Gerechtigheid is gastvrijheid
Bij Genesis 18,16-23
Twee weken nadat wij dit gedeelte lezen, komt het in de synagoge aan de orde. Hoe wordt het daar zoal uitgelegd? Met overslaan van heel veel nuttigs geef ik hieronder wat weer van de uitleg van Rasji en de midrasj Genesis Rabba. Speelsheid en nauwkeurigheid gaan daarbij hand in hand.
Genesis 18,16-23 is in de synagoge onderdeel van een groter geheel, namelijk Genesis 18-22. Dit gedeelte, vernoemd naar het eerste woord wayyera (‘en Hij liet zich zien’), wordt altijd gelezen op de vierde sjabbat van het jaar. Dit jaar is het op 8 november aan de beurt. Profetenlezing (haftara) hierbij is 2 Koningen 4,1-37 – met name veelzeggend naast Genesis 22.
Twee plus één of drie plus één?
Drie mannen komen bij Abraham, vertelt 18,1. Twee engelen arriveren in Sodom, vertelt 19,1. Conclusie van de kanttekenaren: de drie mannen zijn er twee plus één. Twee engelen en de HEER zelf, die in 18,17-33 nog in gesprek is met Abraham. Maar de joodse uitleg ziet de verschijning van de HEER als iets wat nog boven het drietal uitgaat: drie plus één. Drie mannen zijn bij Abraham gekomen, die volgens de midrasj nog ziek is van zijn besnijdenis (Gen. 17). Ziekenbezoek dus. Het zijn volgens Rasji drie engelen, elk met hun eigen missie. ‘Eén om Sara te berichten, één om Sedom te verwoesten en één om Abraham te genezen; want één engel vervult nooit twee zendingen’ (vert.: A.S. Onderwijzer). Behalve de drie engelen verschijnt ook de Sjechina, die geduldig wacht tot de drie engelen huns weegs zijn gegaan. Genesis Rabba 50.2 legt uit: Michaël bracht zijn bericht aan Abraham (aangaande zijn zoon) en vertrok. Gabriël ging om te verwoesten. Rafaël, de geneesengel, ging om Lot te redden.
Abraham als vertrouweling
De HEER zegt: ‘Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe?’ (17). Genesis Rabba 49.2 verduidelijkt dit door drie teksten aan te halen. Ten eerste Psalm 25,14: ‘De verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen.’ Ten tweede Spreuken 3,32: ‘Zijn verborgenheid is met den oprechte.’ Ten derde Amos 3,7: ‘Gewisselijk, de Heere HEERE zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebbe.’ Abraham is zowel Godvrezend als oprecht als profeet; geen wonder dat hij in vertrouwen wordt genomen! Volgens Jakobus 2,23 is hij ‘vriend van God’ genoemd; een unieke titel. Of niet? Zijn wij net zo vertrouwelijk met God als hij, of zelfs vertrouwelijker? Die indruk krijg je soms. Wij zijn immers kinderen van God. Je kunt altijd met God praten, Hij is even bereikbaar als een site. Via de Geest zijn we altijd online. Er is zelfs een christelijke basisschool die Online heet. Vaak vraag ik me af: waar ligt de grens tussen vrijmoedigheid en vrijpostigheid? Vermoedelijk daar waar het besef van bemiddeling wegvalt, het besef dat je weleens een ander nodig zou kunnen hebben om met God van doen te krijgen.
Abrahams gastvrijheid, Sodoms ongastvrijheid
Sodom en Gomorra zijn ongastvrije belangenverenigingen. Groot is het contrast met de gastvrije Abraham, die zijn zonen na hem gebiedt de ‘weg van de HEER te bewaken, om te doen recht en gerechtigheid’ (19). Tsedaqah en misjpat. De rabbijnen leggen uit: tsedaqah is gastvrijheid, misjpat is correctie. Abraham gaf zijn gasten te eten. Daarna vroeg hij ze een berachah (zegen) uit te spreken: ‘Gezegend de God der wereld van wiens overvloed wij hebben gegeten.’ Maar als ze dat niet wilden zeggen, moesten ze een kleine prijs betalen voor hun voedsel. Zo overreedde hij ze om alsnog de zegenspreuk te zeggen. Aldus deed Abraham misjpat volgens Genesis Rabba 49.4. Sodom daarentegen is verschrikkelijk ongastvrij. God onderzoekt ‘haar geroep’ dat tot Hem gekomen is (21). Rasji: ‘Onze geleerden verklaren: haar geschrei, het geschrei van een meisje, dat zij op wreedaardige wijze hadden omgebracht, omdat zij aan een armen man spijs gegeven had’ (vert.: Onderwijzer). Genesis Rabba vertelt een nog schokkender verhaal over een meisje dat stiekem een hongerig meisje helpt. Als de Sodomieten daar achter komen, verbranden ze haar (49.6). Een ander helpen was in die stad blijkbaar een ongeoorloofde inbreuk op het dogma van ‘ieder voor zich en God voor ons allen’.
Afdalingen van God
‘Laat Ik toch afdalen,’ zegt de HEER (21). Het is in nieuwere vertalingen veelal wegvertaald. Volgens de rabbijnen is het één van de tien afdalingen van God in de Tora. Ik heb ze niet alle tien kunnen vinden, maar noem er drie. ‘Toen daalde de HERE neder om de stad en de toren, die de mensenkinderen bouwden, te bezien’ (Gen. 11,5). ‘Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden’ (Ex. 3,8). ‘Op de derde dag zal de HERE nederdalen voor de ogen van het gehele volk op de berg Sinai’ (Ex. 19,11).
Toenaderen
‘En Abraham naderde toe en zei…’ (23). Rasji merkt op dat het werkwoord ‘toenaderen’ (Hebr.: nagasj) drie nuances heeft. ‘Wij vinden naderen ten strijde (2 Sam. 10,13), naderen ter overreding (Gen. 44,18) en naderen om te bidden (1 Kon. 18,21), en met al deze bedoelingen kwam Abraham: om harde woorden te spreken en ter overreding en om te bidden’ (vert.: Onderwijzer). Bepaalde uitleg benadrukt alleen het bidden en Abrahams zelfomschrijving als ‘stof en as’ (18,27). Andere uitleg maakt van hem een brutale westerling. Maar het is zaak om al deze drie aspecten hun gewicht te geven: strijden, overreden, bidden. Het zogeheten Nieuwe Testament begint met een biblos genèseoos van Jezus Christus, ‘zoon van David, zoon van Abraham’. Het is een genesisboek, geen ‘geslachtsregister’! Christus is in wording: gastheer, vertrouweling, toenaderaar. Matteüs nodigt ons uit met Hem kennis te maken via zijn vader Abraham.