Gedenken, zich herinneren, in gedachtenis houden
Geloofstaal & cultuurtaal
Met de bezigheid van ‘gedenken’ of ‘herdenken’ zijn wij in onze cultuur zeer vertrouwd. In het volksleven en ook in ons kerkelijk leven kennen wij een veelvoud van gedenkdagen. Dat is een goede zaak. Wel kan bij ons gedenken gemakkelijk een verschraling optreden, in die zin dat de gedachtenis enkel een zaak van de gedachte is. Dat is in de taal van de Bijbel anders. Bij het gedenken in bijbelse zin is niet alleen het verstand betrokken maar doet meer dan bij ons ook het spreken mee. Bijvoorbeeld door het noemen van de naam van hem of haar aan wie men wil denken. Dat meedoen van de mond maakt het gedenken voller. Als de Schrift zegt dat God een plaats kiest waar Hij zijn naam ‘doet gedenken’ (bijv. Ex. 20:24), dan gaat het niet maar om een plek waar stilletjes aan God wordt gedacht, maar waar men zijn naam noemt en aanroept. Eigenlijk hebben wijzelf in onze westerse cultuur ook wel weet van dat vollere gedenken dat zich niet tot de bezigheid van de hersenen beperkt. Wij beseffen heel goed dat het zo bij gelegenheid en als terloops noemen van de naam van een overledene (‘Wat zou je vader dat mooi gevonden hebben!’ bijvoorbeeld) de nabestaanden kan troosten omdat ze weten: vader is nog niet vergeten! Wat heeft de bedroefde weduwe er immers aan als we zo nu en dan eens aan haar man denken, en hem verder nooit meer ter sprake brengen?
Woorden
Het begrip ‘gedenken’ wordt in het Oude Testament uitgedrukt door het Hebreeuwse werkwoord zachar en in het Nieuwe Testament door de Griekse werkwoorden mnèmo-neuein en mimnèiskesthai, met hun synoniemen en afgeleiden. Wat al direct opvalt is, dat er in het Hebreeuws een werkwoordsvorm bestaat die ‘doen gedenken’ betekent en die wat de betekenis betreft een van de gewone woorden is voor ‘vermelden’. Daar is meteen dat ‘noemen’ waarover het hierboven ging al in beeld. Het zelfstandig naamwoord zecher betekent ‘gedachtenis’ en staat heel dicht bij het woord ‘naam’. Apart is dat het Hebreeuws een afzonderlijk woord (azkara) heeft voor het ‘gedenkoffer’ (Lev. 2:2vv), waardoor een nauwe band tussen het gedenken en de cultus zichtbaar wordt. Ook laat de Israëliet zich bij zijn gedenken graag door uiterlijke herinneringstekens ondersteunen (bijv. de gedenkkwasten aan zijn kleed, Num. 15:38), die dan kortweg met het woord gedachtenis (zikkaron) aangeduid kunnen worden (Ex.13:9).
Betekenis in context
Oude Testament
Het noemen van de Naam
Bij de openbaring van de verbondsnaam aan Mozes in de Sinaï-woestijn heet het: ‘Dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden (lett.: dit is mijn gedachtenis) van geslacht op geslacht’ (Ex. 3: 15). God wil dat wie aan Hem denkt, Hem als dat gepast is ook noemt. Een echo hierop is dan ook in Israëls psalmboek te horen: ‘O Here, uw naam is tot in eeuwigheid, Here, uw gedachtenis van geslacht op geslacht’ (Ps. 135:13). Natuurlijk sluit dit hardop noemen het stil overpeinzen niet uit (Ps. 77:12, 13), maar toch: het behoort tot de taak van iedere levende Israëliet dat hij de heilige Naam lovend vermeldt, ‘Want in de dood is uwer geen gedachtenis, wie zal U loven in het dodenrijk?’ (Ps. 6:6). De bedoeling van deze zin is niet alleen dat er in het domein van de dood niet aan God gedacht wordt, maar sterker nog: dat er daar zelfs geen melding van Hem wordt gemaakt. Iemands naam niet meer noemen betekent een aantasting van zijn bestaan. Zo zeggen Israëls vijanden: ‘Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht’. Dat bewoog ook Absalom om voor zich een gedenksteen op te richten, ‘want hij zei: ik heb geen zoon om de gedachtenis van mijn naam te bewaren’ (2 Sam. 18:18). De steen die Absalom oprichtte, had ten doel dat voorbijgangers erbij stil zouden staan en zouden zeggen: ‘O ja, Absalom.’ Het is niet zo vreemd dat, nu in onze samenleving Gods naam niet meer genoemd wordt, de mensen gaan denken dat Hij dood is.
Gedachtenis metterdaad
Dat het gedenken behalve met woorden ook met daden gepaard dient te gaan, wordt duidelijk als we het sabbatsgebod in de twee versies van Exodus en Deuternomium naast elkaar zetten. In de eerste heet het: ‘Gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt’ (Ex. 20:8), terwijl in de paralleltekst staat: ‘Onderhoud de sabbatdag dat gij die heiligt’ (Deut. 5:12), wat duidelijker op een actieve houding wijst. Dat laatste mogen we dus ook mee horen klinken waar de tekst uit Exodus enkel van het gedenken spreekt. Soms weliswaar wordt dat daadwerkelijke aspect door een apart woord tot uitdrukking gebracht, zoals in Numeri 15:40: opdat gij gedenkt envolbrengt al mijn geboden.’, maar strikt nodig is dat blijkbaar niet. Wel is er een wisselwerking tussen die twee woorden, want het gedenken van de sabbat bedoelt aan het onderhouden ervan ook weer een bewuste inhoud te geven en de sleur uit te sluiten.
Verband met de verzoening
Voor Israëls cultus of eredienst is het noodzakelijk dat de Here God zijn volk gedenkt, in die zin dat Hij de offers die het aanbiedt in rekening brengt en ten goede houdt. Gebeurt dat niet dan is de cultus een ijdel gebaar. Zo bidt David de offeraar in de tempel toe: ‘Hij (de Here)gedenke al uw offers, en uw brandoffers achte Hij welgevallig’ (Ps. 20:4). Het gaat hierbij om de acceptatie van die offers. Deze verbintenis met de cultus wijst erop dat het gedenken door God met het geheimenis van de verzoening te maken heeft. Ook zonder het expliciet noemen van de verzoeningsdienst mag op het gedenken van God een beroep worden gedaan. Zo komen wij bij Nehemia, verstrooid over de hoofdstukken van zijn boek waarin hij zijn werkzaamheden en inspanningen voor de wederopbouw van de muur van Jeruzalem beschrijft, regelmatig het gebed tegen: ‘Gedenk mij, mijn God, ten goede…’ (Neh. 5:19; 13:14, 22, 31). Men noemt zijn boek daarom ook wel een gedenkschrift, je zou van zijn memoires kunnen spreken. Maar anders dan bij ons zijn deze memoires meer verticaal dan horizontaal gericht, niet zozeer geschreven met de bedoeling dat Nehemia bij zijn volksgenoten in de herinnering zal blijven, maar meer om te voorkomen dat God hem en zijn moeiten zal vergeten. Het ‘ten goede’ voegt hij niet steeds toe (13:14, 22) en dat is ook niet nodig. Als God, zijn God, aan hem denkt, verwacht hij dat daar voor hem hoe dan ook zegen uit zal voortvloeien. Hij handelt immers uit liefde tot God. Een platte verdienstelijkheidsleermogen we daar niet uit opmaken, want Nehemia schrijft ook een keer: ‘Gedenk mij ook hierom, mijn God, en ontferm u over mij naar uw grote goedertierenheid’ (13:22). Dat klinkt alles behalve zelfvoldaan. Ongenoemd staat ook hier de verzoeningsdienst bij offer en altaar op de achtergrond. De tempel als heilscentrale kan niet gemakkelijk overschat worden. Dat moet ook bedacht worden bij de kernbelofte van het Nieuwe Verbond: ‘. want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken’ (Jer. 31:34). In Hebreeën 8 wordt deze belofte dan ook in het kader van de verzoeningsdienst ter sprake gebracht.
Nieuwe Testament
Het gedenken door (God en) Jezus
Het ‘gedenk mij, mijn God!’, dat we in het Oude Testament bij Nehemia tegenkomen, vinden we ook in het Nieuwe Testament terug, maar nu als gebed tot de Here Jezus gericht. ‘Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt’, vraagt de misdadiger aan het kruis (Luc. 23:42). Deze vraag aan Jezus doet voor het gebed van Nehemia tot God niet onder; de Heiland zal vanuit zijn gelijkheid aan God in staat zijn deze bede heerlijk te verhoren. ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’, is dan ook zijn antwoord. Het is een verhoring die elke verwachting overtreft. Vergelijk dit eens met de vraag die Jozef aan de schenker stelt: ‘blijf aan mij denken, wanneer het u goed zal gaan’ (Gen. 40:14). Vervuld van blijdschap over zijn ontslag uit de gevangenis geeft de man niet eens antwoord en even verder lees je: ‘Doch de overste der schenkers dacht niet aan Jozef, maar vergat hem’ (vs. 23). Hoe pover steekt dit af tegen de invulling die Jezus aan het gedenken geeft! Het gedenken heeft hier bij Hem zijn volle bijbelse betekenis, iedere gelovige mag weten dat Christus zo aan hem of haar denkt.
Het gedenken door ons
‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ heeft de Heiland bij de instelling van het Avondmaal gezegd (Luc. 22:19; 1 Kor. 11:24, 25). Wat bedoelt Hij daarmee precies? Je zou het gedenken kunnen vergelijken met het geloven. Geloven wil zeggen: je open hand laten vullen met Christus. Hij is de inhoud van het geloof. Zo zou gedenken te typeren zijn als je open mind laten vullen met Christus. Er is dan geen ruimte in je geest waarvan Christus niet de inhoud vormt. We hebben daarbij het gedenken in zijn volle betekenis te verstaan van denken, spreken en doen. Het denken: het geestelijk tot je nemen van alles wat het evangelie over de Heiland en in het bijzonder over zijn lijden, sterven en opstanding vertelt. Het spreken: in lofzang, belijdenis en getuigenis verwoorden wat de Here Jezus als Middelaar en Verlosser voor je betekent. Het doen: je in je handel en wandel laten inspireren door wat de Heiland in zijn zelfovergave aan het kruis voor je gedaan heeft en als de Opgestane voor je doet. Het is daarbij de Geest die ons alles te binnen brengt of indachtig maakt wat Jezus ons gezegd heeft (Joh. 14:26). Wanneer wij zonder deze hulp van de Geest de herinnering aan Jezus moesten gaande houden dan zou zijn geestelijke nalatenschap bij ons niet veilig zijn. Paulus laat in 1 Korin-tiërs 11 zien hoe dit gedenken bij het Avondmaal beschadigd kan worden door het zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren (vs. 27). Dit gebeurt in de gemeente van Korinte doordat men geen oog heeft voor elkaar (vs. 21). Het is verleidelijk om dit negeren van elkaar in verband te brengen met het niet onderscheiden van het lichaam (vs. 29), waarbij dan het woord ‘lichaam’ behalve op het lichaam en bloed van de Here ook slaat opde gemeente als zijn lichaam (1 Kor. 12:27). Het gaat dan niet alleen om een miskenning van wat Christus met de overgave van zijn lichaam en bloed voor ons gedaan heeft, maar ook om een verachten van zijn gemeente.
Het gedenken van elkaar
Betrekkelijk vaak komt het in het Nieuwe Testament voor dat Paulus in zijn gebeden de gemeentes en de gelovigen gedenkt (Rom. 1:9; Ef. 1:16; Filp. 1:3; 1 Tess. 1:2; 2 Tim. 1:3; Fil.: 4). De apostel zal het daarbij niet bij een zwijgend denken gelaten hebben, maar de betreffende namen hardop hebben genoemd, gezien ook het feit dat men luidop bad (en las). ‘Gedenken’ gaat hier dus met de nevenbetekenis van ‘vermelden’ gepaard. En wat het doen-aspect van het gedenken betreft: wanneer Paulus belooft dat hij de armen van Jeruzalem zal blijven gedenken (Gal. 2:10), kunnen wij uit zijn daadwerkelijke inspanningen voor de bekende collecte die hij in de heiden-gemeenten voor de kerk van Jeruzalem georganiseerd heeft (bijv. 1 Kor. 16:1) opmaken dat hij het niet bij denken gelaten heeft.
Kern
Gedenken is niet vrijblijvend. Wie gedenkt engageert zich, gaat verplichtingen aan, hetzij door het noemen van de naam van degene die men gedenkt, hetzij door het gedenken met een dienovereenkomstig handelen gepaard te laten gaan, hetzij door het ene zowel als het andere te doen. Of het nu over de Here God gaat die ons gedenkt of om onze gedachtenis van Hem – bij het Avondmaal bijvoorbeeld – of van elkaar in de voorbede, het gaat steeds om hetzelfde: in de Bijbel is de volle betekenis van het woord aan de orde. In het gedenken gaat het om een actualisering: de ‘verre’ dingen van de Bijbel worden door het gedenken dichterbij gehaald. Daarom is het een troost dat het de Geest is die dit gedenken in de gelovigen bewerkt.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: maaltijd, naam, offer, verzoening.