeelden’ in dit bredere kader van het spreken in gelijkenissen.

We beginnen met drie leeservaringen uit de preekpraktijk.

Pakkend voorbeeld

Heel vaak zet de prediker de preek in met een pakkend voorbeeld. Dat is een beproefd gebruik: een kort voorbeeld als aandachttrekker, of een voorbeeldverhaal om erin te komen. We noteren een leeservaring.

De prediker begint de preek, op de vierde zondagmorgen van juni, over Marcus 6:6b-13, het gedeelte over de uitzending van de twaalf door Jezus ‘zonder reiszak, zonder brood, zonder geld in de buidel’, als volgt:

Geliefde gemeente,

De vakantietijd breekt aan. En dus gaan mensen hun tassen en koffers pakken om op reis te gaan. En wat moet er dan zoal mee? Een paar lekkere stoelen voor bij de tent, wat extra kleding want je weet maar nooit hoe koud of warm het daar zal zijn. En dan die zak aardappels, want er gaat toch niets boven de Hollandse aardappel. En dan ook meteen maar de hagelslag en pindakaas, want die hebben ze daar niet. Tot slot de TomTom, om verdwalen te voorkomen en uiteraard de documenten van de reisverzekering, mocht er onderweg iets gebeuren. En je telefoon natuurlijk, maar dat spreekt vanzelf. Wie goed voorbereid op vakantie wil, kan er gerust een dag voor uittrekken om alles in te pakken en de auto vol te laden. Voor de één voorpret, voor de ander vakantiestress…

Jezus pakt dat anders aan: hij droeg zijn leerlingen op niets mee te nemen voor onderweg. Geen brood, geen reistas, geen geld, alleen een stok. Sandalen mochten ze wel dragen. Maar, zei hij, trek geen extra kleren aan.

Jezus stuurt zijn leerlingen op pad zonder bagage.

Als ik één van die leerlingen was, zou ik vol zorgen op pad gaan: waar moet ik slapen vannacht? Wat als het koud wordt? Hoe kom ik aan eten? Zonder aardappels en TomTom zou ik het nog wel aandurven, maar zonder geld en kleding? En toch, heeft het ook niet iets aantrekkelijks? Het achterlaten van bijna alles, en gewoon maar op weg gaan… Pure eenvoud.

Wil de prediker met dit voorbeeld inderdaad aandacht trekken? Of beoogt zij meer dan dat: een voorbeeldverhaal dat de hele verdere preek gaat dragen, en dat dus terugkomt in de preek? Die verwachting roept de prediker op met dit uitgebreide verhaal. Het tekstgedeelte voor de preek (…) geeft daar ook aanleiding toe. Spannende vraag is dan vervolgens hoe sterk het voorbeeldverhaal is om de preek als geheel te dragen.

Dat is een belangrijke vraag bij voorbeelden en voorbeeldverhalen. Bedoelt de prediker ze als dragend voor de boodschap van de preek? Fungeren zij als een soort parallelverhaal bij de tekst-uitleg. Hoe meer dat het geval is, hoe sterker het voorbeeldverhaal moet zijn. Zo niet dan zakt de preek door de bodem van het voorbeeldverhaal, en is het resultaat contraproductief.

Identificatie-potentieel

Een tweede vorm van voorbeeldgebruik is het voorbeeld als illustratie bij de boodschap van de preek. Het beoogde doel is identificatie. De hoorder kan zich met het voorbeeld identificeren en daarmee met de inhoud van de boodschap. Het voorbeeld is dan een vehikel naar de inhoud van de boodschap.

Een voorbeeld van hoe het werken kan is onderstaande passage uit een preek, gehouden in de veertigdagentijd. Het tekstgedeelte voor de preek is Johannes 1:29-34 en de kerntekst/thematiek voor de preek vers 29: ‘Zie het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt!’

Ook in deze veertigdagentijd zullen velen deze oude muziek en deze oude teksten weer horen, in kerk of concertzaal: ‘Christus, Heilig Godslam, dat der wereld zonden nam, ontferm U onzer.’

Hebben wij toegang tot deze klassieke teksten? Wat zingt het geloof in deze woorden? Hebben wij er toegang toe? Ik merk dat ik bijna ongemerkt het woordje ‘nog’ erbij wilde zeggen: hebben wij nóg toegang tot deze woorden en beelden? En vooral – hebben wij nog contact met de gelóófswereld die achter deze woorden zit? De vroomheid, het leven met God dat erin trilt? De vroomheid die op ons toekomt wanneer wij in het museum staan voor de schilderijen uit de late middeleeuwen, of in de zaal met de corpussen van de Lijdende Christus, aan het kruis, of in de gestalte van de Gegeselde voor Pilatus. Lukt het ons nog om daar contact mee te krijgen, met deze vroomheid? Of laten we die liever beperkt tot ons museumbezoek, of onze ontroering bij een mis van Mozart of een Cantate van Bach. Want ‘Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt’, als u daar te veel op doordenkt, dan komen al gauw andere stemmen bij u boven. Tegenstemmen. ‘Christus, gestorven voor onze zonden’. Christus’ kruisdood een offer. Voor wie? Aan wie? ‘Jezus gestorven voor onze zonden…’ Hoezo? ‘Dat had Hij niet moeten doen,’ schreef Marjoleine de Vos een paar jaar geleden in de NRC. Ironisch, zeker, maar ook raak in het levensgevoel van velen.

‘Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt – ontferm U over ons.’ Dat gebed, in sommige liturgieën van de viering van het Heilig Avondmaal nog aangevuld met de belijdenis: ‘Heer, ik ben niet waardig dat Gij in mijn huis komt, maar spreek slechts een Woord en uw knecht zal genezen.’

Wat moet ik daarmee? Is het zo erg met mij dat iemand voor mij in moet staan? Is Jezus op aarde gekomen om voor onze zonden te sterven? ‘Dat had Hij niet moeten doen,’ aldus Marjoleine de Vos. Zijn wij niet zelf verantwoordelijk voor eigen falen en feilen?

Zegt u zelf – raakt die Marjoleine de Vos niet ergens een gevoelige zenuw, ook in onze moderne westerse ziel?

De prediker beoogt de door hem veronderstelde vragen bij de thematiek van de tekst in de hoofden en harten van (in elk geval een deel van) de hoorders in deze orthodox-protestantse gemeente te activeren. Hij doet dat door de krasse uitspraak van de NRC-columniste in te brengen. Als een mogelijkheid voor hoorders om zich hiermee te identificeren. De voorganger veronderstelt dat deze hoorders zich in hun vragen herkend voelen en zo met meer ontvankelijkheid zich willen verhouden tot wat deze klassieke tekstwoorden beogen te zeggen, en misschien verrassend anders zeggen dan de karikatuur waar Marjoleine de Vos het over heeft.

Dit is een beproefd gebruik van het voorbeeld. Essentieel is dan of de illustratie overtuigend is. En dat bepaalt de hoorder bij een voorbeeld (verhaal) vaak per direct. Hij of zij haakt af: even voor dat moment, of, in het beroerdste geval, voor de rest van de preek. Of het voorbeeld helpt als illustratie. De hoorder kan zich identificeren. Het voorbeeld helpt in dat geval om met meer verwachting de preek te volgen.

Is de vergelijking of analogie onhelder, dan mist het voorbeeld zijn doel. Meestal kan de hoorder de draad wel weer oppakken, wanneer de preek verder helder is. Het kan ook dat de hoorder door het voorbeeld op het verkeerde been gezet is. Dat kán de hele preek compliceren: de hoorder blijft in het ongewisse waar de preek nu eigenlijk heen wil.

Een flauw of plat voorbeeld stoort de ene hoorder meer dan de ander. Dat heeft met humeur en cultuur te maken. Nauwer luistert het of het voorbeeld geloofwaardig is, en congruent met waar het illustratie van wil zijn. En dat hangt af van het antwoord op de vraag of de hoorders zich kunnen identificeren met het voorbeeld (verhaal) of niet. Daarom een korte oefening.

Bij wijze van oefening

De lezer kan voor zichzelf overwegen of de volgende passage in een preek voor hem/haar overtuigend is, of niet. En waarom?

De tekst voor de preek op de vijfde zondag in de lijdenstijd is Lucas 22,54-65, de verloochening van Jezus door Petrus na de herhaalde vraag van de omstanders of Petrus soms ook bij Jezus hoort. De volgende zondag zal een aantal jonge mensen in de gemeente belijdenis gaan doen. De prediker voert een fictief gemeentelid op als identificatiemogelijkheid voor de hoorders. We citeren de prediker:

Het zou zomaar jou kunnen gebeuren: dat je in de voetbalkantine luidop aangesproken wordt door een bekende met de opmerking: ‘Hé, zag ik jou pasgeleden in de kerk, en heb ik goed gehoord dat jij binnenkort belijdenis doet van je geloof?’ Even voel je de neiging om te doen of je het niet gehoord had, want je zag je vrienden van de voetbal zo naar je kijken. Zo iets moet het geweest zijn bij Petrus toen hij voor de vraag van het dienstmeisje of hij ook bij Jezus hoorde, wegdook. Alleen daar stond nog wel wat meer op het spel…!

Vinden wij dit een overtuigende illustratie? Kunnen wij ons identificeren, omdat het voorbeeld congruent is met waar het in de tekst om gaat? De prediker in dit fictieve preekfragment bouwt een zekering in: in het bijbelverhaal gaat het nog wel even om wat anders dan zo’n ervaring van jou of mij in de kantine van de voetbal. De analogie met belijdenis-doen is er zeker, met vrijmoedigheid versus schaamte. Het is zeker voor een deel van de kerkgangers invoelbaar, en daarom werkt het voorbeeld (voor hen).

De goede toon bij de muziek

Heel nauw luistert het ook of toon en inhoud van het voorbeeld deugen, in moreel, esthetisch en psychologisch opzicht. Dit wordt natuurlijk ook cultureel bepaald.

Zoals wel gesteld wordt – stereotypisch, maar ook waar: bij Afrikaanse voorgangers geldt ‘hoe meer volume, hoe meer gezag’, en bij voorgangers van Aziatische, vooral Indonesische en Indiase afkomst, geldt ‘hoe ingetogener, hoe meer gezag’. Op de schaal van regio’s en streken van het eigen land, gelden deze inzichten ook: een Veluwnaar luistert anders dan een hoorder uit Noord-Holland, ook afgezien van theologische verschillen.

Een grappig bedoeld voorbeeld waarin de rolverhouding van man en vrouw vigeert, kan in de ene setting prima vallen, maar in een ander cultureel klimaat hevig storen en tot conflict leiden. Over voorbeeldverhalen waarin mensen denigrerend weggezet worden, hoeven we het verder niet te hebben. De hoorder stemt dan meestal met de voeten.

Van de prediker mag invoelings- en aanvoelingsvermogen gevraagd worden. Om een voorbeeld te noemen: het kan niet zo zijn dat hij altijd situaties uit familie en huwelijken opvoert als voorbeeldverhalen, waarbij het altijd gaat over getrouwde-man-en-vrouw-met-kinderen-en-beiden-werken. Dan gaat een aantal mensen in de kerk zich afvragen of de voorganger de werkelijkheid van gescheiden of ongewenst of gewenst single ook wel eens tegenkomt. Het gevolg is dat hij voor deze kerkgangers gezag verliest als voorganger.

Concretisering

Een derde gebruik van het voorbeeld in de preek is de concretisering. Dit beoogt de operationalisering van de boodschap in de levenspraktijk van de hoorders. Dit gebruik ligt soms dicht aan tegen de illustratie, zoals we die zojuist zagen. De impliciete boodschap van de illustratie is soms ook een oproep om de weg van het voorbeeld te kiezen. Maar dat kan ook expliciet gebeuren bij de toepassing van de boodschap op het leven in de vorm van een voorbeeld. Het voorbeeld dient dan ter versterking van de function van de preek.

In de zojuist al aangehaalde preek over Marcus 6:6b-13 zien we hoe de prediker twee dingen doet. Zij houdt de beeldtaal van haar beginvoorbeeld de gehele preek door vast. Tegenover de verstrooide aandacht die ons leven kenmerkt, en daarmee een druk en overvol hoofd, stelt zij de weg die Jezus gaat en wijst, die van de eenvoud: ‘Zoek eerst het Koninkrijk van God, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden.’ Het gaat, aldus de prediker, om het stellen van de juiste prioriteiten, het maken van keuzen en het loslaten van wat daarbij hinderen kan, de ballast, het vele onkruid dat het goede zaad kan verstikken. De preek gaat dan als volgt verder:

Wat is de ballast die wij met ons meedragen en die ons hindert op onze weg naar het Koninkrijk? Wat is nou eigenlijk het belangrijkste in ons leven, en wat leidt ons daarvan af? (…) Ik moet denken aan een vakantie in Spanje, jaren geleden. Ik zou elke dag heel wat kilometers lopen en had dus zo min mogelijk bagage meegenomen. Tien kilo was het absolute maximum. In de eerste herberg kwam ik een Nederlandse vrouw tegen die twintig kilo bij zich had. Elke dag torste zij die twintig kilo mee. Zij had zowaar een föhn meegenomen! (…) Zij vertelde later dat zij besloten had om wat spullen terug te sturen naar Nederland. Een wijs besluit, lijkt mij.

Wat is de föhn in onze rugzak? Datgene wat ons afleidt en afhoudt van het Koninkrijk, van een liefdevol bestaan, van het goede leven? Zijn het zorgen, zijn het materiële dingen, zijn het onvruchtbare gedachten, zijn het bepaalde gewoontes, zijn het gevoelens van schaamte of wrok, of jaloezie of angst? En zouden we dan, met vallen en opstaan(!) kunnen leren loslaten? (…) Het is spannend en eng om met lege handen op weg te gaan.

De prediker pakt vervolgens de lijn van het tekstgedeelte weer op, met de tweede toespitsing: zonder eten op weg gaan, is afhankelijk durven zijn en vooral: leren ontvangen van anderen.

Relevante identificaties

Uiteraard geldt ook hier het criterium dat het voorbeeld, de concretisering, overtuigend, ter zake relevant, en congruent met de boodschap moet zijn. Dit is buitengewoon belangrijk. Staat de concretisering in verhouding tot de weerbarstige werkelijkheid van het leven hier en nu? Of is het voorbeeld een oproep tot luchtfietsen? Dat is het risico bij identificaties met het oog op het morele handelen. Blijkt uit het voorbeeld – dat de boodschap concreet en relevant wil maken – dat de dominee niet op de hoogte is van de echte wereld? Dat is voor het gezag van de preek dodelijk. En, ook niet onbelangrijk: concretiseringen in preken, die mensen overvragen en dus in hun onmacht zetten, zijn alleen maar vermoeiend.

Het tegenovergestelde is echter ook waar. Voorbeelden van concretiseringen waar alle weerbarstigheid van roeping en overgave, van toewijding en gevecht uit weg is, bevestigen de hoorder in het gevoel van overbodigheid van kerk en geloof. Met name dat is de zwakte van algemeenheden, van concretiseringen in de vorm van algemene, goedbedoelde oproepen waar geen mens iets tegen kan hebben.

Theorie – toelichting bij de praktijkvoorbeelden

In de klassieke retorica is de hoofdfunctie van het gebruik van voorbeelden de verheldering met het oog op de overtuigingskracht van het betoog.

Zie voor dit en het volgende uitgebreid Quintillianus De Opleiding tot redenaar, 267-275.

Het doel is verlichten (illustrare: lux). De focus bij het voorbeeld is de ratio van de hoorders. Het gaat om versterking van de argumentatieve kracht van het betoog. Onmiskenbaar zal de spreker bij de keuze van het voorbeeld ook letten op de emotionele kracht ervan, en de schoonheid ervan. Het helpt als ook het gemoed van de hoorder geraakt of vermaakt wordt. Maar het dominante doel is: verheldering als ondersteuning bij de argumentatie. Deze oude functie van voorbeeldgebruik in de retorica blijft altijd actueel.

De meest gebruikte typen voorbeelden volgens de klassieke retorica halen we hier naar voren, en we verwijzen voor nadere verfijning van het instrumentarium naar de handboeken.

Een omvattende verzamelterm is illustrations: het Engelse begrip is omvattender dan het Nederlandse ‘illustraties’. Het omvat zowel narratives als images als ook examples. Het omvat de drie belangrijkste kernwoorden uit de klassieke welsprekendheid:

Simile: de expliciete vergelijking. Voorbeeld: ‘Hij is sterk als een beer.’

– Metaphor: het vertrouwde (bekende) ontsluit, en geeft toegang tot het niet-vertrouwde (het onbekende, dat wat ons te boven gaat). Voorbeeld: ‘God is een Rots.’

Synecdochè: het deel staat voor het geheel. Het geheel is in het deel begrepen. Voorbeeld: ‘Voor zover gij dat aan een van mijn minste broeders en zusters hebt gedaan, hebt gij dat aan Mij gedaan.’

Nieuw gelijkenisonderzoek

Nieuwe ontwikkelingen in de letteren en de taalwetenschappen vonden in de theologie hun equivalent in het onderzoek naar de gelijkenissen van Jezus. Daarmee is de visie op plaats en werking van illustrations – zowel narratives als images – in de communicatie van een boodschap ingrijpend veranderd. In de gelijkenissen van Jezus gaat het niet om de vergelijking, met als doel door het verhaal over iets helders iets onhelders toch eenvoudig te maken. Dan zou het als volgt werken:

a. Het moeilijke en onheldere is: hoe het werkt met goed en kwaad in de wereld en wat God daarmee te maken heeft.

b. De verheldering is dan: een boer zaait goed zaad en dan komt ’s nachts de tegenstander, de duivel, en die zaait onkruid tussen de tarwe, zo verduidelijkt Jezus in de gelijkenis in Matteüs 13:24-30.

c. Conclusie: de duivel is de oorzaak van het kwaad, en hij gaat te werk zoals de tegenstander van die boer.

Het tertium comparationis is dan als het ware de scopus van de gelijkenis. Heb je die, dan heb je de betekenis van de gelijkenis en dus de boodschap. Vgl. zo ook nog Joachim Jeremias, Die Gleichnisse Jesu. Zürich: Zwingli-Verlag, 1947.

Nieuw gelijkenisonderzoek heeft laten zien dat gelijkenissen meer willen dan een eenvoudig voorbeeld uit het dagelijks leven om iets moeilijks van het heil te verhelderen. Gelijkenissen zijn als het evangelie zelf: het Koninkrijk der hemelen opent zich voor wie hoort, en sluit zich voor wie horende doof is. Het gaat in de gelijkenissen om vertellingen, kleine scenario’s, waarin iets gebeurt, het onverwachte, vreemde, verrassende, dat de ‘toeschouwer’ op een ander been zet, van diens à propos brengt.

Gelijkenissen zijn dus een ‘open tekst’, aldus Grözinger, die Harnisch citeert: ‘Was die Gleichniserzählung Jesu darstellt, hat somit den Charakter eines Szenars, das eine ‘Aufführung’ im Leben des Adressaten evoziert. Erst wenn sich der Hörer in seiner Einbildungskraft anregen lässt und die Vorgaben bearbeitet, die ihm seitens der Erzählung zugetragen werden, gelangt die in der Erzählung angelegte Spannung zur Entfaltung. Ebenso wird die im dramatischen Handlungsgefüge angebotene Lösung allererst Ereignis, sobald sie vom Hörer wahrgenommen en das heisst: als eine die Dissonanz seiner eigenen Existenz lösende Anrede verstanden wird.’ Wolfgang Harnisch, De Gleichniserzählungen Jesu. Ein hermeneutisch Einführung. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1985,308.

In de slipstream van het nieuwe gelijkenisonderzoek is een nieuwe visie doorgedrongen op het gebruik van voorbeelden. Vooral ook een verbreding van de functie en van de gestalten ervan: voorbeelden, voorbeeldverhalen, spiegelverhalen, et cetera.

Gevoel voor metaforische kracht van illustrations en images

Hoe centraler de plaats en de functie van het voorbeeld in de preek is, des te meer hangt af van de metaforische kracht van de illustration. Dat vraagt van de prediker een gevoeligheid voor niet-discursieve taal: metaforische, symbolische, sacramentele taal.

In het onderzoek van preken van beginnende predikanten valt op dat er bij het gebruik van voorbeelden en voorbeeldverhalen, weinig gebruik wordt gemaakt van metaforen en metaforische taal. De meeste voorbeelden die wij in de preken lezen, zijn vergelijkingen.

Twee passages uit preken, beide over teksten uit het Johannesevangelie:

Bij Johannes 2:1-11, de bruiloft te Kana

Jezus redt het bruiloftsfeest van deze kennelijk arme bruid en bruidegom. Hij redt hun feest. En hoe: 672 liter, genoeg voor vele bruiloften.

Hij doet dat op de derde dag – de derde dag van de Schepping, wanneer land en zee, rivieren en grazige weiden er zijn, en de bomen en de vruchtdragende gewassen uitspruiten, de dag dat God twee keer zegt dat het goed is wat Hij gemaakt heeft: een aarde waarop geleefd kan worden. Een dag dan ook om op te trouwen, zoals de kinderen van Israël dan ook graag doen, op de dinsdag. Op die dag redt de Heer de bruiloft. En hoe. In dit teken openbaart Jezus zijn heerlijkheid. Wie dit teken begrijpt, verstaat Wie Jezus is, dat Hij de Messias is, de Christus van God. (…)

De Heer verandert water in wijn. Water is levensvoorwaarde. Wijn is levensvreugde. Water hoort bij de Schepping – de hof, het paradijs werd bevloeid door de vier rivieren. Wijn hoort bij de Herschepping – daar gaat de beker der dankzegging rond, vol van de Wijn van het Koninkrijk. Eerst is er het water, dan de wijn. Eerst is er de reiniging – daartoe stonden er die vaten van elk 120 liter: met het oog op reiniging. Eerst is er de reiniging en dan de vreugde. Het is niet voor niets dat we pas na de zondvloed lezen over de wijn. Noach is de eerste wijnbouwer. Onder het teken van de regenboog, na de zondvloed, is er de wijn, het goede leven. Op deze aarde met mate. Te veel in één keer van het goede is niet goed voor Noach. Dat eindigt in een kater. Maar toch: eerst het water, dan de wijn, eerst de reiniging en dan de vreugde, eerst de Jordaan door en dan het Beloofde Land binnen, uitgebeeld in de enorme door twee mannen te dragen druiventros. Eerst de doop en dan deze bruiloft: zo verschijnt de Heer aan ons. (…)

Hij verschijnt op een bruiloft, en redt het feest door het water van de Doop te maken tot de Wijn van het Koninkrijk. Op de derde dag. De Heer transformeert de derde dag van de Schepping tot de eerste dag van de Herschepping, de dag van de opstanding. De dag van de Bruiloft van het Lam, die vieren we op de zondag, de dag na de sabbath, de Achtste Dag, de dag die geen avond zal kennen.

Bij Johannes 5:19, uit het verhaal van de genezing van de blinde

God gaf u ogen in uw hoofd en verstand in uw hart. Schud dat verstand van uw hart wakker, activeer die bewoner van dat innerlijk oog. Zet hem voor het raam en laat hem kijken naar Gods schepping. Ja, er zit iemand in u, die door uw ogen kijkt. Want als u met uw gedachten afdwaalt doordat die bewoner van uw binnenste zich heeft omgedraaid, ziet u zelfs niet wat pal voor u staat! De ramen staan voor niets open, wanneer de kijker afwezig is. Het zijn dus niet uw ogen die zien, maar er is iemand die uw ogen gebruikt: hem moet u activeren, hem moet u wakker schudden. Want die mogelijkheid is u niet onthouden. (…)

Verbaas u erover, word wakker! U kunt wel opkijken van ongewone dingen, maar zijn die eigenlijk groter dan wat u normaal gesproken ziet? De mensen keken ervan op dat onze Heer en God Jezus Christus met vijf broden zoveel duizenden mensen verzadigde. Maar we verbazen ons er niet over dat door een paar graankorrels de aarde vol staat met gewassen! Water werd wijn, de mensen zagen het en stonden versteld. Is dat iets anders dan wat de regen doet met de wortel van de wijnstok? Hij deed het een en doet het ander: het een om u verbaasd te laten staan, het ander om u te laten leven. Het is allebei verbazingwekkend, want het is allebei werk van God.

Vereisten bij het gebruik van illustrations en images

Het toepassen van voorbeelden in preken moet voldoen aan een aantal inhoudelijke vereisten. In een soort checklist vatten we ze samen:

1. Heldere analogie. Is de beeldovereenkomst overtuigend?

2. Parallelle structuur. Kloppen inhoud en atmosfeer van het voorbeeld(verhaal) bij het aan de orde zijnde bijbelse beeldmateriaal?

In de preek over de uitzending van de leerlingen zonder reistas, brood en geldbuidel is het beeldverhaal van de (voorbereidingen voor de) vakantiereis dragend voor de hele preek. Wil de preek tot het einde toe overtuigend zijn voor de hoorder, dan moet de prediker zich bewust zijn wat de valkuil is bij dit aansprekende en heldere voorbeeldverhaal: kneuterigheid. Vakantie is nu eenmaal een luxe, en in de regel zonder echte risico’s. De tocht van de leerlingen staat in de spanningsvelden van het Koninkrijk, en de prijs daarvan kan hoog zijn.

3. Passend bij de inhoud. Daarbij is een belangrijk kernwoord: congruentie. Zijn het gewicht, de intensiteit, en de emotionele werking van het voorbeeld(verhaal) passend bij de te verkondigen boodschap, focus en function?

Gebruik van voorbeelden, ontleend aan de holocaust, Auschwitz, om de zondigheid van de kerkgangers te illustreren of het besef daarvan te verdiepen, gaan vaak op dit punt mank. De preek kan het gewicht, de (emotionele) lading van het voorbeeld niet dragen. Omgekeerd kan het grenzen aan misbruik van dat wat ons voorstellingsvermogen te boven gaat, wanneer we Auschwitz in verbinding brengen met de trivialiteit van ons leven in onze context. De grote geladenheid van het verhaal over Janozs waarmee de prediker – zie de Inleiding van de excurs – begint kan alleen, wanneer de hele preek van die lading doortrokken is. Het voorbeeldverhaal vraagt om een ernstige, geladen preek.

4. Weten van waarom en waartoe van het voorbeeld(verhaal). Dat betekent dat we weten van de grens tussen grap en sarcasme. Dat we besef hebben van de kracht en het risico van de ironie. Dat we bewust zijn van de blijvende schade van de karikatuur. Buttrick en Hogan vatten dit samen onder de noemer van emotional ethos. Heeft de prediker goed zicht op de eigen drijfveren? Dat is zeker van belang wanneer hij of zij het gevoel heeft dat er echt iets op het spel staat, en dat bij de concretisering man en paard genoemd moeten worden. Dan luistert het heel nauw, want woorden kunnen mensen breken.

5. Sensory language. Ook dat gaat om het ethos, maar ook om de logos van de prediker. Heeft zij gevoel voor taal? Voelt hij aan wanneer een voorbeeld positief dan wel negatief van strekking is? Voelt de prediker aan waar de grens ligt tussen beeldende taal en suggestief, insinuerend gebruik van beelden en woorden?

Theologisch kader

Tot nu toe is het gebruik van voorbeelden en voorbeeldverhalen vanuit twee invalshoeken benaderd. Ten eerste als instrument ter versterking van de overtuigingskracht van de preek. Ten tweede vanuit inzichten in de narratieve structuur van de mens, en wat die vraagt aan communicatie over geloofs- en levensvragen.

De belangrijkste motivatie bij het gebruik van voorbeelden en voorbeeldverhalen, is evenwel een intrinsiek-theologische. Prediking is een intentionele praktijk. De bijbeltekst beoogt iets te bewerken, wil een wereld voor ons openen, die van het Koninkrijk van God. En ze wil ons daar met huid en haar in betrekken, in doen delen en uit doen leven. Dat is dus verre van abstract, maar heel concreet, tastbaar, zichtbaar.

Zo ook onze prediking. Wij beogen een transformatie bij de hoorders, dat die zich toewijden aan het Koninkrijk van God, aan het leven in Christus. Ook dan geldt: met huid en haar!

In dat theologisch-homiletisch kader functioneert het voorbeeld als nodigend, engagerend inzicht in het Rijk van God, en als confronterende ontdekking van de machten van het kwaad. Hier helpt wat Charles L. Campbell schrijft over de profetische dimensie van de preek.

Prediking als ‘exposing the powers of evil’

Charles L. Campbell definieert prediking als intentioneel handelen met het oog op exposing the powers of evil, en envisioning The Kingdom of God.

Charles L. Campbell, The Word before the Powers. An ethic of preaching. Louisville: Westminster John Knox Press, 2002, 105-128.

Prediking is ontmaskeren van de machten van het kwaad. Uiteraard is dat een functie van profetische prediking: de ontdekkende kant van de prediking als heilsbemiddeling. Het is evengoed een aspect bij de prediking als geloofsonderricht, of bij de preek als inwijding. We komen donkere kanten van onszelf, van deze werkelijkheid tegen. De prediking brengt die aan het licht, en stelt die in het licht. En zij komen aan het licht, gaandeweg de preek. Dat vereist van de preek, aldus Campbell, vier dingen.

Ten eerste dat wij in de preek de machten bij de naam noemen. En dat in de directe aanspraak, dus niet beschrijvend maar tentatief. Het gaat om een wakker roepen van wat hoorders zelf diep-weg wel weten. Wij mensen zitten wanneer het gaat om machten van het kwaad vaak in de ontkenning, in de modus van niet waar willen hebben.

‘Where people are genuinely ignorant, clear naming can be important. Where denial is at work, direct speech may tap into the deep knowledge that is already present and bring it to the surface so it can no longer be denied.’ Charles Campbell, The Word before the Powers, 107.

Dan gaat het erom dat wij in de prediking dingen bij de naam noemen. Dit vraagt om voorbeelden, voorbeeldverhalen.

Ten tweede moet de preek de achterliggende machten van het kwaad ont-dekken. Wanneer wij in voorbeelden de dingen bij de naam noemen komt de prediking automatisch dicht bij de sociaal-ethische vragen. De preek schuurt met de knelpunten in het (samen-)leven van mensen in kerk en samenleving en in de wereld als global village. Het gevaar van social issue-preken ligt dan om de hoek. Het worden gemakkelijk moraliserende preken. Die voorkomen wij wanneer wij in de prediking wat kwaad is, in een breder en dieper verband zien en zetten. De machten van het kwaad in het heden, zijn verworteld in het verleden, zijn vaak (bijna onontkoombare, ‘noodlottige’) consequentie daarvan. Een belangrijke functie van de preek is dus de ont-dekking van die achterliggende machten.

Profetische prediking roept dus het schuldige verleden in herinnering, zodat het wordt beleden als kwaad, en verzoend kan worden. Dat ten derde. Het gaat dus om wat in het Oude Testament de betekenis van gedenken is. Het verleden van kwaad, en de bevrijding van dit kwaad in het verleden. Israël moet gedenken hoe het zelf geleden heeft. De Israëlieten waren slaven in Egypte en God heeft hen uitgeleid en in de rust gebracht van het Beloofde Land. In dat licht van het verleden moet Israël sociaal kwaad in het heden herkennen, en als verschrikkelijke macht erkennen, en wegdoen. Zorg voor weduwe en wees en vreemdeling is dan niet een extra of een gunst maar heeft van doen met recht en gerechtigheid. De kunst in de prediking is de concrete werkelijkheid van kwade machten te ontdekken, in de betekenis van ontmaskeren, in het licht van de weg van Jezus Christus tot op het kruis. Dit kan niet zonder in te zoomen op voorbeelden, verhalen.

Campbell wijst in dit verband op de betekenis van big pictures en radicalizing moments. Dat als vierde vereiste voor voorbeeldgebruik als exposing the powers of evil. Heftige beelden en toegespitste momenten – waarop alles even op scherp staat – zijn vaak de momenten dat levens van mensen veranderen, dat dingen verschuiven. Zo werken bepaalde bijbelverhalen ook. Het hele bijbelboek Ester kunnen we lezen als aaneenschakeling van dit soort radicalizing moments: samenkomend in de kerntekst Ester 4:14.

Waar Mordechai Esther voor de radicale keuze stelt, en haar heel helder maakt dat de toekomst van het Joodse volk aan een zijden draad hangt, en die draad is zij: ‘Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze.’

Gelijkenissen voeren ook in zulke radicaliserende momenten waar het op keuzen aankomt. Het is de kunst om vanuit het radicaliserend moment waar de tekst ons in leidt, de gemeente te brengen bij een onontkoombaar radicaliserend moment nú.

Met goed recht kunnen we zeggen dat de noodzaak van het toegevoegde of erbij gehaalde voorbeeld als illustratie of concretisering wegvalt als de prediker in het voorbereidingsproces op het spoor komt van waar het geding in dit schriftwoord zit, en wat er in het nu op het spel staat. Het Woord Gods in actu is concreet en ter zake. En de ontdekte concrete werkelijkheid van vigerend of sluimerend kwaad of zondige donkere kant in onszelf, is zelf illustratie en boodschap in-één. We kunnen zeggen dat dat de kracht is van een goede narratieve preek: die vertelt het verhaal vanuit een sterke plot zo dat de horizon van de tekst en van de hoorder zo versmelten, dat dat niet verder ‘geïllustreerd’ hoeft te worden.

De ‘kleine verhalen’ uit de profetische geschiedschrijving van I en II Koningen zijn voorbeelden van zulke radicalizing moments en voeren de hoorders, mits goed ‘verteld = gepredikt’, als vanzelf in een of meer radicalizing moment(-s) in de eigen context van politiek, samenleving en kerk. Twee voorbeelden die dat laten zien:

– I Samuël 25: David, Nabal en Abigaïl. Hier zien wij de glans van het koningschap volgens Psalm 72 oplichten.

– I Koningen 21: Achab en de wijngaard van Naboth. Dat gebeurt wanneer macht corrumpeert: er is geen einde aan de lust die mensen verslindt.

Prediking als ‘envisioning the Kingdom of God’

Bij de prediking als envisioning the Kingdom of God of envisioning the new creation gaat het volgens Campbell om de keerzijde van het voorgaande. Machten aan de kaak stellen en zicht geven op het Koninkrijk van God zijn zijde en keerzijde. Soms gaat heilsverkondiging voorop, soms kan de verkondiging van het Koninkrijk pas gebeuren wanneer er ruimte voor komt. Nadat de machten van het kwaad ont-dekt en ont-kracht zijn.

Bij envisioning the Kingdom of God gaat het in de preek om zicht krijgen op de werkelijkheid waarin wij leven, wat uitnodigt om te gaan zien en je te engageren. Dat is in het Nieuwe Testament de betekenis van de onderscheiding van wat tekenen van de opstanding, en tekenen der tijden zijn. Campbell werkt dat uit langs drie lijnen:

Gelijkenissen voorbeeldig. Voorbeeld van hoe dat werkt, ook in en door de preek, zijn weer de gelijkenissen van Jezus zelf. Zij zijn vensters naar de hemel, geven zicht op een nieuwe, radicaal andere wereld. Daardoor ontregelen zij de hoorders. Zij brengen het ongewone, het verrassende binnen in wat schijnbaar normaal is. Dat staat ineens in een ander licht. En dat dwingt tot keuzen.

In de preek zijn voorbeeldverhalen nodig hoe de ontvouwde bijbeltekst mensen in beweging zette en zet, situaties raakte en deed veranderen. Met andere woorden het gaat om uitnodigende Tokens of the Resurrection.

Charles Campbell, The Word before the Powers, 123v.

In de derde plaats pleit Campbell voor inhoudelijke en niet in het minst ook retorisch geregisseerde hyperbolic imagination. Dat wil zeggen dat de prediker met kracht de nog niet presente werkelijkheid van de nieuwe schepping in het heden tegenwoordig stelt. In wezen gaat het hierbij om het positieve tegenbeeld van de radicalizing moments bij de ontdekking van de machten van het kwaad. Profeten en predikers laten vergezichten zien. Het grote voorbeeld van zo’n retorisch geregisseerd moment van hyperbolic imagination is de bekende I have a dream-toespraak van Martin Luther King.

Verrijking van de toepassing

Samenvattend kunnen we stellen dat de vraag van hoorders om voorbeelden in wezen een verlangen is naar verrijking van de toepassing, de function van de preek. Waar wil de preek toe leiden? De hoorder verlangt naar ‘goede, sterke verhalen’, die uitdagen. Verhalen waarin helder, voelbaar, voorstelbaar wordt dat God leeft, dat de opstandingswerkelijkheid werkelijkheid-hier-en-nu is, en niet louter een historisch feit of een legende.

De hoorder verlangt concrete verhalen over hoe het bijbelverhaal zijn kracht bewijst in de werkelijkheid, bijvoorbeeld van de prediker zelf, verteld als spiegelverhalen in de preek. Dat is een goede invulling van ‘voorbeelden in de preek, die ertoe doen’.

Dat vraagt van de prediker dat hij of zij zelf helder heeft wat het geding is in het betreffende gedeelte van de Schriften. Wat is het geding achter het verhaal? Waar en hoe zet die tekst onze werkelijkheid nù op het spel. En wát staat dan op het spel?

Onze evaluatie op het punt van het gebruik van voorbeelden in onderzochte preken is dat de voorbeelden weinig opkomen uit de ontvouwing van de Schriften zelf. Vaak zijn het niet zo uitdagende, wat ‘gezochte’ illustraties. De vraag aan de prediker is dan dus of hij of zij zelf voldoende wist wat op het spel staat en waarin ook hij of zij zelf in het geding is. Dit laatste punt is ook een vraag naar de spiritualiteit van de prediker: zie hoofdstuk V.

De prediker moet dat zelf helder hebben. Hij of zij zelf is – ook in de beleving en in wijze van kijken van de gemeente – in die zin ook voorbeeld, zoals Bohren terecht opmerkt.

Zie Rudolf Bohren, Der Prediger als Vorbild, in: Predigtlehre, 388vv.

Hoe kom je op goede identificaties en voorbeelden?

Tot slot nog de praktische vraag hoe je aan goede voorbeelden komt? Veel predikers zoeken koortsachtig naar een pakkend voorbeeld. Het is de vraag of dat de goede weg is.

Goede voorbeelden, voorbeeldverhalen, gelijkenissen, verbeeldingen, spiegelverhalen, hebben veel te maken met de inval. Ze moeten je bij de voorbereiding invallen. Je moet ze ineens tegenkomen, in wat bij de prediker zelf naar boven komt, in wat al lezende op je weg komt, of wat je in gesprek met anderen ter ore komt en je bijblijft.

Samenvattend stippen we slechts aandachtspunten aan. De prediker moet dit instrument zelf ontwikkelen. In hoeverre dat hem of haar lukt, heeft ook te maken met (ver-)beeldend vermogen, een ontwikkeld symbolisch bewustzijn en een zekere mate van gevoeligheid voor en geheugen ten aanzien van verhalen. Maar iedere prediker kan hierin ‘leren’:

1. In de voorbereidingsfase in gesprekken met gemeenteleden en potentiële hoorders verhalen en ervaringen noteren.

2. Idem bij verhalen en ervaringen die door de tekst worden opgeroepen.

3. Het zelfgesprek bij de tekst: herinneringen, verhalen uit het eigen geloofsverhaal laten bovenkomen.

4. Intertekstualiteit is een belangrijke bron van voorbeelden, voorbeeldverhalen, spiegelverhalen. verhalen en voorbeelden uit de literatuur, maar ook binnen de Bijbel zelf. Het aloude adagium van ‘Schrift-met-Schrift’ vergelijken, is hier heel vruchtbaar.

5. Tot slot gaat het om de ontwikkeling van een homiletisch geheugen. Een gevormde meditatieve omgang met levensvragen bij de Schriften en met de Schrijften bij levensvragen.

De meditaties van O. Noordmans hebben die werking vaak gehad en hebben die nog bij velen in de voorbereiding van preken. Zijn meditaties heten wel ‘dogmatiek in beelden’, en zo werk(t)en ze ook vaak. Ze roepen bij de lezer ‘beelden op’ en daarmee stimuleren ze de eigen ‘verbeelding’ en daarmee de bron van voorbeelden. Vgl. ook Udo Doedens (red.), Een goed woord. Uit de preken van Gerrit de Kruijf. Zoetermeer: Boekencentrum, 2015.

6. Van belang hierbij is te oefenen in symbolisch taalgebruik, en gevoel te ontwikkelen voor analogieën: met name uit de schepping.

Veel paasliederen ontlenen hun beeldtaal aan de natuur. Schepping en herschepping spreken een analoge taal. Zie met name de liederen van Willem Barnard in het Liedboek. Vgl. ook: H. de Leede, Is preken over de opstanding nu moeilijker dan vroeger?, in: J. Hoek (red.), De Preek werkt. Bezinning op christelijke verkondiging. Heerenveen: Royal Jongbloed, 2015, 177.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken