God liefhebben
6de zondag na Epifanie (Deuteronomium 30,15-20, 1 Korintiërs 2,6-11 en Matteüs 5,17-26)

In de epistellezing verwijst Paulus met ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie Hem liefheeft’ (1 Kor. 2,9) naar de profeet Jesaja die schrijft: ‘Geen oog zag ooit een god buiten U, die opkomt voor wie op Hem wacht. U komt ieder tegemoet die van harte rechtvaardig handelt, die uw weg gaat, met U voor ogen’ (Jes. 64,3b4a).
Als Paulus deze Jesajatekst voor ogen heeft gehad, hoe komt hij er dan bij om te schrijven ‘voor wie Hem liefheeft’? Volgens de Deuteronomiumlezing houdt het volgen van de wegen van de Heer wel degelijk verband met Hem liefhebben, want: ‘Wanneer u zich houdt aan de geboden van de Heer, uw God, (…) door Hem lief te hebben, door de weg te volgen die Hij wijst (…) dan zal de Heer, uw God, u zegenen in het land dat u in bezit zult nemen’ (30,16).
De toegewijden
Het Jesajacitaat komt uit een gedeelte waarin de profeet zich tot God richt en spreekt over de misdaden van het volk. Rasji vermeldt erover dat er in elke generatie rechtvaardige, toegewijde mensen zijn die ten gunste van ons allen bidden, waardoor we gered zijn. Behalve in de ballingschap. Dan zijn zij er niet, wat reden is voor hun deportatie. Doordat zij ontbreken, is het alsof we collectief onrein zijn geworden: ‘We zijn geworden als een onreine, wij allen.’ Bekende woorden, die in de kerk in de Advent worden gezongen in het ‘Dauwt hemelen’ (Lat.: Rorate Caeli, toegeschreven aan Pierre de Bérulle; Oud Katholiek Gezangboek 472, In wind en vuur 222-223).
Het enige alternatief in zulke extreme momenten is volgens Rasji dat de profeet zich richt tot God om genadig te zijn, niet omwille van het volk, maar omwille van ‘Jouw naam’. Als God geen toegewijden meer aantreft, dan past enkel nog een beroep op Gods volmaaktheid: zijn genade.
Er is Paulus dan ook veel aan gelegen om de aanwezigheid van zulke ‘volwassenen in het geloof’ in de gemeente te benoemen (1 Kor. 2,6). Want voor hen is de verkondiging, hoewel door Paulus en de zijnen niet overtuigend gesproken, toch wijsheid. Het Griekse woord voor ‘volwassenen in geloof’, teleioi, betekent ‘zij die voltooid, volmaakt zijn’ (Hebr.: tamim). Er ontbreekt niets aan hun toewijding.
Gradaties in barmhartigheid
Blijkbaar zijn er gradaties in de gemeente in het doen van barmhartigheid, in het navolgen van Gods rechtsregels en geboden. Je kunt iemand helpen omdat het is voorgeschreven, of je kunt iemand van harte helpen. In het eerste geval houd je je aan de regels omdat het moet of omdat het zo hoort, in het tweede omdat het je blij maakt.
In de Griekse vertaling van het Jesajacitaat blijkt dat Paulus deze tweede vorm op het oog heeft. De Masoretentekst ‘Wat Hij zal doen voor wie het van Hem verwachten’ (Jes. 64,3; NBV21: ‘die opkomt voor wie op Hem wacht’) luidt in de Septuagint namelijk: ‘die Gij doet aan hen die volharden barmhartig (Gr.: eleos, ook: ‘liefdevol’) te zijn’. Het gaat dus niet om het houden van de geboden an sich – dat is barmhartig zijn – maar om daarin te volharden. Oftewel: om daarin een hogere graad na te streven, of – in Paulus’ woorden – daarin volmaakt te zijn. Ook in de Masoretentekst gaat het om die overtreffende trap van het doen van barmhartigheid door Gods geboden na te volgen. Er staat namelijk niet: ‘U komt ieder tegemoet die rechtvaardig handelt’, maar: ‘U komt ieder tegemoet die van hárte rechtvaardig handelt’ (Jes. 64,4).
In tegenstelling tot de Septuagint voegt de Hebreeuwse tekst aan het doen van gerechtigheid een vorm van het Hebreeuwse werkwoord sin-waw-sin (= ‘vrolijk zijn, zich verheugen’) toe. God spaart de mensheid als Hij mensen aantreft die met vreugde doen wat Hij geboden heeft, en niet met tegenzin of chagrijn.
‘Wees volmaakt’
De kerk bestaat bij de gratie van God, maar ook bij die van mensen die in de zwaarste beproevingen hun lot ondergaan met een vrolijk hart en een opgewekt geloof. Het hoogste doel van Paulus is dat God zijn eigenschap van volmaaktheid ook aantreft bij mensen. Niet iedereen is het gegeven om een ‘volwassene in het geloof’ (Gr.: teleios), te worden. Maar toch houdt Jezus dit in zijn Bergrede aan iedereen voor: ‘Wees dus volmaakten (Gr.: teleioi), zoals jullie hemelse Vader volmaakt (Gr.: teleios) is’ (Mat. 5,48).
Verzoening
In zijn traktaat over de Bergrede benoemt ook Augustinus verschillende gradaties in het doen van barmhartigheid. Stel dat als je twee klappen krijgt, je maar één klap teruggeeft, dan is dat een hogere trede op de barmhartigheidsladder. Sla je helemaal niet terug, maar weer je jezelf alleen af, dan is dat een nog hogere trede. Maar in wat Jezus de toehoorders voorhoudt, slaat Hij in één keer deze twee treden over. Hij houdt hun voor dat je in alle gevallen de bereidheid moet tonen om nog meer te incasseren dan je al hebt gedaan. In het voorbeeld van Augustinus: dat als je twee klappen krijgt, je moet laten zien dat je bereid bent om nog meer klappen te krijgen.
Overigens is in de joodse wet niet te vinden wat in de Bergrede staat, dat daar gezegd is: ‘U zult uw vijand haten’ (Mat. 5,43), wel dat je je naaste moet liefhebben (Lev. 19,18). Ook van het gebod om iemand tegen wie je iets hebt ter verantwoording te roepen om zodoende geen haat te koesteren (Lev. 19,17), houdt Jezus ons wederom de hoogste vorm voor (Mat. 5,24), namelijk je gaan ‘verzoenen’ (Gr.: diallassoo = door ruilen en bijpassen de rekening vereffenen: de verschillen wegnemen) met iemand die wat tegen jou heeft!
Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.