Het licht van de wereld als kostbare schat

Alternatief bij 4e zondag van de herfst (Exodus 13:17-22, Efeziërs 5:15-21 en Johannes 8:12-20)
Na zijn niet-oordelende houding rond de overspelige vrouw (Johannes 8:1-11, het evangelie van vorige zondag) legt Jezus zichzelf uit als ‘licht van de wereld’ (8:12). Dit licht kennen we ook uit Tenach. De farizeeën bestrijden Jezus’ ‘getuigenis’ (Gr.: marturia) over zichzelf. Jezus verdedigt zichzelf door zijn innige verhouding met de Vader (Gr.: patèr) te bespreken. Het letterlijke middelpunt van Johannes 8:12-20 gaat over wel of niet ‘oordelen’ (Gr.: krinoo – 8:15-16). Deze uitgebreide theologische toelichting vindt plaats in de ‘schatkamer’ (Gr.: gazofulakion – 8:20) van de tempel.
Licht als eerste scheppingswoord (Genesis 1:3) is een belangrijk gegeven in het Johannesevangelie. Het begint al in de ouverture (Johannes 1:1-9): ‘Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komend in de wereld’ (1:9 – eigen vertaling [1]). Het licht heeft in het Johannesevangelie in de eerste plaats te maken met Jezus (1:1-9; 8:12; 9:5; 11:9-10; 12:35-36; 12:46). Johannes borduurt voort op teksten van de profeet Jesaja (Jesaja 9:1; 42:6; 49:6; 60:1-3).
Licht brengt waarheid voort
Licht klinkt heel mystiek, maar heeft een sterk ethische kant in de evangeliegeschriften. Bij licht gaat het om ‘waarachtig’ (NB), ‘oprecht’ (NBV) handelen (Johannes 3:19-21). Dat vertelt ook de context van de epistellezing: ‘Het licht brengt goedheid voort en gerechtigheid en waarheid’ (Efeze 5:8). Zowel in de brief aan de Efeziërs als in het Johannesevangelie worden mensen opgeroepen om ‘kinderen van het licht’ te worden (Johannes 12,35-36; Efeze 5:8).
Johannes, de voorganger van Jezus, wordt een ‘lamp’ genoemd, die helder brandt (Johannes 5:35). Het herinnert aan Psalm 119:105: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.’ In de lezing van Exodus 13:17-22 verschijnt God ’s nachts als een lichtende vuurzuil om zijn volk de weg te wijzen. Evenals het Johannesevangelie vertelt Exodus dus over licht dat in de ‘duisternis’ (Gr.: skotia – Johannes 8:12) schijnt. Licht zorgt voor ‘leven’ (Gr.: zooè – 8:12). De woorden ‘duisternis’ en ‘leven’ kennen we uit de ouverture (Johannes 1:4-5).
Oproep om mee te doen
Als Jezus ‘het licht van de wereld’ wordt genoemd, is dat een oproep voor mensen om mee te doen: ‘Wie Mij volgt, zal niet wandelen in de duisternis’ (8:12). Mensen kunnen deelhebben aan het licht door zelf niet te oordelen (zie hierna). Het niet oordelende, vergevende ‘licht van de wereld’ heeft zijn oorsprong in de levende, betrokken, zeer ver gaande verhouding tussen Jezus en de Vader (8:13-19). Zevenmaal klinkt het woord ‘getuigenis’ of ‘getuigen’ (Gr.: martureoo – 8:13.14.17.18). Een ander belangrijk woord is ‘kennen’ of ‘weten’ (Gr.: oida – 8:14.19).
Waarachtig getuigenis?
Kun je als mens ‘betrouwbaar’ (NBV), ‘waarachtig’ (Gr.: alèthès – 8:13.14.16.17) getuigen over jezelf? In de hedendaagse psychologie wordt wel gezegd dat mensen een blinde vlek hebben voor zichzelf. De farizeeën lijken het daarmee eens te zijn: ‘Jij getuigt over jezelf, jouw getuigenis is niet waar’ (8:13 – eigen vertaling). Maar Jezus kent verborgen waarheden die zijn gesprekspartners niet ‘weten’ of ‘kennen’ (8:14.19 – Gr.: oida). In vers 14 zegt Jezus: ‘Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heenga.’ Dat komt door zijn verhouding met ‘de Vader die Mij gezonden heeft’ (Gr.: ho pempsas me patèr – 8:16.18). Daardoor ‘is’ Jezus ‘niet alleen’ (Gr.: monos ouk eimi – 8:16).
Als antwoord op de kritiek van de farizeeën wijst Jezus dan ook op de Tora-regel dat het getuigenis van twee mensen ‘betrouwbaar’ (NBV), ‘waar’ (NB) is (8:17; vgl. Deuteronomium 17:6;19:15; Matteüs 18:16). Jezus legt uit dat Hijzelf weliswaar degene is die ‘over Mezelf getuig’, maar dat ook ‘de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt over Mij’ (8:18 – NBV). De betrouwbaarheid van Jezus’ getuigenis komt voort uit zijn innige verbondenheid met de Vader.
De omstanders stellen een menselijke vraag: ‘Waar is jouw vader?’ (Gr.: pou estin ho patèr sou – 8:19, eigen vertaling). Als antwoord klinkt een belangrijke theologische waarheid: ‘Jullie kennen noch Mij, noch mijn Vader. Maar als jullie Mij zouden kennen, zouden jullie ook mijn Vader kennen’ (8:19 – eigen vertaling). Een lied van Huub Oosterhuis zegt: ‘Ken je mij? Wie ken je dan?’ Ook wanneer wij belijden dat wij als christenen de Eeuwige in Jezus hebben leren kennen, blijft bescheidenheid geboden.
In het midden: ‘niet oordelen’
In het voorafgaande verhaal van de overspelige vrouw wordt door niemand ‘een oordeel’ uitgesproken’ (Gr.: katakrinoo – 8:10). Het licht van de wereld verspreidt zich door niet te ‘oordelen’ (Gr.: krinoo – 8:15.16). Terwijl ‘Jullie oordelen naar het vlees’ (Gr.: humeis kata tèn sarka krinete – 8:15, eigen vertaling), zegt Jezus heel duidelijk: ‘Ik oordeel (over) niemand’ (8:15). Het herinnert aan Matteüs 7:1-12: ‘Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt’ (7:1 – NBV). Duidelijk mag zijn dat Jezus niet (ver)oordeelt, maar vergeeft. Dit oordeel van Jezus is ‘betrouwbaar’ (NBV), ‘op waarheid gegrond’ (NB; Gr.: alèthinos – Johannes 8:16). Deze niet oordelende houding blijkt ook weer afkomstig van de Vader, ‘die Mij gezonden heeft’ en ‘die getuigt over Mij’ (8:18).
Schatkamer van de tempel
Het hele gesprek vindt plaats in de (Gr.:) gazofulakion (schatkamer, schatkist) van de tempel (8:20). Dit woord kennen we uit het verhaal van ‘het penningske van de arme weduwe’ (Marcus 12:41-43; Lucas 21:1). De schat – het licht van de wereld – is de (opgestane) Jezus, die diep verbonden is met de Eeuwige. Meteen klinkt ook de dreiging van de duisternis door: niemand ‘greep’ (Gr.: piazoo) Hem (8:20). Deze dreiging speelt steeds als het gaat om de vraag wie Jezus Christus is (7:27-30; 8:20; 10:39). Maar ‘zijn uur is nog niet gekomen’ (8:20). Rond Pesach zal het uur aanbreken om Hem te ‘grijpen’ (11:57).
Deze exegese is opgesteld door Willemien Roobol.
Voetnoot
[1] A.P. Irik, W.H. Roobol, Genesis, boek van mensen op aarde, Zoetermeer 1995, 21-26.