Herrie in de tent
In de beste families komt onmin voor. Zo ook in de familie van Abraham. Jaloezie, pesterijen, verschil van inzicht. Onmin die haar oorsprong vindt in de posities van drie vrouwen en die generaties lang zal doorwerken. Die broers tegenover elkaar zet. Laten we gaan kijken naar die familie, waarbij we eerst aandacht schenken aan de vrouwen, daarna aan de zonen, en tot slot aan de vader. We krijgen misschien ook nog zicht op een betekenisvolle interpretatie van een lastige passage.
Een termijn waarop de belofte aan Abram wordt ingelost, geeft God niet
Beloften, beloften, beloften
Er was er eens een man die op pad ging, met zijn vrouw (en zijn neef), weg van zijn geboortegrond, weg van familie en vertrouwde goden (Genesis 11). Ze kwamen uit een hechte familie, waarin halfzus en halfbroer (Sarai en Abram), nicht en ‘oom’ (Milka en Nachor) met elkaar waren getrouwd (als je die moderne term mag hanteren voor hun relaties).
Terach, de vader van deze familie, was al eerder weggetrokken uit zijn geboorteland, met Abram en Sarai, en Lot (zoon van Nachor). Ze waren neergestreken in Charan, waar Terach stierf. Toen sprak Jhwh tot Abram en zei hem weg te gaan. Hij beloofde hem en zijn nageslacht te zegenen. En daar gingen ze, een onzekere toekomst tegemoet, nadat een tot dan toe onbekende god zich tot hem had gewend. Wat zullen ze meemaken? Waar zullen ze terechtkomen?
Toen Abram met zijn verwanten in Sichem was aangekomen, herhaalde Jhwh aan hem zijn belofte van nageslacht en land. Na een avontuur in Egypte (Genesis 12) besluiten Abram en Lot hun wegen te laten scheiden (Genesis 13) en blijft Abraham achter met zijn vrouw. Weer belooft Jhwh aan Abram land en nageslacht (13,14-17). Meer avonturen volgen, en Jhwh zal nog eens zijn belofte herhalen: land en nageslacht (Genesis 15). Jhwh belooft Abram al met al een gouden toekomst: Hij zal hem zegenen, land geven aan zijn nakomelingen (12,7), dat zo talrijk zal zijn als stof op de aarde (13,14-15) en sterren aan de hemel (15,4-5). Een termijn waarop de belofte wordt ingelost, geeft God echter niet. En dat heeft gevolgen.
De moeders: herrie in de tent
Abram wordt ongeduldig. Het duurt hem allemaal te lang, en hij kiest zijn Syrische huisknecht Eliëzer tot erfgenaam. Hij zegt dat ook rechtstreeks tot Jhwh: ‘Heer Jhwh, wat zul je mij geven? In mijn gang ben ik kinderloos. De erfzoon van mijn huis is Eliëzer uit Damascus’ (15,2). Waarop God zijn belofte herhaalt en Abram een ritueel laat uitvoeren ter bestendiging (15,7-21).
Maar ook Sarai vindt de inlossing van de belofte te lang duren. Ze zijn al tien jaar in Kanaän, en ze zijn nog steeds met z’n tweeën. Hoe zit dat met die belofte? Sarai wijt het aan Jhwh dat ze nog niet heeft gebaard: ‘Zie toch, Jhwh heeft mij toegesloten zodat ik niet baar.’ (16,2). Ze besluit het heft in eigen hand te nemen, en dat zal tot grote ruzie leiden. Ze biedt haar Egyptische slavin, Hagar, aan. Via haar kan Sarai dan alsnog een zoon krijgen. Abram luistert naar zijn vrouw en slaapt met de slavin. Deze wordt zwanger, en voelt zich daardoor verheven boven haar meesteres, wat ze ook laat merken (Genesis 16). Hagar vlucht naar de woestijn, weg van Sarai met wie ze nu een ingewikkelde relatie heeft, maar keert op haar schreden terug als de bode van Jhwh haar zegt dat te doen. Ze krijgt een belofte, die lijkt op wat Sarai en Abram te horen hadden gekregen: ‘Talrijk, ja talrijk zal ik je nageslacht maken, het zal niet te tellen zijn, zoveel is het!’ (16,10). Ook uit haar, de Egyptische slavin, zal een talrijk nageslacht voortkomen. De naam van haar zoon, die de bode van Jhwh haar noemt, is als een verzekering: Ismaël, God hoort. Hij zal zijn als een wilde ezel. De naam en zijn karakter zullen borg staan voor nieuwe verwikkelingen in deze familiegeschiedenis.
Hagar slaagt dus waar haar meesteres faalde: een kind ter wereld brengen, een zoon nog wel. Abram was 86 toen Hagar Ismaël baarde. Die belofte van Jhwh, daar lijkt helemaal niets van terecht te komen als Sarai en Abram niet hadden ingegrepen: eerst de erfgenaam zeker gesteld via de Syrische dienaar Eliëzer, daarna een zoon (laten) verwekken bij de Egyptische slavin Hagar. Er is nog een derde vrouw in het spel. Abraham heeft namelijk nog een vrouw genomen (25,1): Ketura. Zij baart hem zes zonen.
De zonen: broeders onder elkaar
De belofte van Jhwh wordt een tiental jaren daarna herhaald, nu in uitgebreidere vorm (17,1-22). Er is sprake van een verbond, dat gestalte krijgt in de vorm van de besnijdenis. Ismaël zal de eerste zoon zijn die besneden zal worden, de eerste zoon van het verbond tussen Jhwh en Abraham. Het bejaarde stel heeft inmiddels van Jhwh nieuwe namen gekregen: Sara en Abraham. Abraham vindt het allemaal maar om te lachen. Hoogbejaard, en dan nog een kind? Ja, zegt Jhwh, Sara zal een zoon baren en die zal Isaak heten.
JHWH geeft aan dat hij beide zonen zal zegenen, maar dat er ook onderscheid is. Hij zegt een verbond te sluiten met Isaak – hij lacht, en dat hij Ismaël – God hoort, ook zal zegenen.
Met Isaak gaat hij een verbond voor altijd aan, Ismaël zal hij zegenen met een nageslacht waaronder twaalf vorsten. En over een jaar zal het zover zijn voor Sara. En zo geschiedde.
Abraham en Sara krijgen eerst nog drie gasten op bezoek, die zeggen dat er over een jaar er een bloedeigen zoon zal zijn. Sara en Abraham zullen samen ouders worden (17,17). Sara moet lachen bij het idee alleen al. Zo hebben beide bejaarde mensen gelachen om de belofte van Jhwh.
Spiegelbeeld
Ismaël en Isaak, de twee broers, lijken spiegelbeeldig te zijn. Beiden hebben dezelfde vader, maar een andere moeder. Beiden krijgen van Jhwh de belofte van een groot volk als nageslacht. Beiden dreigen geofferd te worden. Ismaël in het wegsturen van hem en zijn moeder op bevel van Sara, Isaak in het binden door Abraham op bevel van Jhwh.
Beide keren is Jhwh de redder van de jongen. ‘Sta op, til de jongen op, houd hem stevig vast in jouw hand, want ik zal hem maken tot een groot volk’ (21,18), zegt Jhwh tegen Hagar.
‘Strek je hand niet uit naar de jongen, doe hem niets’ (22,12), zegt Jhwh tegen Abraham, gevolgd door ‘talrijk maak ik je nazaten zoveel als de sterren aan de hemel als het zand aan het strand van de zee’ (22,17). Hoe zal de relatie tussen de twee broers Ismaël en Isaak zijn geweest? De tekst geeft geen aanwijzingen. Hun moeders zijn geen vriendinnen, dat maakt het verhaal wel duidelijk.
Het is opvallend hoe ‘lachen’ een rol speelt in de verhalen over de jonge jongens. Hoewel Hagar en Ismaël het lachen zal vergaan. Abraham viel lachend op de grond toen hij van Jhwh hoorde dat ‘koningen van volken uit haar tevoorschijn komen’ (17,17). Sara lachte in haar tent toen ze de drie gasten hoorde vertellen dat zij op haar leeftijd nog een kind zou krijgen (18,12). Jhwh vraagt Abraham waarom Sara moet lachen om de voorzegging. Ze ontkent meteen, maar Jhwh (of Abraham?) zegt: ‘Ja, je hebt wel gelachen’ (18,15). Haar lachen doet er kennelijk toe. Sara zegt, nadat zij gebaard heeft, dat iedereen zal lachen die hoort dat zij op haar leeftijd nog een kind heeft gebaard (21,6). De naam van haar kind is er ook aan gerelateerd, lachertje. Bedoelt ze dat ze gelukkig is, of dat iedereen haar zal uitlachen?
En dan, het laatste lachen. ‘Sara zag de zoon van Hagar, de Egyptische die zij aan Abraham had gebaard, lachebekken’. Iedereen mag lachen, behalve Ismaël, het kind van de gehate Hagar. Sara pikt dat gedrag niet en laat Abram weer doen wat zij wil, nu het wegsturen van Hagar, met Ismaël. Ze besluit dat ‘die slavin en haar zoon’ het veld moeten ruimen. Ze wil de erfenis van Isaak veiligstellen. En met welke ogen je dit ook bekijkt: het is hardvochtig om een vrouw en een kind de woestijn in te sturen.
Jhwh maakt duidelijk dat Abraham moet doen wat Sara hem vraagt, maar ook dat Hij Ismaël niet zal verlaten. God zal ‘de zoon van de slavin’ tot een volk maken, want ‘hij is jouw nazaat’ (21,12-13). God erkent de eerstgeborene van Abraham als zijn kind. Iets wat Sara niet kon. God redt Hagar en Ismaël in de woestijn. Ismaël zal wonen in de woestijn van Paran en boogschutter worden (21,20). Hagar zal voor hem een Egyptische vrouw vinden, dus uit haar eigen volk. Ismaël is hiermee direct gerelateerd aan Egypte, het land waar de Hebreeën zo’n lastige verhouding mee hebben.
Wat een tegenstelling tot Isaak. Die leeft in de omgeving van de grootfamilie, geliefd door beide ouders, veilig, en met uitzicht op een mooie erfenis.
Abraham verdeelt zijn bezittingen over zijn acht zonen’ (25,5-6). ‘Al wat hem toebehoorde’ ging naar Isaak. De andere zonen krijgen geschenken en worden uit de buurt van Isaak gestuurd, naar het oosten. Heeft Abraham zo de rust willen garanderen in de familie?
Later zullen de twee broers elkaar weer zien, namelijk bij de begrafenis van Abraham. De tekst die hierover verhaalt, is sober (25,7-10). ‘Isaak en Ismaël, zijn zonen, begroeven hem in de grot van Makpela op het veld van Efron, de zoon van Sochat de Hethiet dat in het zicht van Mamre ligt, het veld dat Abraham had verworven van de zonen van Chet. Daar werd Abraham begraven, zoals Sara, zijn vrouw. Hoe zullen de broers dit beleefd hebben? In verdriet om hun gemeenschappelijke vader? In een stilzwijgende vrede voor dat moment? Nergens staat dat zij in onmin leefden. Ze leefden langs elkaar heen.
Na de beschrijving van de dood van Abraham volgt hoe het verder gaat met zijn zonen. Van Isaak wordt alleen gezegd dat hij woonde bij de Bron van de Levende-Diemij-ziet. Hoe ironisch, precies de bron waar Hagar haar Godservaring had (Genesis 16). Zo leeft Isaak op de plaats waar Ismaël door Jhwh het leven is geschonken.
Ismaël wordt in 25,16 genoemd met al zijn ‘extensies’: de zoon van Abraham, die Hagar, de Egyptische, de dienstmaand van Sara, had gebaard aan Abraham. Twee keer wordt de naam van de aartsvader genoemd. Er kan geen misverstand zijn over de lijn waarin Ismaël staat. Hij krijgt twaalf zonen (net als Isaak zal krijgen). Zijn nazaten woonden ‘van Chawila tot Sur, dat voor Egypte ligt waar je bij Assur komt’. En zij leefden in onmin met hun broeders.
Daarna worden de nakomelingen van Isaak genoemd: Esau en Jacob. Jacob zou uiteindelijk ook twaalf zonen krijgen.
Broeders, geboorterecht en vaderliefde
Er is een volgende episode waar de broeders Ismaël en Isaak weer met elkaar te maken krijgen, althans, hun nakomelingen. Deze passage kent in de literatuur verschillende interpretaties, doordat er een ongerijmdheid lijkt te zijn. Wie doet nu wat? Het gaat om de een na jongste zoon uit een groot gezin, nakomelingen van Isaak. Het is de derde keer dat vaderliefde en eerstgeboorterecht lijken te botsen.
De eerste keer betreft het Ismaël en Isaak. De laatstgeborene krijgt wat normaal gesproken de eerstgeborene krijgt, waarbij de rol van de moeder van Isaak cruciaal is. Sara heeft ingegrepen en gezorgd dat haar eerste (en enige) zoon en de tweede zoon van Abraham wordt behandeld alsof hij de eerste was. De tweede keer betreft de geschiedenis tussen Esau en Jakob, als de jongste de rechten van de oudsten verwerft door de gulzigheid van de oudste. Ook hier speelt de moeder van de jongste een cruciale rol. Rebekka heeft de regie over de handelingen van Jakob (Genesis 27).
De derde keer gaat het om Jozef en zijn broers. Hij is verre van de eerstgeborene, maar krijgt wel alle liefde van zijn vader. De situatie escaleert en Jozef wordt door zijn broers, zonen van Jakob, zoon van Isaak, zoon van Sara, in een put gegooid (Genesis 37). Hij wordt door Midjanieten, zonen van Midjan, zoon van Ketura, uit die put omhooggetrokken, en verkocht aan Ismaëlieten, zonen van Ismaël, zoon van Hagar. Deze scène heeft tot onbegrip en zoeken geleid bij bijbelwetenschappers. In eerste instantie is namelijk niet duidelijk wie nu wat doet met Jozef. Eerst staat er dat er Midjanieten voorbijkomen (37, 28a). Dan lezen we dat ‘zij’ Jozef uit de put omhooghalen (37,28b). Wie zijn die zij? Halen kooplieden zelf hun koopwaar uit een put? Daarna vermeldt de tekst dat zij Jozef aan de Ismaëlieten verkopen. In 37,36 staat dat de Midjanieten Jozef aan Egypte hadden verkocht. Wie heeft nu wat gedaan?
Van Midden suggereert dat de Midjanieten en de Ismaëlieten vrijwel uitwisselbaar zijn. Ze worden vaak in één adem genoemd in de Bijbel. Als zij inderdaad uitwisselbaar zijn, dan is er geen onduidelijkheid over de tekst. Maar stel dat het hier wel gaat om twee volkeren? Een volk dat afstamt van een van de vrouwen van Abraham? Dan hebben we hier te maken met met Midjanieten die afstammen van Ketura en met Ismaëlieten die voortkomen uit Hagar. Zij bepalen het lot van Jozef, een Israëliet die afstamt van Sara. Dan kunnen we een patroon zien van familiaire posities die we eerder zagen, maar met een andere beweging. Niet Ismaël wordt verwijderd uit de familie, maar Isaak/Jozef. En de andere leden van de familie (Midjanieten/zonen van Ketura) spelen een bijrol hierin. Dat Jozef aan Egypte wordt verkocht, is een lijn die ook zichtbaar is in dit patroon. Hagar was een Egyptische slavin, ze zocht voor Ismaël een Egyptische vrouw, Esau nam Malachat, een dochter van Ismaël, tot vrouw. Aangezien Ismaël een Egyptische vrouw had, was Malachat dus ook (deels) Egyptisch. Jozef wordt verkocht aan Ismaëlieten, verwant aan de Egyptenaren, en komt in Egyptische dienst.
Dat in 28,2 niet duidelijk is wie nu precies Jozef uit de put hebben gehaald, is dan opeens ook niet meer interessant: het zijn sowieso broeders die dat gedaan hebben. Zo zijn broeders van verschillende generaties op elkaar betrokken in een geschiedenis die gaat over geboorterecht en vaderliefde, jaloezie en onmin. Net zoals de moeders dat waren, de vrouwen van Abraham.
De vader
Abraham heeft vele malen voorzegd gekregen door Jhwh dat hij een groot nageslacht zal krijgen. De belofte is ook gedaan aan Hagar, de Egyptische. Eén vader, twee zonen, twee keer twaalf stammen als nakomelingen. En dan nog de stammen die ontstaan uit de zonen van Ketura. Stammen die tegen elkaar opstaan, die handeldrijven, maar geen eenheid vormen. Vele nazaten heeft Abraham gekregen. Hij is het centrum van waaruit de grootse familiegeschiedenis ontspruit. Met jaloezie tussen moeders, met een man die zijn oren liet hangen naar zijn vrouw, met broederliefde en met broedertwist.
Abram is Abraham geworden. Van kinderloos, naar vader van één zoon, van twee zonen, van acht zonen. Zijn kleinfamilie is uitgebreid te noemen, zijn nageslacht is talrijk geworden, zoals is voorzegd. Als Sarai niet had ingegrepen en Hagar in het bed van Abram had geduwd, was een deel van Jhwh’s belofte niet uitgekomen. Door deze daad van Sarai werden zij Sara en Abraham. Van kinderloos paar naar de start van een nageslacht zo talrijk als de sterren aan de hemel en de zandkorrels in de woestijn. Inclusief onmin, vetes en oorlogen tussen de broeders.
Willien van Wieringen is neerlandicus en theoloog. Zij is werkzaam als docent Oude Testament en Hebreeuws aan de ‘Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouwing in Utrecht.
Literatuur
• Genesis, Hebreeuwse tekst en Nederlandse vertaling. NBG/ KBS/SHA, 1999
• P.J. van Midden, “Ismaëlieten en Midjanieten: Een oud probleem.” In: R. Abma, F.J. Hoogewoud, K.A.D. Smelik, G.J. Venema (red.), Nog dichter bij Genesis: Opstellen over het eerste bijbelboek voor Karel Deurloo ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag (Baarn: Ten Have, 1995), 113-118.