Filippenzen
Inleiding
De authenticiteit van Filippenzen is onomstreden — algemeen wordt Paulus erkend als de auteur. De integriteit staat daarentegen ter discussie. Velen beschouwen het geschrift als opgebouwd uit twee of zelfs drie verschillende brieven. Filippenzen zou dan een compilatie zijn uit de vroege kerk (tweede eeuw?). Inderdaad toont Paulus twee verschillende gezichten: in het eerste deel van de brief (1:1-3:1) is hij mild, vriendelijk van toon en geeft hij pastoraal advies aan de gemeente. In het tweede gedeelte (met name 3:2-4:1) is Paulus fel en polemisch: hij trekt scherp van leer tegen christelijke predikers die vasthouden aan de Thora en de besnijdenis. De brief eindigt met een serie instructies en vermaningen, weer vriendelijker van toon. De grote overgang in toon wordt ingeleid door 3:1. In dat vers kondigt Paulus aan zichzelf te herhalen en introduceert hij klaarblijkelijk een eerdere brief die hij zelf al aan de Filippenzen had geschreven. Deze brief (3:2-4:9) plaatst hij aldus in een nieuwe literaire eenheid om het geheel uiteindelijk af te ronden met een nieuw gedeelte (4:10-23). Vanuit deze optiek is niet alleen de inhoudelijke spanning in de brief te verklaren, maar ook een aantal doublures. Paulus herhaalt een aantal wendingen, die hij gebruikt om overgangen in de tekst te markeren: voor het overige (3:1 en 4:8), verblijd u (3:1 en 4:4), niettemin (in de vertaling moeilijk te traceren; in het Grieks prominent in 3:16 en 4:14), en daarom geliefden/geliefde broeders en zusters (2:12 en 4:1).
Door de opname van een eerder schrijven in deze brief ontstaat een uniek literair document in de structuur van een raamvertelling—een ‘raambrief.Paulus legt daarin de nadruk op eensgezindheid en navolging van Christus onder de Filippenzen en drukt hen op het hart dat zij zich moeten opstellen zoals hijzelf dat deed en doet. De scherpe waarschuwing in de hernomen brief (3 24:9) is gericht tegen judaïserende predikers. Binnen het geheel van de brief is duidelijk dat Paulus de gemeente een hart onder de riem hoopt te steken om haar te behoeden voor een verkeerde wandel als die voorgesteld door zijn ‘concurrenten’.
Intertekstuele verwijzingen
In 2:6-11 citeert Paulus een bestaand lied. Het slot van dit lied (2:10-11) bevat een duidelijke verwijzing naar Jesaja 45:23. Daar wordt de universele heerschappij van
Structuur en inhoud van de brief aan de Filippenzen
1:1-2 |
Briefopening en groet |
|
1:3-11 |
Dankzegging |
|
1:12-26 |
Over Paulus’ situatie |
|
1:27-2:18 |
Over de gezindheid in de gemeente |
|
1:27-2:4 |
Eensgezind leven |
|
2:5-11 |
Christus-hymne |
|
2:12-18 |
Eenheid in vertrouwen op God |
|
2:19-3:1 |
Aanbevelingen en groet |
|
2:19-24 |
Timoteüs |
|
2:25-30 |
Epafroditus |
|
3:1 |
Oproep tot vreugde |
|
Aankondiging hernomen brief |
Paulus citeert een eerdere brief:
3:2-4:1 |
Polemiek tegen wetsgetrouwe predikers, groet |
|
3:2-11 |
Polemiek, Christus |
|
3:12-16 |
Paulus over zijn taak |
|
3:17-21 |
Paulus roept op tot navolging |
|
4:1 |
Slotvermaning |
|
4:2-9 |
Instructie en afronding |
Afronding van de brief als geheel:
4:10-20 |
Dankzegging van Paulus voor ontvangen gaven; groet |
4:21-23 |
Slot van de brief |
Belangrijkste motieven
Paulus is gevangen en schrijft de brief onmiskenbaar om zijn afwezigheid in Filippi, dat in Macedonië ligt, te compenseren. Hij spreekt uit in zijn lijden deel te hebben aan het lijden van Christus, in de hoop ook deel te krijgen aan Christus’ heerlijkheid. Zo bepleit hij een soort eenwording met Christus: de Filippenzen dienen Paulus na te volgen zoals hij Christus. De hymne van 2:6-11 geeft daarmee het centrale thema van de brief weer. Vanuit de daar beschreven houding leeft de gemeente eensgezind en de aldus verwoorde eenheid met Christus is voor Paulus alles bepalend. Het bijkomend gevolg is, dat niet wet en besnijdenis centraal staan, maar het geloof in Christus.
1:1-2 Briefopening en groet
Paulus opent de brief met de gebruikelijke formule (afzender, geadresseerde, groet) en noemt Timoteüs als medeafzender (zie ook II Kor. 1:1; I Tess. 1:1; Fil. 1:1). Opmerkelijk is de vermelding van de ‘opzieners’ en ‘diakenen’ onder de geadresseerden: het is de eerste expliciete vermelding van deze functies in een christelijke tekst. De groet (1:2) heeft de vorm die Paulus telkens gebruikt. Waar in antieke brieven na de geadresseerde het woord chaire volgde (‘gegroet’) vervangt Paulus deze vaste uitdrukking door een eigen variant die hij in al zijn brieven gebruikt: charis (‘genade’) en eirènè (‘vrede’; sjaloom) van Godswege.
1:3-11 Dankzegging
In dit vaste onderdeel van zijn brieven meldt Paulus God te danken voor de Filippenzen, voor hun ‘deel hebben aan het evangelie’ (1:5). De Filippenzen zijn op de goede weg en moeten daarop blijven. Paulus beklemtoont dat de gemeente moet standhouden. Hij maakt melding van zijn gevangenschap en zendt zijn brief duidelijk als vermaning bij zijn afwezigheid, klaarblijkelijk bezorgd of de gemeente zijn visie wel zal blijven aanhangen nu hij in gevangenschap verblijft. Hij hoopt dat de Filippenzen zullen blijven leven in liefde en bewaard zullen blijven tot ‘de dag van Christus’.
1:12-26 Over Paulus’ situatie
Paulus sterkt de Filippenzen door te beklemtonen dat zijn gevangenschap eerder positief dan negatief uitwerkt. Zij draagt namelijk bij aan de verspreiding van het evangelie zelfs in hetpraetorium (de zetel van de Romeinse machthebber) en daarbuiten (1:15). Paulus interpreteert zijn gevangenschap als mogelijkheid om Christus werkelijk in alle omstandigheden en op alle plaatsen te prediken. Wel uit hij terloops zijn bezorgdheid over die predikers, die volgens hem Christus verkondigen om er voordeel uit te behalen. Niettemin is Paulus mild in zijn oordeel (1:18), vermoedelijk door zijn gevangenschap. Hij vertrouwt erop dat deze zich ten goede zal keren, hetzij door zijn vrijlating, hetzij door zijn dood. Paulus maakt duidelijk dat zijn leven bestaat uit het verkondigen van Christus en dat de dood voor hem zal bestaan uit een vereniging met Christus. Waar hij telkens in zijn brieven voor het bestaan van de gelovige de uitdrukking ‘in Christus’ bezigt, spreekt hij over het bestaan waarop hij hoopt na zijn dood als een ‘met Christus’ zijn (1:23). Enerzijds neemt Paulus dus de bezorgdheid van de Filippenzen weg en anderzijds spreekt hij de verwachting uit dat hij hen toch weer zal bezoeken (1:26).
1:27-2:18 Over de gezindheid in de gemeente
Paulus roept de gemeente op om eensgezind te leven, vanuit de houding die de hymne (2:611) aan Christus toedicht. Dit is nodig vanwege ‘tegenstanders’ (1:28) die een andere koers willen varen. Paulus doet een beroep op de Filippenzen om gezamenlijk stand te houden, op de wijze waarop hij dat ook gewild zou hebben als hij bij hen aanwezig zou zijn. Paulus bouwt zijn argument op in 1:27-2:4, illustreert zijn punt door de hymne (2:5, 6-11) en verbindt daar een vermanende conclusie aan (2:12-18).
1:27-2:4 Eensgezind leven
In deze passage legt Paulus er de nadruk op, dat de gemeente zich moet gedragen op een wijze die het evangelie waardig is (1:27). Paulus trekt hier een parallel tussen zijn lijden en dat van de Filippenzen (1:29-30), om aldus het optreden van de ‘tegenstanders’ (1:28) te duiden als tegenstand tegen het evangelie. Of deze tegenstanders dezelfden zijn als de predikers uit 1:17 en de ‘honden’ uit 3:1 is niet duidelijk. Hoe dan ook, Paulus vermaant de gemeente om in alle opzichten eensgezind te zijn (2:1-4) omwille van de genade die vanwege Christus door God verleend is (1:29).
2:5-11 Christus-hymne
In de verzen 6-11 citeert Paulus de al eerder genoemde hymne. Hij illustreert met dit lied zijn wens dat de Filippenzen zich zullen opstellen zoals Christus deed (2:5). De hymne is in twee strofen te verdelen: in de eerste (2:6-8) is Jezus Christus het onderwerp, in de tweede (2:9-11) God. Aangenomen dat 2:5 Paulus’ inleiding op het lied vormt, valt op dat de eerste strofe niet expliciet vermeldt wie het onderwerp is: dat dit Jezus Christus is, is helder, maar volgt uit de inleidende woorden van Paulus (2:5). De eerste strofe bezingt hoe Jezus niet vasthield aan zijn goddelijke status (2:6), maar zichzelf heeft vernederd in de vorm van een slaaf, tot aan de dood van het kruis (2:7-8). Onduidelijk is de beschrijving van zijn menswording: hij is ‘geworden in de gelijkenis van een mens’ en ‘uiterlijk als een mens bevonden’. Wil dit nu zeggen dat hij feitelijk geen mens was? In ieder geval is duidelijk dat de eerste strofe spreekt over Christus’ aardse optreden als een neerdaling. Hij liet zijn goddelijke status los en verlaagde zichzelf (actief!) tot aan het kruis. In de tweede strofe (2:911) bezingt het lied Jezus Christus’ verhoging door God. God heeft hem boven alles verhoogd (2:9), zodat zelfs alle kosmische machten (2:10) in naam van Jezus (!) zullen knielen en een ieder zal belijden dat Jezus Christus Heer is (2:11). Dit dan tot eer van God de Vader. Over de invloed van Jesaja op deze tekst werd reeds gesproken. Hier is van belang op te merken dat dit lied een bepaalde vorm van pre- en post-existentie veronderstelt. Christus kwam van God (pre-existent) om zichzelf tot het uiterste te vernederen en daardoor van Godswege verhoogd te worden, opnieuw tot het uiterste (post-existent). Op grond van het schema van neerdaling (2:6-8) en verhoging (2:9-11) wordt wel vermoed dat dit lied gezongen werd bij het ritueel van de doop, dat eveneens uit deze twee elementen bestond.
2:12-18 Eenheid in vertrouwen op God
Nadat Paulus door middel van het lied de gemeente een spiegel heeft voorgehouden, herhaalt hij zijn wens dat de Filippenzen eensgezind blijven. Hij beklemtoont dat zijn aan- of afwezigheid geen verschil moet uitmaken: het is God die het geloof geeft en de gelovigen kracht schenkt. Paulus hoopt dat men onberispelijk zal leven en dat de Filippenzen zijn werk niet vergeefs zullen laten zijn. Hij onderstreept in deze passage opnieuw zijn nauwe band met de Filippenzen in de hoop dat zij vast zullen houden aan wat hij hen verkondigd had.
2:19-3:1 Aanbevelingen en groet
Paulus pleit voor een goede ontvangst van Timoteüs (2:19-24) en eerst Epafroditus (2:2530). Vervolgens groet hij de Filippenzen met een oproep tot vreugde en introduceert hij het vervolg van de brief (3:1).
2:19-24 Timoteüs
Paulus bereidt met deze passage de komst van Timoteüs voor, die hij spoedig naar Filippi hoopt te kunnen zenden. De bedoeling van een dergelijk gezantschap is dat Timoteüs namens Paulus de gemeente van Filippi instructies geeft en begeleidt. Het zenden van medewerkers met een dergelijke taak is kenmerkend voor Paulus’ werkwijze. Ook elders in zijn brieven bereidt hij de komst van medewerkers voor.
2:25-30 Epafroditus
De brief wordt overgebracht door Epafroditus, die nu reeds door Paulus gezonden wordt (2:25, 28). Na de aanbeveling voor Timoteüs, wiens komst dus nog in de toekomst ligt, verzoekt Paulus nu om een gunstige ontvangst voor Epafroditus. Deze Epafroditus wordt overigens alleen in deze brief genoemd en was waarschijnlijk een gezant van de Filippenzen die hun geldelijke steun aan Paulus was komen brengen (4:18).
3:1 Oproep tot vreugde; aankondiging eerdere brief
Paulus roept op tot vreugde onder de Filippenzen en lijkt daarmee de brief af te ronden. Dan meldt hij: ‘Hetzelfde aan u te schrijven is voor mij niet vervelend, maar voor u biedt het zekerheid’. Het is voor Paulus dus belangrijk te herhalen wat hij al eerder schreef en dat doet hij in 3 ^-4:9.
3:2-4:1 Polemiek tegen wetsgetrouwe predikers, groet
In deze passage, het eerste deel van de geïncorporeerde tweede brief, polemiseert Paulus fel tegen christelijke predikers die de besnijdenis en daarmee de gehele wet van Mozes willen handhaven. Hier is een fundamentele onenigheid aan de orde over de kern van de christenlijke beweging: Christus of de wet? Paulus kiest voor de eerste optie en neemt stelling tegen een ieder die de tweede kiest.
3:2-11 Polemiek: Christus in plaats van de wet
In felle bewoordingen richt Paulus zich tegen de verkondiging van zijn concurrenten. Hij noemt hen ‘honden’, ‘kwade werkers’ en typeert hun prediking als ‘versnijdenis’ (3:2). Daar tegenover stelt hij dat de gelovigen reeds geestelijk besneden zijn (3:3). Paulus pareert eventuele kritiek van wetsgetrouwe Joden door erop te wijzen dat hijzelf van onbesproken Joodse origine is (3 4-6), maar dat alles wat hij had opgebouwd hem waardeloos was in vergelijking met Christus (3:7-11). Kennis van Christus, van de kracht van diens opstanding, deelgenoot zijn aan zijn lijden in de hoop deelgenoot te worden aan zijn opstanding, dat alles bepaalt Paulus’ bestaan. Paulus formuleert hier bondig de gedachte die hij in Galaten en Romeinen verder uitwerkt, namelijk dat hij aldus rechtvaardig wordt tegenover God, niet door de wet, maar door het geloof in Christus (319).
3:12-16 Paulus over zijn taak
Paulus haast zich aan het voorafgaande toe te voegen, dat hij niet nu al volmaakt is (3:12), maar dat hij bewogen wordt door de wens de beloning te ontvangen voor een leven in eenheid met Christus. Hij gebruikt voor de gelovigen de typering ‘volmaakten’ (zie ook I Kor. 2:6) en claimt dat deze status een leven in eenheid met elkaar en Christus vereist.
3:17-21 Paulus roept op tot navolging
Zoals Griekse filosofen hun leerlingen oproepen om hun voorbeeld te volgen, zo roept Paulus hier ‘zijn gelovigen’ op om te leven zoals hij. Hij hoopt de Filippenzen af te houden van de visie waarin de wet van Mozes wel gelding heeft voor de hele christelijke gemeenschap (3:18-19). Hij sterkt de gelovigen opnieuw met de gedachte dat de verdrukking die zij ervaren een versmelten met Christus’ vernedering is en dat zij om die reden mogen hopen op een versmelten met zijn verheerlijking (3:20-21).
4:1 Slotvermaning
Zó, als Paulus beschreven heeft, zo dienen de Filippenzen zich volgens hem op te stellen om te blijven ‘staan in de Heer’.
4:2-9 Vermaningen en instructie
Paulus geeft instructies aan Euodia en Syntyche om eensgezind te blijven. Hij richt zich tot zijn ‘trouwe metgezel’ (wie dat ook moge zijn) en noemt voorts Clemens (volgens Origenes en Eusebius de latere bisschop van ). Paulus roept op tot vreugde in de Heer (4:4; vgl. 3:1) en beveelt de Filippenzen aan zich bezig te houden met wat opbouwend is. Hij groet hen met een dubbele zegenbede (4:7; 4:8-9).
4:10-20 Dankzegging van Paulus voor ontvangen gaven; groet
Het citaat van de oudere brief is afgerond. Paulus dankt nu de Filippenzen voor gaven die hij van hen ontving. Klaarblijkelijk is Epafroditus bij Paulus gekomen met financiële steun van de Filippenzen voor Paulus’ optreden in Efeze. De steun die Paulus ontving, is kenmerkend voor zijn wijze van optreden. Zoals de Filippenzen hem ondersteunden in Efeze, zo hadden zij dat ook gedaan in Tessalonica (4:16). De Tessalonicenzen op hun beurt ondersteunden hem weer in Korinte (II Kor. 11:9). Paulus wenste niet door de gemeente onderhouden te worden waar hij werkte: het was hem een doorn in het oog, wanneer predikers betaald werden voor hun prediking (zie met name Filip. 1:17; I Kor. 9:1-18).
4:21-23 Slot van de brief
Paulus groet alle ‘heiligen’ (= gelovigen) in Filippi namens allen rondom hem. In het bijzonder noemt hij de gelovigen uit het huis van de keizer: vermoedelijk praetoriaanse soldaten die hem bewaakten in zijn gevangenschap. Hiermee maakt hij opnieuw duidelijk, wat hij in 1:13 al zei, dat zijn situatie er zelfs toe leidde dat hij zijn bewakers het evangelie verkondigde.