Het bijbelse begrip heiligheid
Een bijdrage aan de discussie over voltooid leven
Wat bedoelen mensen eigenlijk als ze zeggen: “Mijn leven is voltooid.”? In haar proefschrift uit 2016 beschrijft Els van Wijngaarden dat deze mensen bij zichzelf een kluwen aan emoties bespeuren, geweven met verschillende draden: ze voelen zich eenzaam, tot op het bot. Dat betekent niet per se dat er niemand is die naar hen omkijkt, maar deze mensen voelen zich nergens meer bij betrokken. Hun eenzaamheid is, met andere woorden, niet sociaal van aard, maar existentieel.
Deze mensen hebben het gevoel er niet meer toe te doen. Het lukt hen bovendien steeds minder, door een gestage achteruitgang van hun conditie, om zich te uiten op een manier die bij hen past. Ze kampen met grote, geestelijke en lichamelijke, vermoeidheid. En mensen die klaar met leven zijn, hebben een afkeer van afhankelijkheid. Ze hebben altijd de regie over hun eigen bestaan gevoerd en dat willen zij niet opgeven.[1]
Het is maar de vraag of het ‘oud en der dagen zat’ van een Abraham, een Isaak of een Job in de buurt komt van de ervaring van mensen aan het begin van de 21e eeuw, die geen perspectief meer zien in hun leven
De term ‘voltooid leven’ blijkt vele ladingen te dekken en die conclusie wordt bevestigd door vervolgonderzoek van Van Wijngaarden uit 2020. In het rapport ‘Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn’ hebben zij en haar collega’s vastgesteld dat in Nederland ongeveer 10.000 mensen boven de 55 jaar een doodswens hebben, maar die wens is niet eenduidig. Deze mensen lijden onder fysieke, emotionele en sociale stress. Hun sociaaleconomische status is vaak laag. De wens om te sterven is geregeld even sterk als de wil om te leven. De ervaring dat hun leven voltooid is, is, met andere woorden, ambivalent.[2]
‘Voltooid leven’ klinkt dus rooskleuriger dan wat mensen ervaren. Het brengt me bij een eerste bezwaar tegen de manier waarop Riemer Roukema in zijn, overigens zeer lezenswaardige, bijdrage bijbelse gegevens inbrengt in de discussie over voltooid leven. Het is maar de vraag of het ‘oud en der dagen zat’ van een Abraham, een Isaak of een Job in de buurt komt van de ervaring van mannen en vrouwen aan het begin van de 21e eeuw die geen perspectief meer zien in hun leven en om die reden een doodswens hebben.
Voltooid leven en euthanasie
Mijn tweede bezwaar is dat Roukema ‘voltooid leven’ en ‘euthanasie’ door elkaar gebruikt. Cruciaal in het debat is namelijk het verschil tussen die twee. Bij een verzoek om euthanasie gaat het om iemand die zich in het terminale stadium van zijn of haar ziekte bevindt.[3] Nee, zeker, de ontwikkelingen in de Nederlandse euthanasiepraktijk brengen aan het licht dat ‘terminaal’ steeds ruimer wordt opgevat. Tegenwoordig valt een opeenstapeling van ouderdomsklachten ook binnen die categorie. En de interpretatie van het criterium ‘een vrijwillig en weloverwogen verzoek’ blijkt aan verandering onderhevig.
Ik geef een voorbeeld: in 2021 zijn zes mensen door euthanasie gestorven die zich in een dermate vergevorderd stadium van hun ziekte dementie bevonden dat zij hun eerder schriftelijk vastgelegde stervenswens niet meer konden beamen.
De ruimere wetsinterpretatie in de afgelopen jaren neemt echter niet weg dat het bij voltooid leven om een wezenlijk andere situatie gaat. Het gaat om mensen bij wie het lijden aan het leven niet gevormd wordt door een medisch classificeerbare aandoening. Dat is ook de reden waarom in het wetsvoorstel ‘voltooid leven’ voor de arts geen rol meer is weggelegd. De intentie is om de problematiek van voltooid leven uit het medisch domein te halen. In plaats van een dokter, zal een speciaal daarvoor opgeleide stervensbegeleider de vrijwilligheid en duurzaamheid van het verzoek om hulp bij het sterven beoordelen.
Is het zinvol om bijbelse noties in te brengen in de discussie over voltooid leven?
Verschillende niveaus
Maar hoe dan wel? Is het überhaupt zinvol om bijbelse noties in te brengen in de discussie over voltooid leven in een maatschappij die door en door geseculariseerd is en waar de Bijbel de meeste mensen niet veel meer te zeggen heeft?
Op het microniveau, van het individu dat persoonlijke overwegingen heeft om te willen sterven, loopt de discussie onherroepelijk vast. We kunnen niet langer een autoriteit aanroepen met behulp waarvan we iemand zouden kunnen beletten om zijn of haar levenseinde in eigen hand te nemen. Zolang het verzoek maar vrijwillig tot stand is gekomen, niemand verplicht wordt dezelfde route naar het levenseinde te bewandelen en niemand wordt geschaad, kan de reactie luiden: “Waarom niet?” – al zou het maar een kleine groep zijn die met aanvullende wetgeving geholpen wordt.
Maar op het mesoniveau ‒ het niveau van de mensen die achterblijven na het overlijden van een dierbare op een zelfgekozen moment ‒ en op het macroniveau van de samenleving, die verantwoordelijkheid draagt om het leven van kwetsbare burgers te beschermen, is de discussie nog niet afgerond. In wat volgt, ga ik in op ‘heiligheid’, alledaags en bijbels, omdat het zich leent om de vraag naar levensbeëindiging bij voltooid leven te belichten vanuit het perspectief van de naasten en van de samenleving als geheel.
Wat heilig is, moet je zien. En niet iedereen ziet het.
Heiligheid in het alledaagse
‘Das Heilige ist in aller Munde,’ stelt de Duitse theoloog Jochen Schmidt vast.[4] Het begrip is verhuisd van het religieuze domein naar het alledaagse. In een fragment uit een gedicht van Elizabeth Barrett Browning is de vermenging van die twee domeinen prachtig verwoord:
De aarde zit boordevol hemel
en elke struik, hoe gewoon ook,
staat in lichterlaaie van God.
Maar enkel hij die het ziet
doet zijn schoenen uit.
De rest zit er omheen
en plukt bramen.
Brandend braambos door Elizabeth Barrett Browning (1806 – 1861)
Het draagt als titel ‘Brandend braambos’ ‒ onmiskenbaar een verwijzing naar het verhaal van Mozes bij de brandende braamstruik. Maar de versregels tonen ook hoe hachelijk het is om heiligheid als uitgangspunt te kiezen. Het is immers geen kunst om het heilige met voeten te treden: “… enkel hij die het ziet / doet zijn schoenen uit.” Wat heilig is, moet je zien. En niet iedereen ziet het.
Dat is waar. Oók waar is dat het heilige ervaren heel gewoon en alledaags kan zijn. In een museum loop je anders rond dan in een supermarkt. In de winkel ga je in rap tempo langs de schappen om de spullen in je kar te gooien – en dan gauw door naar de zelfscanner.
In een museum gaat het er anders aan toe. Terwijl een schilderij of een beeldengroep niets terugzegt en ook niet van je vraagt om je pas in te houden, gebeurt dat min of meer vanzelf. Ze roepen iets op wat de aandachtige toeschouwer beantwoordt met een langzame tred. Schmidt gebruikt voor deze ervaring de term ‘Unverfügbarkeit’. De werking van een kunstwerk onttrekt zich aan onze beïnvloeding. Het is, met andere woorden, ‘onbeschikbaar’, terwijl er tegelijkertijd een appel van uitgaat.
Het doel van het apart zetten is nabijheid ervaren; nabijheid van de Eeuwige
Heiligheid in de Bijbel
In de bijbelse traditie gaat het bij ‘heilig’ om iets dat, of iemand die, apart gezet is; met het oog op een bepaalde bestemming. De priesterlijke theologie ‒ een literaire traditie in de Hebreeuwse Bijbel waarin heiligheid een centrale notie is ‒ bevat een paradox: het doel van het apart zetten is nabijheid ervaren; nabijheid van de Eeuwige. Die intimiteit kun je op twee manieren bereiken: via de liturgie en via de ethiek.
Ik begin bij het liturgische aspect. Om God te eren zijn er zaken aan Hem gewijd. Het kan gaan om een ruimte, bijvoorbeeld de tempel. Om personen, bijvoorbeeld de Levieten, die optraden als tempeldienaar. Het kan gaan om heilige tijd, de sabbat. Of om feesten, heilige samenkomsten. Dit alles heeft een heilige, dat wil zeggen afgezonderde, status. Door een zorgvuldig uitgevoerde liturgie, waarbij alles en iedereen zijn eigen plaats kent, kan de Eeuwige worden genaderd. Het bijbelboek Leviticus is voor een groot deel gewijd aan een opsomming van richtlijnen die zorg dragen voor een geordende vormgeving van de cultus.
Een sprekend voorbeeld van een heilige plaats buiten Leviticus is het brandende braambos. (Exodus 3:1-14) We zijn als lezers getuige van een ogenschijnlijk onderonsje tussen God en Mozes. Alsof twee vrienden met elkaar in gesprek zijn. “Mozes!” roept God vanuit de struik: “Kom niet dichterbij. Doe je schoenen van je voeten, want de plaats waarop je staat is heilige grond.” (Exodus 3:4-5) Bij die ontmoeting maakt de Heer zich aan Mozes bekend. Hij noemt zijn naam: IK ZAL ER ZIJN. (Exodus 3:14) Hij openbaart zich als een God van bevrijding.
De Eeuwige roept de mens op om heilig te zijn omdat Hij zelf heilig is
De grond is niet heilig uit zichzelf maar wórdt heilig door een bijzondere verschijning. Daarom sloeg Mozes zijn handen voor zijn gezicht. (Exodus 3:6) Hij kon de aanblik van de Eeuwige niet verdragen. De passage maakt duidelijk dat attributie een wezenlijk element is van heiligheid. Mozes had ook anders kunnen reageren. Precies daarin schuilt de kracht van het vers van Elizabeth Barrett Browning. Zij speelt met de lezersverwachting en beschrijft een alternatieve reactie: “De rest zit er omheen / en plukt bramen.”
De heiligheid van de Eeuwige
Het fundament van zowel het liturgische als het ethische aspect van heiligheid is de bijzondere status van God zelf. Psalm 99 is een lied dat Gods heiligheid bezingt. “Heilig is Hij!”; “Heilig is Hij!”; “… heilig is de ENE, onze God!” is het refrein dat de onderdelen van dit loflied aan elkaar knoopt. (Psalm 99:3, 5, 9) Enkele verzen uit de psalm maken duidelijk wat kenmerkend is voor Gods heiligheid. Ik geef ze weer in de vertaling van Pieter Oussoren in de Naardense Bijbel:
De kracht van een koning
is dat hij liefheeft het recht:
gij hebt eerlijkheid gegrondvest!–
recht en gerechtigheid
in Jakob, gij hebt het gemaakt!
Verheft
de ENE, onze God,
buigt u voor zijn voetbank,–
heilig is hij!
‘Recht en gerechtigheid’ (Psalm 99:4) is de inkt waarmee de Eeuwige die heilig is, zijn naam schrijft. Dat brengt me bij de ethiek.
De heiligheid van de mens
De regels voor een respectvolle omgang met wat heilig is hebben niet alleen betrekking op de liturgische praktijk. Het hele bestaan van mensen in het oude Israël was doortrokken van heiligheid. Angst voor ontheiliging en verontreiniging lag altijd op de loer. Dat was de negatieve, vreeswekkende kant ervan. De positieve kant is dat heilige kracht overdraagbaar is. ‘Heilig’ is een dynamisch en relationeel begrip. De Eeuwige roept de mens op om heilig te zijn omdat Hij zelf heilig is ‒ het ethische aspect.
Leviticus 19 beschrijft hoe mensen zich heilig kunnen tonen, als een manier om Gods heiligheid te weerspiegelen. De ouverture van het hoofdstuk klinkt als een programma: “Wees heilig, want heilig ben Ik, de Heer, jullie God.” (Leviticus 19:2)
Het hoofdstuk bevat allusies op de Tien Woorden (Exodus 20:1-17), rituele instructies, richtlijnen voor een zorgvuldige behandeling van ons lichaam, van onze omgeving en van elkaar, en loopt uit op een beschrijving van de omgang met mensen die kwetsbaar zijn, in uiteenlopende situaties. In het hart van het hoofdstuk staat de aansporing om je naaste lief te hebben als jezelf. (Leviticus 19:18) Enkele verzen uit dit hoofdstuk geef ik in parafrase weer:
Wat nog is blijven liggen van je oogst, en wat is afgevallen van je wijngaard zul je voor de armen en de vreemdelingen laten liggen. Het loon van een dagloner zal niet bij je overnachten tot de morgen. Een dove zul je niet vervloeken en voor een blinde zul je geen struikelblok neerleggen. Voor het grijze haar zul je opstaan en wie oud is, zul je eer bewijzen. Je zult de vreemdeling liefhebben als jezelf, want vreemdelingen zijn jullie geweest in het land Egypte.
Deze bloemlezing roept het beeld op dat ieder mens geroepen is zorg te dragen voor hen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. De heiligheid van de mens, als partner van de Eeuwige, openbaart zich in diens behoedzame omgang met hen die kwetsbaar zijn geworden, in materiële, lichamelijke of sociale zin. Heiligheid schept, met andere woorden, verantwoordelijkheid.
Ik pleit ervoor om de vraag naar levensbeëindiging van mensen die hun bestaan voltooid vinden te zien als een vraag waarmee we ons als samenleving op heilige grond begeven
Heiligheid en voltooid leven
De vraag wat er nu precies heilig is ‒ bijvoorbeeld of het leven heilig is en om die reden bescherming verdient ‒ is niet de juiste. De goede vraag is: hoe kunnen we heiligheid herkennen? Zodat we, met woorden van Barrett Browning, in plaats van bramen te gaan zitten eten, onze schoenen uittrekken.
Ik herneem om te beginnen de seculiere omschrijving van heiligheid van Jochen Schmidt: wat onbeschikbaar is voor onze inmenging en tegelijkertijd een appel op ons doet, komt in aanmerking voor de kwalificatie ‘heilig’. De onbeschikbaarheid verbind ik vervolgens met het liturgische aspect en het appel met het ethische.
Ik pleit ervoor om de vraag naar levensbeëindiging van mensen die hun bestaan voltooid vinden te zien als een vraag waarmee we ons als samenleving op heilige grond begeven. Het is een gebied waar we de weg niet kennen en gemakkelijk verdwalen kunnen. Daarom is een schoorvoetende benadering het meest gepast: “Kom niet dichterbij!”
Tegelijkertijd is het een vraag met een appel als ondertoon: mensen die in een kwetsbare fase van hun leven zijn beland, doen een beroep op ons. We worden met andere woorden uitgenodigd om de vraag van mensen met een voltooid leven, niet op te vatten als de vraag van een individu, of een verzameling individuen, waarvoor we een oplossing moeten formuleren. Het is een vraagstuk dat de kring van naasten en de samenleving als geheel aangaat. Het betekent dan ook een verandering van perspectief.
We worden uitgenodigd om de vraag van mensen met een voltooid leven, niet op te vatten als de vraag van een individu, maar als vraagstuk dat de kring van naasten en de hele samenleving aangaat
Een maatschappij die een gevoeligheid ontwikkelt voor het potentieel heilige karakter van iets of iemand, wint aan kwaliteit. Niet alleen kwetsbare mensen, maar bijvoorbeeld ook de kwetsbare natuur zal hierbij baat hebben. Het zal ons bovendien aandachtiger maken. Alles kan immers in principe in aanmerking komen voor het etiket ‘heilig.’ Ook zal het onze onderlinge betrokkenheid vergroten omdat de doodswens van mensen die hun levensboek willen sluiten, vraagt om respectvolle communicatie en een behoedzaam antwoord.
Door onze pas te vertragen zijn we beter in staat om heiligheid te herkennen en te verstaan welk beroep er op ons wordt gedaan. De wonderlijke paradox van het bijbelse begrip ‘heiligheid’ beschouw ik als essentieel in de voltooid leven-discussie. Het apart zetten is niet een wegzetten – geen ‘zoek het maar uit’ – maar het apart zetten beoogt het ervaren van nabijheid: “Kan ik iets voor je doen?” Het komt, al met al, aan op het verdragen van de spanning die vervat is in de woorden: een aarzelende aanwezigheid.
Annemarieke van der Woude is gepromoveerd bijbelwetenschapper. Zij werkte tien jaar als geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Nu is zij werkzaam als remonstrants predikant in Oosterbeek en als docent aan de master Geestelijke Verzorging van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Noten
[1] Zie de publieksversie van haar proefschrift: E. van Wijngaarden, Voltooid leven. Over leven en willen sterven (Amsterdam: Atlas Contact, 2016).
[2] Van Wijngaarden et al., “Perspectieven op de doodswens van ouderen die niet ernstig ziek zijn: de mensen en de cijfers” (Den Haag: ZonMw, 2020): https://www.zonmw.nl/nl/onderzoek-resultaten/ouderen/programmas/project-detail/vooronderzoek-voltooid-leven/het-perspectief-project-perspectieven-op-de-doodswens-bij-voltooid-leven-de-mens-en-de-cijfers/.
[3] Zie voor de discussie over euthanasie, het sympathieke boek van emeritus predikant Piet Schelling en voormalig arts Ad Nuijten, Als het niet meer gaat. Een goede boodschap over een goede dood (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2022).
[4] Jochen Schmidt, “Kultur der Heiligkeit. Über theologische Rede vom Unverfügbaren in einem säkularen Zeitalter,” Zeitschrift für Theologie und Kirche 113 (2016): 279-290. Zie ook Jochen Schmidt, “Erzählte Heiligkeit. Über Unverfügbarkeit und Menschenwürde,” Zeitschrift für Evangelische Ethik 61 (2017): 120-124.