Menu

Basis

Het wenen van Jozef

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 3e zondag van de zomer (Genesis 45:1-15, 1 Johannes 4:7-16 en Johannes 7:25-31)

Als Jozef alleen is met zijn broeders begint hij luid te wenen (Hebr.: bakhah). Dan vraagt hij aan zijn broeders: ‘Leeft mijn vader nog?’ (Genesis 45:3). Deze vraag is opmerkelijk, aangezien Jozef dat al weet. Hij heeft dat kunnen opmaken uit het pleidooi van Juda (44:18-34) die zegt: ‘Wij hebben een oude vader’ (44:20). Juda noemt wel het sterven van zijn vader, maar doelt daarmee op wat zou kunnen gebeuren als hij zonder Benjamin, de jongste broeder, zou terugkeren (44:22.31).

Nog opmerkelijker is dat Jozef de vraag stelt wanneer hij zich aan zijn broeders bekendmaakt: ‘Ik ben Jozef’ (45:3). Hij lijkt met zijn vraag volledig voorbij te gaan aan de impact van zijn bekendmaking. De broers kunnen hem niet antwoorden. Ze blijken pas later met Jozef te spreken, nadat Jozef al zijn broeders heeft gekust en heeft geweend (45:15).

Gezonden ten leven

Jozef weent dus aan het begin en aan het einde van deze lezing (45:2.14). De tweede keer staat er echter dat hij weent ‘om hen’ (Hebr.: ‘aleehèm). De eerste keer dat Jozef weende ontbrak een object. Nu lijkt het wenen te zijn ingegeven door bekommernis om het welzijn van al zijn broeders. Het is dit zoeken van Jozef naar wat alle broeders verbindt wat hem aan het wenen maakt en hem ertoe brengt om zich met hen te verzoenen. Het stelt hem in staat om zijn broeders, die hem in de put hebben geworpen en verkocht aan handelaren, te kussen.

Jozef is naar iets anders op zoek dan naar vergelding voor wat hem is aangedaan. Wie en wat heeft hem op dit spoor gebracht? Het is zijn vader die hem ooit naar zijn broeders heeft uitgezonden met de opdracht om te gaan en om te zien naar ‘de vrede van zijn broeders’ (Genesis 37:14). Als hij hen niet kan vinden, zegt hij: ‘Ik ben mijn broeders aan het zoeken’ (37:16). Als hij hen aantreft, wordt hij in de put geworpen en verhandeld.

Nu zijn broeders voor hem staan en Juda een pleidooi heeft gehouden voor zijn broeder Benjamin, heeft Jozef eindelijk de broeders gevonden die hij al die tijd zocht. Hij geeft niet toe aan vergelding, omdat hij de opdracht voor ogen heeft gehouden waarmee zijn vader hem op pad had gestuurd. Namelijk óm te zien naar de vrede van zijn broeders. Het stelt hem in staat om zich met hen te verzoenen en hun zijn afdaling niet aan te rekenen. Hij beschouwt die als een fase in het zoeken van de broeders naar wie hij van de vader moet omzien. Omwille van de vrede.

Om een heilige rest

Voordat Jozef zich met zijn broeders verzoent, openbaart hij om welke vrede het gaat. Het betreft niet louter het welzijn van zijn broeders, waar zijn vader Jakob op doelde toen hij Jozef uitzond. Jozef maakt hun duidelijk dat het inmiddels om iets veel groters gaat. Het betreft ‘de grote redding’ (Gr.: kataleipoo, ontsnappen, achterblijven, overleven – 45:7, LXX). Om de broers aan de hongerdood te laten ontsnappen heeft God Jozef voor hen uit gezonden naar Egypte. Met het doel om hen als ‘overblijfsel’ (Gr.: kataleimma) te zetten op het aardland en hen in leven te houden (45:7).

Wat Jozef onthult aan zijn broeders verschilt weinig van het grote heilsplan zoals we dat tegenkomen in de profetie van Jesaja. ‘Te dien dage zal wat de ENE doet ontspruiten zijn tot sieraad en tot eer, – de vrucht van het land tot trots en tot luister voor Israëls ontkomenen (Gr.: kataleifthen tou Israèl). Geschieden zal het: het overblijfsel in Sion (Gr.: hupoleifthen en Sioon), wat er rest in Jeruzalem (Gr.: to kataleifthen en Ierousalèm), – ‘heilig’ zal dat heten, al wie opgeschreven is ten leven in Jeruzalem’ (Jesaja 4:2-3 – NB; vgl. Jesaja 10:21-22).

Een daad van liefde en verzoening

De vrede waartoe Jozef is gezonden om al zijn broeders te vinden, bezegelt hij met een kus. Met deze ‘vredeskus’ maakt Jozef duidelijk dat zijn zending voor hun overleving als Gods heilige rest op aarde een daad van liefde is. Ondanks alles wat zij hem misdaan hebben, kan Jozef hen liefhebben. Vanwege God die hem heeft gezonden om hen als heilige rest te laten overblijven op aarde. Wat mooi dat het woord verzoening’ verwant is aan het woord ‘zoen’. Want de liefde doet alle verharding smelten en alle gedane leed vergeten. Die maakt de onbuigzame harten mild. Dat de vredegroet in de kerkdienst gepaard gaat met een kus of omhelzing kan overdreven lijken, maar is het niet. Want de vrede is gediend met verzoening.

Johannes leert ons in zijn brief dat verzoening voor onze zonden mogelijk is geworden doordat God ons liefheeft – en niet wij Hem – en zijn Zoon heeft gezonden als ‘zoenoffer’ (1 Johannes 4:10). In 1 Johannes 2:2 schrijft hij dat God zijn Zoon niet zendt als zoenoffer voor onze zonden alleen, maar ook voor die van de hele wereld. Jozef kan zich verzoenen, omdat hij zijn zending door de Vader is blijven zien als een opdracht voor iets groots: het overleven van al zijn broeders als een heilige rest op aarde.

Dit geldt ook voor dé Zoon, Jezus Christus. Die kan de zonden van ons, zijn broeders en zusters, vergeven omdat Hij door de Vader is uitgezonden met de opdracht tot redding van heel de wereld. Ging het bij het ‘zoenoffer’ van Jozef om het messiaanse heil van het behoud van al de zonen van Israël, bij Jezus om dat van heel de wereld! Het Johannesevangelie wijst in die richting wanneer Jezus zegt dat het belangrijker is te weten wie Hem heeft gezonden – de Waarachtige – dan te weten wie Hij zelf is (Johannes 7:28).

Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken