Het recht van de zwakkere

5e zondag van de herfst (Jesaja 29:18-24 en Marcus 10:33-45)
Als je geschoold bent in de taal van de Bijbel zou je er bijna overheen lezen, maar wát een statement wordt er gemaakt in de perikopen van deze zondag! Aan de hand van zeer herkenbare voorbeelden wordt het perspectief duidelijk gemaakt waarmee God naar ons menselijke handelen kijkt.
De perikoop uit Jesaja volgt op een flinke tirade tegen de leiders en de inwoners van Jeruzalem. Hun verstand is verduisterd, ze zijn ziende blind, ze doen maar wat en denken dat JHWH dit niet opmerkt. Van hen zal geen hulp komen, geen bevrijding en geen inzicht. De enige van wie redding te verwachten is, is JHWH zelf. De context is die van de Syro-Efraïmitische oorlog, de botsing tussen het Noordrijk Israël en het Zuidrijk Juda, midden in het tumult van de dreigende grootmachten Egypte en Assyrië. Maar de woorden spreken een universele taal.
In plaats van te handelen uit angst, is het beter te vertrouwen op JHWH en te handelen volgens de Tora. Dan zul je zien wat er mogelijk is. Doven worden voorgelezen en blinden zullen zien (29:18) – een groot contrast met wat een aantal verzen eerder werd gezegd (29:11-12). Er is in de vertalingen een meningsverschil of ‘een boek’ of ‘het boek’ moet worden vertaald (29:18), maar voor de interpretatie maakt dat niet veel uit: er is geen specifiek boek bedoeld, maar wel de toegang tot wijsheid.
Onrecht
Waar het werkelijk om gaat, is dat er weer recht gedaan wordt. De kwetsbaren in de samenleving zullen opgelucht kunnen ademhalen (29:19) omdat de onderdrukkers niet meer kunnen doen wat ze nu blijkbaar straffeloos kunnen doen. De vertalingen van 29:20-21 lopen flink uiteen. Het gaat om ‘allen die met aandacht bezig zijn om anderen onrecht aan te doen’ (29:20 – Hebr.: kol-sjoqde ’awèn). Het lijkt erop dat de trits aan kwade handelingen uit vers 21 allemaal juridisch kwaad is.
Ten eerste: iemand schuldig maken door een woord – het is niet duidelijk of de boosdoener een ander beschuldigt met zijn woord, of dat hij de ander een vals getuigenis ontlokt. Ten tweede: de rechters in de poort in de val lokken, en ten derde: de rechtvaardige verdringen ‘met niksigheid’ (Hebr.: bhattohu), ‘met loze beweringen’, zoals de NBV vertaalt. Die ‘niksigheid’ kan ook ‘leegte’ zijn, dan wordt de rechtvaardige aan de kant geduwd ‘in de chaos’ (NB) of ‘de woestijn in’ (HSV). Dat is een grofheid of een onbeleefdheid. Maar door het meer juridisch te vertalen zoals de NBV doet, krijgen de wandaden een sterke politieke lading, die past bij de hele context van recht en onrecht.
Loskopen
In Jesaja 29:22 wordt gezegd dat JHWH degene is die Abraham heeft ‘losgekocht’ (Hebr.: padah). Het nageslacht van Abraham en Jakob zal zien wat Hij gedaan heeft, ze zullen weer eerbied hebben voor JHWH en Hem vrezen. Er is weer toekomst!
Hetzelfde begrip gebruikt ook Jezus in Marcus 10:45. Hij geeft zijn ziel, zijn leven, als ‘losgeld’ (Gr.: lutron) voor velen. Net zoals JHWH Abraham en met hem het hele volk Israël heeft losgekocht, koopt Jezus ‘velen’ los met zijn leven. Dat doet Hij door te ‘dienen’, en daarover gaat de hele perikoop (10:32-45).
De beker en de doop
Voor de derde en laatste keer vertelt Jezus aan zijn leerlingen wat Hem te wachten staat in Jeruzalem. Aardig is dat er onzekerheid bestaat over wie Hem volgden (10:32). Sommige handschriften geven (Gr.:) akolouthountes, wat dan terugslaat op de leerlingen die Jezus volgden. Andere handschriften geven (Gr.:) hoi akolouthountes, en maken er zo een aparte groep van. De HSV vertaalt het als één groep: ‘En zij waren verbaasd, en terwijl zij Hem volgden, waren zij bevreesd.’ De NBV maakt er twee groepen van: ‘De leerlingen waren ongerust en ook de mensen die hen volgden waren bang.’
Net zoals bij de eerste (Marcus 8:31-32) en de tweede aankondiging van het lijden (9:30-32), volgt hierna een gesprek over wie of wat er belangrijk is als je Jezus wilt volgen. Jakobus en Johannes speculeren over een mooie beloning wanneer Jezus ‘in uw heerlijkheid’ (Gr.: en tèi doxèi sou) zal zijn (10:37). Naar aanleiding hiervan maakt Jezus duidelijk wat het betekent als je Hem wilt volgen. ‘De beker drinken’ (10:38-39) is een beeld voor het lot dat veel in de psalmen voorkomt.
Positief, bijvoorbeeld Psalm 23:5: ‘mijn beker vloeit over’, of negatief, bijvoorbeeld Psalm 11:6: ‘storm drinken zij uit de beker die Hij [JHWH] aanreikt’, of Psalm 75:9. Dit lot komt altijd uit de hand van JHWH: Hij reikt de beker aan. Jezus zal later zijn Vader vragen om die beker van Hem weg te nemen (Marcus 14:36). De doop ondergaan (10:38-39) betekent ‘kopje onder gaan’, overspoeld worden. In het Duits klinkt het mooi: etwas auszubaden haben. Jezus volgen is dus niet azen op een mooie beloning, maar een soms bittere realiteit. De leerlingen moeten leren om anders te gaan denken.
Recht doen is dienen
Het gaat allemaal om de laatste zinnen van deze perikoop: 10:42-45. Net als bij Jesaja ligt de goddelijke macht op een heel ander vlak dan mensen geneigd zijn te denken. De NBV vertaalt 10:42 wel erg negatief. Letterlijk staat er: ‘Jullie weten dat de zogenaamde heersers van de volken macht uitoefenen (Gr.: katakurieuoo) over hen en dat hun groten gezag hebben (Gr.: katexousiazoo) over hen.’ Maar het punt is duidelijk: werkelijke macht ligt niet in het onder de duim houden, maar in het dienen van je volk. De leerlingen moeten niet de concurrentie willen aangaan over de mate van belangrijkheid, maar een volkomen ander perspectief innemen. De ander is principieel je naaste. Als je Jezus wilt volgen, dan gun je elkaar de ereplaats, in plaats van dat je die voor jezelf opeist.
Deze exegese is opgesteld door Marise Boon.