Menu

Basis

Herders en schapen

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 8e zondag van de herfst (Jeremia 50:4-7, 1 Petrus 2:11-25 en Johannes 10:1-6)

Een van de manieren om met mensen van allerlei opleidingen een tekst te lezen, is te werken met drie vragen: Wat is de doelgroep? Wat is de boodschap? Welke beelden zie je? Ik oefen dat dan altijd eerst met een reclame-item van de tv, want daarin zijn boodschap en beelden in weinig tijd gepropt en is de doelgroep duidelijk.

Als we de drie lezingen van vandaag bekijken, dan gebruiken ze wel dezelfde beelden van herder, schapen en kooi, maar is hun doelgroep en boodschap totaal verschillend. In Johannes 10:6 zeggen de leerlingen dat ze deze beeldtaal, deze metaforen, niet begrijpen. Daarom moeten we maar met aandacht lezen.

De herder als metafoor

In alle drie de lezingen komt wel het woord ‘herder’ voor, maar wie of wat bedoelen ze ermee? Misschien is het goed te kijken hoe de Schrift het woord gebruikt. Naast het letterlijke gebruik, het beroep van het hoeden van het kleinvee, wordt het beeld ook in overdrachtelijke zin gebruikt. In de zegenbeden van Jakob/Israël (Genesis 48:15 en 49:24) wordt het beeld van de herder voor de Eeuwige gebruikt, zoals we dat ook kennen in de psalmen, met name in Psalm 23. Maar ook de leiders in Israël – de koningen – worden voorgesteld als herders, zoals in Ezechiël 34 en de lezing van vandaag uit Jeremia 50. In dit verhaal is de Eeuwige de weidegrond en hebben verkeerde herders de schapen weggestuurd, zodat ze dwalen en hun kooi niet vinden.

Doelgroepen

De doelgroep in 1 Petrus is de eerste gemeente, ‘mensen van de weg’ (Handelingen 9:2) die niet weten welke weg te gaan. Jezus wordt als voorbeeld gesteld en de gemeente wordt opgeroepen zich door Hem te laten hoeden. ‘Eens dwaalden jullie als schapen, nu zijn jullie teruggekeerd naar Hem die de herder is’ (1 Petrus 2:25). De boodschap is: hoe mensen je ook tegenwerken, blijf als vreemdeling de weg van Jezus gaan.

De doelgroep bij Jeremia is het volk in ballingschap dat nu nog verstrooid is, maar dat teruggaat naar de kooi (Jeruzalem). De boodschap is: het is niet jullie schuld, want er waren verkeerde herders die jullie als schapen misleidden (50:6).

Bij Johannes weten we ook wie de doelgroep is, namelijk zij die bij de (eerste) gemeente wilden gaan behoren.[1] Ook hier gaat het over een herder en een ‘kooi’ (10:1), maar het Griekse aulè als ‘schaapskooi’ te vertalen is te veel van het goede; hiermee wordt ook de ‘(voor)hof’ van de tempel aangeduid. Het is een ommuurde hof, soms bij een huis of boerderij. Schapen hebben een afgebakende ruimte nodig. Dat bleek dit voorjaar, toen vandalen de accu van het schrikdraad van een boer in Almere hadden gestolen en zijn schapen de A27 opwandelden. Maar de kooi is er niet alleen om de schapen in toom te houden; ze vormt ook een vertrouwd ‘thuis’ waar een vreemdeling, een vijand, een dief en een rover niet kunnen komen. Vanuit dat vertrouwde ‘thuis’ begint Johannes.

Deur

Johannes begint met ‘de deur’ (10:1-3). Het is het eerste van de vijf kernwoorden in Johannes 10:1-18. Helaas lezen we vandaag maar zes verzen, maar ook in de andere verzen van dit grotere tekstgedeelte komen deze kernwoorden terug: ‘deur’, ‘herder’, ‘schapen’, ‘stem’ en ‘kennen’. De ‘deur’ blijkt ook testcase. Alleen de herder wordt door de deurwachter toegelaten. Het is de enige manier om binnen te
komen; binnenklimmen op een andere plek geeft meteen aan dat je de herder niet bent. De deur is de toegang tot de verzamelplaats waar de verzamelde kudde veilig is. Je moet kennelijk ergens doorheen om veilig te zijn. De boodschap van Johannes is dat je er alleen komt door Jezus. Jezus is de doorgang, de entree, de deur (10:8.9). Duidelijk een catechetisch antwoord van Johannes over de manier om bij de kudde te gaan horen.

Herders en schapen

Deze ‘herder’ – dat blijkt uit heel Johannes 10:1-18 – is de eigenaar van de schapen. In 10:11-16 wordt uitgelegd wat een goede herder is en hoe de schapen hem ter harte gaan. ‘Schapen’ vormen een kudde, een gemeente, een verzameling. Ze gaan naar buiten om eten te vinden. Er wordt voor hen gezorgd. De volgorde van bij de kudde horen is bij Johannes ‘ingaan en uitgaan en weide vinden’ (10:9). De schapen hebben de herder te volgen. Daarvoor worden geen regels gegeven; bij Johannes moeten de schapen alleen maar accepteren dat er ook nog andere schapen zijn, niet van deze kudde, waarvoor de herder zorgt (10:16). Ze kunnen de herder volgen omdat hij hen bij name roept en zijn schapen kent. En de schapen kennen hem.

Ze kennen zijn stem

Johannes werkt dit verder uit in 10:15-18 en wijst erop dat ook de Vader en Jezus elkaar op deze wijze ‘kennen’. De Grieken beschrijven een proces van ‘kennen’ (Gr.: ginooskoo) analoog aan het zien, terwijl de Hebreeuwse betekenis van ‘kennen’ (Hebr.: jada‘) ervaren is. Dit ‘kennen’ bij Johannes is dus terug te voeren op het ‘kennen’ in het Eerste Testament. Er is een vertrouwdheid tussen de herder en zijn schapen: ze kennen zijn stem en zijn bij name gekend.

In het Johannesevangelie komt het hoeden van de schapen nog een keer voor: als Petrus na de opstanding de opdracht krijgt de schapen, lammeren en kudde te hoeden, nadat hij tot drie keer toe getuigd heeft van zijn liefde voor Jezus (21:15-17). Liefde en je leven inzetten voor je schapen is de boodschap bij Johannes. Kennen en gekend wezen, en een stem, De Stem, om naar te luisteren.

Deze exegese is opgesteld door Doddy van Leeuwen-Assink .

Voetnoot

[1] C.J. van Leeuwen-Assink, Wij zouden Jezus wel willen zien. Het evangelie naar Johannes herlezen met een catechetische blik, Bergambacht 2015 (dissertatie)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken