Gezegend onder de vrouwen

Vierde zondag van Advent (Micha 5:1-4a(6), Psalm 80:1-8 en Lucas 1:39-45)
Hoe lang nog?’ (Psalm 80:5) is de typische vraag van wie snakt naar een toekomstperspectief. Telkens opnieuw hopen gelovigen hierbij op een bevrijdende tussenkomst van God. Als de christengemeenschap woorden zoekt voor hun goede nieuws, grijpt men terug naar ideeën en beelden uit eeuwenoude psalmen en profetische teksten. Eens moet er toch een einde komen aan oorlog, uitbuiting, verdrukking. Eens zal God het lot van zijn volk ten goede keren. Dit moment, geeft de lucaanse gemeenschap aan, is nu aangebroken in de geboorte, het leven, sterven en verrijzen van Jezus.
De profetie uit Micha 5 beantwoordt de vraag ‘Hoe lang nog?’ met beelden van een barende vrouw en de geboorte van een kind. Vrede is op komst wanneer het kind geboren is en als herder optreedt namens God. De literaire context suggereert de achtergrond van de Assyrische bedreiging van het Noordrijk Israël. Dat was ten tijde van de profeet Micha, die actief was ten tijde van Jotam, Achaz en Hizkia. In werkelijkheid is deze profetie in haar huidige vorm wellicht van latere datum. Ze moet gelezen worden tegen de historische achtergrond van de Babylonische ballingschap.
Een messiaanse profetie
Het lijden van het volk, dat wegtrekt uit de burcht Jeruzalem en tot in Babel terechtkomt, wordt uitgedrukt in het beeld van een barende vrouw (Micha 4:10). Toch is die verstrooiing onder de volkeren niet het einde: het volk zal gered worden. Aan de ellende komt een einde als de vrouw die zal baren haar kind ter wereld brengt. Dat kind, geboren in een onaanzienlijk plaatsje Betlehem, zal voor God over Israël heersen. De verwijzing naar Betlehem en de eeuwenoude oorsprong van deze toekomstige heerser, roepen de belofte van het blijvende davidische koningschap op (Ruth 4:17; 2 Samuël 7:12.16). Het kind zal als een herder zijn, in de kracht van God, en vrede brengen (Micha 5:3-4).
Deze profetie kreeg een messiaans karakter, en vormt zo mee de achtergrond van het verhaal over Jezus. Jezus die uit het davidische koningshuis afkomstig is en in Betlehem geboren zal worden (Lucas 1:69; 2:4-7; vgl. Micha 5:1). In de christelijke traditie is het geboorteverhaal tegen de achtergrond van Micha’s profetie verteld en gelezen. Lucas verhaalt hoe de engel Maria aankondigt dat zij zwanger zal worden en een kind zal baren, dat de troon van David zal krijgen en heersen (Lucas 1:31-33).
De belofte deels vervuld
De evangelist Lucas hanteert een verteltechniek waarbij telkens een deel van de belofte werkelijkheid wordt. Dat suggereert dat ook de rest van de belofte werkelijkheid zal worden. De aankondiging van de engel over haar zwangerschap en de rol van haar kind in Gods heilsplan klinkt vreemd in de oren van een vrouw die niet eens seksueel actief is. ‘Hoe zal dit gebeuren, aangezien ik geen man beken?’ (Lucas 1:34.) De zwangerschap van haar nicht Elisabet, die werd geacht wegens haar hogere leeftijd onvruchtbaar te zijn, maar al in haar zesde maand is, is een teken dat ook de woorden van de engel over haar zwangerschap betrouwbaar zijn. Geen wonder dat Maria zich naar Elisabet toe haast (1:39), om daar vast te stellen dat zij inderdaad zwanger is. Elisabet zegent haar in haar geloof dat wat van Godswege is aangekondigd, ook echt zal gebeuren.
Als Maria bij Elisabet binnenkomt en haar begroet, springt het kind op in haar schoot, en wordt Elisabet vervuld met de heilige Geest (1:41). Dit ligt in het verlengde van de aankondiging aan Zacharias dat zijn zoon al in de moederschoot vervuld zal zijn met de heilige Geest en vervult zo een deel van de woorden aan Zacharias (1:15). Net als de engel verklaart Elisabet Maria gezegend onder de vrouwen (1:28.42). De engel legt dit uit vanuit Gods genade, haar komende zwangerschap en de betekenis van haar kind in Gods plan. Voor Elisabet gaat het nog verder. Het is het feit dat zij geloofd heeft dat wat haar toegezegd is, ook werkelijkheid zou worden, dat haar gezegend maakt (1:45).
Johannes en Jezus
Lucas vertelt de geboorte van Jezus als een parallelverhaal met de geboorte van Johannes. Het gaat om wonderlijke geboorten, waarbij de zwangerschap niet verwacht was. De ene vrouw stond immers als onvruchtbaar bekend en de andere was niet seksueel actief. Beide zwangerschappen worden aangekondigd door een engel. Daarbij wordt de toekomstige vader Zacharias met stomheid geslagen omwille van zijn ongeloof. De toekomstige moeder Maria echter wordt geprezen om haar vertrouwen dat Gods woorden werkelijkheid zouden worden.
De zorgvuldige formulering van Elisabets woorden versterkt de vergelijking tussen Maria en Elisabet (en Johannes en Jezus). Beiden zijn op wonderlijke wijze, dankzij ingrijpen van God, zwanger. Maar waar Zacharias de woorden van de engel met ongeloof benadert (1:20), heeft Maria wel geloof geschonken aan Gods belofte (1:38.41). Hiervoor wordt zij nu gezegend door Elisabet. Waar Maria de zoon van de Allerhoogste verwacht, is Elisabets zoon diens wegbereider. Jezus is degene die Johannes overtreft. Het ongeboren kind dat zijn ouders grote vreugde zal schenken (1:14), springt zelf op van grote vreugde nu Elisabet de begroeting van Maria hoort. Vervuld van de Geest interpreteert Elisabet dit als een signaal dat Maria niet alleen zwanger is, maar dat haar kind ook haar Heer is. Dat betekent een erkenning van zowel de betekenis van Jezus als van de taak van haar eigen zoon Johannes.
Deze exegese is opgesteld door Ine Van Den Eynde.