Goed zijn in een kwade wereld
Alternatief bij 4e zondag van Pasen (1 Petrus 2,11-25)

In de lezing voor deze zondag gaat het over ‘goed zijn in een kwade wereld’. Gelovigen vertegenwoordigen een wereld van vrede en goedheid die in veel gevallen in sterk contrast staat met de dagelijkse realiteit. De auteur vraagt hun om in die ándere wereld thuis te zijn en zich in de harde werkelijkheid als ‘vreemdelingen en gastbewoners’ te beschouwen – maar er dan wel met volle, stralende inzet te zijn, als waardige ambassadeurs van een hemels vaderland.
Het is wel belangrijk om te zien dat het fragment dat voor deze zondag ingeroosterd staat, een deel is van een grotere eenheid. Na een klein betoog over ‘vreemdelingschap’ en het eerbiedigen van de overheid (2,11-17) volgt de nadere invulling daarvan voor slaven (2,18-25), vrouwen (3,1-6) en mannen (3,7) en ten slotte nog een vermaning voor ‘allen’ (3,8-12). We lezen van die nadere invulling dus alleen het ‘slavendeel’.
Met elkanders ogen kijken
Probeer te bedenken dat de eerste hoorders van deze brief een geschakeerd gezelschap vormden: vermoedelijk veel mensen die huisslaaf waren (want dat was in het Romeinse Rijk een groot deel van de bevolking), gezinsleden die geen slaaf waren, gezinshoofden, niet-gebonden personen. Samen hoorden ze alle woorden, maar sommige waren direct voor jou bedoeld, andere voor degene die naast je zat of stond. Dat gaf mensen de gelegenheid om zich in elkanders positie in te leven en met elkanders ogen te kijken. Ongetwijfeld kon je soms ook woorden die voor een ander bestemd waren, op jezelf betrekken: een vrij man kon zich bijvoorbeeld door machtsspelletjes van de lokale overheid net zo geknecht of klemgezet voelen als de slaaf van een harde meester.
De kracht van vermaningen per doelgroep die aan allen worden voorgelezen, is dat het de rollen en lotsbestemmingen relativeert en onderling naar elkaar opent. Maar ga dan ook niet preken over de vermaningen voor de slaven zonder eerst ook die voor de vrouwen, de mannen en ‘allen’ gelezen te hebben!
Christus tastbaar maken
De inleidende verzen zetten met de kwalificatie ‘vreemdelingen en bijwoners’ een sterk beeld neer. Het correspondeert met het beeld van een ‘hemels vaderland’ dat in Hebreeën 11 wordt gebruikt. Het zegt dat de aangesprokenen niet opgesloten zitten in hun situatie. Je valt niet samen met de rol waarin het lot of de samenleving je heeft gevangen. Je oorsprong en bestemming zijn elders, je zelfbeeld en je waardigheid zijn elders verankerd, in een realiteit waar alles klopt en alles helder is: bij God.
Het beeld van de vreemdelingschap wil je niet ertoe brengen om je van de wereld af te keren, integendeel: de opgave is om die stralende wereld waarin je innerlijk thuis bent, te vertegenwoordigen midden in de harde werkelijkheid waarin je dagelijks leeft. De auteur roept de hoorders op om hun plek in de samenleving, juist als het een slechte plek is, als een uitdaging te zien: maak dáár de presentie van Christus tastbaar. Vat een slechte plek op als een onderscheiding, zo lijkt hij te zeggen, en maak er het allerbeste van.
Vrije mensen
Opvallend is dat de schrijver, nog voordat het onderscheid in slaven en vrouwen en mannen wordt gemaakt, zijn hoorders kwalificeert als vrije mensen (2,16), die hun vrijheid inzetten als dienaren van God. Dat gaat over innerlijke vrijheid, innerlijke verbinding met een realiteit die ruimer en lichter is dan die waarin ze dagelijks zijn ondergedompeld. De oefening is om die ontastbare realiteit méér werkelijkheidswaarde toe te kennen dan je dagelijkse lot, en van daaruit waardigheid en goedheid te ontwikkelen.
De teneur van het hele betoog is dat je je vanuit die innerlijke vrijheid niet verzet, maar je juist voegt naar hoe het nu eenmaal is. Niet om er zwijgend in te berusten, maar om stralend die andere werkelijkheid te vertegenwoordigen. Dat is een strategische keuze in een samenleving waar geen verandering in zicht is, waarin verzet en strijd geen opties zijn, én het is een keuze die het voorbeeld van Jezus volgt. Het is een keuze waarmee wij, vrije protestanten, moeite kunnen hebben. Het is wél een keuze die altijd binnen de mogelijkheden ligt als je jezelf en elkaar ertoe weet te mobiliseren: positief staan in een negatieve omgeving, als een vorm van geweldloze strijd.
Vers 17 bevat een mooi rijtje: respecteer iedereen, heb elkaar lief, vrees God, respecteer de overheid. ‘Vrezen’ is eren uit noodzaak; ‘respecteren’ is eren uit vrije wil. Om God kun je ook innerlijk niet heen; de overheid en je medemensen zou je innerlijk kunnen vervloeken, maar de vermaning is om ze innerlijk te zegenen. Het netwerk van de mensen die deze missie van volgehouden positiviteit aangaan, de ‘broeders/zusters’, wordt bijeengehouden door onderlinge liefde.
Ik vind het indrukwekkend dat de auteur, als hij de verschillende doelgroepen aanspreekt, begint met de huisslaven. Waarschijnlijk niet alleen omdat zij de meerderheid vormen, maar vooral omdat zij het dichtst bij Jezus Christus staan. Er worden juist in het stuk voor de slaven woorden uit Jesaja 53 gebruikt, over de onschuldig lijdende knecht die een slavendood stierf. Het slaaf-zijn met alle misère die eraan vastzit krijgt zo een onverwachte en paradoxale waardigheid, gegrond in die andere realiteit van het hemels vaderland.
Dit te laten gelden zónder het slavenbestaan romantisch op te hemelen; te gaan voor goed-zijn in een kwade wereld zonder daar een zoetig verhaal over te houden; en te geloven dat je daarmee dicht bij God en het eeuwigheidsgehalte van het leven bent: daarover zou het op deze zondag kunnen gaan.
Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.