Hoe betrouwbaar is het woord van de Eeuwige?
Bij 1 Koningen 17,7-24
In het stuk dat aan de lezing van vandaag voorafgaat (1 Kon.16,29-34) is verteld waarom ‘de beek opdroogt’ en ‘er geen regenbui op het land is geweest’ (17,7). Het is een gevolg van de Baäl-verering door koning Achab, van zijn huwelijk met Izebel uit Sidon (16,30-32) en van de wederopbouw van Jericho door de Betheliet Chiël ten koste van twee van diens zonen (16,34).
De profeet Elia wordt nu naar het hol van de leeuw gestuurd: ‘Sta op, ga naar Sarfath, dat bij Sidon behoort’ (17,9). Het perspectief van het verhaal verandert. De profeet wordt op pad gestuurd om als ‘gastvreemdeling’ (17,20 – werkvertaling), als ‘zwerver-te-gast’ (17,20 – NB) bij een weduwe en haar zoon (17, 9.12) te wonen. In de Profeten bekijkt men het leven vanuit de Tora. Dat is de toetssteen van alle profetie. In de Tora wordt het lot van de vreemdeling, de weduwe en de wees belangrijk gevonden (Deut. 10,18; 14,29; 16,11.14; 24,17.19-21; 26,12; 27,19). Als het goed met hen gaat, is er sprake van recht en gerechtigheid en van bevrijd(end) leven.
Thema en structuur van het verhaal
De gebeurtenissen in het verhaal van de weduwe van Sarfath (Hebr.: tsarfat; NBV: Sarefat) roepen de vraag op: hoe betrouwbaar is het woord van de Eeuwige voor weduwe, wees en vreemdeling? En de vraag: hoe werkt dit woord (Hebr.: dabar) als woorddaad door in de woorddaden van de profeet Elia? Het woord dabar (= spreken; woord, woorddaad) blijkt een themawoord te zijn. Het komt in deze perikoop zevenmaal voor (17, 8.13.15.16(2x).17.24). Daarbij gaat het driemaal om het ‘woord van de Eeuwige’ (17, 8.16.24). Hoe dit woord van de Eeuwige werkt via de woorddaden van Elia horen we tweemaal als conclusie van een hele ‘geschiedenis’ (17,16 en 17,24). Beide ‘geschiedenissen’ – het verhaal van de honger (17,8-16) en het verhaal van ziekte en dood (17,17-24) – beginnen met ‘en het geschiedde’ (17,7.17).
De positie van de weduwe
In het eerste gedeelte maken we kennis met de weduwe (17,8-16). Zoals bekend hebben weduwen een kwetsbare positie in het Eerste Testament. Zelf hebben ze geen deel aan grondbezit. Gelukkig heeft deze weduwe een zoon, die haar economische bestaan kan garanderen. Een weduwe is als alleenstaande vrouw ook kwetsbaar in haar lichamelijke integriteit. Het bovenvertrek, waar Elia verblijft (17,19.23), geeft aan, dat de profeet op een rechtvaardige manier gebruikmaakt van haar gastvrijheid.
De weduwe zou symbool kunnen zijn voor het volk Israël, dat zich als geliefde van de Eeuwige heeft afgekeerd van haar bestemming. Zij zou zich ‘verlatene’ kunnen voelen en haar land zou ‘woestenij’ genoemd kunnen worden (Jes. 62,4).
Honger en gastvreemdelingschap
Het eerste probleem waarmee de weduwe en haar zoon te maken hebben, is honger door droogte (1 Kon. 17,7). In dit verband vreest de weduwe het ‘sterven’ van haar en haar zoon, wanneer ‘de handvol meel in de pot en wat olie in de kruik’ op zullen zijn (17,12). Elia en de weduwe worden op elkaars pad gezet om samen – als ‘gastvreemdeling’ en weduwe – de tijd van droogte en honger te doorstaan. Het ‘spreken’ (dabar) van de Eeuwige, de God van Israël, zorgt ervoor dat ‘de pot met meel niet opraakt en de olie niet ontbreekt in de kruik tot de dag, dat de Eeuwige regen geeft op de akker’ (17,14-16).
Het woord ‘gastvreemdeling’ of ‘zwerver-te-gast’ (17,20) komt vaker voor bij honger. De aartsvaders zijn ‘vreemdeling te gast’, wanneer er sprake is van honger in het beloofde land (Gen. 21,23-24; 26,3; 47,4). In dit verhaal heeft de profeet de positie van ‘gastvreemdeling’.
Ziekte, dood en ongerechtigheid
Het tweede probleem waarmee de weduwe en haar zoon te maken krijgen, is ziekte. De ziekte ‘werd erg hevig, tot er geen levensadem meer in hem over was’ (17,17). Het woord ‘levensadem’ (Hebr.: nesjamah) kennen we uit Genesis 2,7 en uit de laatste psalm (Ps. 150,6).
De vrouw brengt de ziekte en het ‘sterven’ van haar zoon in verband met haar ‘schuld, ongerechtigheid’ (Hebr.: ‘aon – 17,18). Deze gedachtegang is niet ongebruikelijk: ziekte als gevolg van verkeerd handelen. In de Tora wordt over ziekte enerzijds gezegd, dat ‘de Eeuwige alle ziekte van jullie zal afwenden’ (Deut. 7,15), maar anderzijds worden ziekten genoemd als straf voor het niet onderhouden van de Tora (Deut. 28,61). Ook in de Profeten wordt ziekte soms in verband gebracht met zonde (Jes. 1,4-5). Wat zou de ‘schuld’, de ‘ongerechtigheid’ zijn van de weduwe? Misschien heeft zij ongewild deel aan de schuld van de koning en het volk in de Baäl-aanbidding? Misschien wordt zij daarom in vers 17 zelf de ba‘alat ha bajit, de ‘bazin des huizes’ genoemd, als herinnering aan dat woord ba‘al?
Betrouwbaarheid als laatste woord
De profeet Elia neemt het op voor de weduwe en haar zoon bij de Eeuwige (17,19-21). Hij noemt het feit dat hij bij haar ‘gastvreemdeling is’ (17,20). Voor de derde keer klinkt het woord ‘sterven’ (Hebr.: mwt – 17,12.18.20). Daartegenover roept Elia tot de Eeuwige om de terugkeer van de ziel (Hebr.: nèfèsj) in het binnenste van het kind (17,21). Het woord nèfèsj kennen we uit Genesis 1,20 en 1,24.
De Eeuwige ‘hoort naar de stem van Elia’ en de nèfèsj keert terug in het binnenste van het kind (17,22). Tweemaal klinkt nu het werkwoord ‘leven’ (Hebr.: chajah, 17,22-23). Niet langer is er de dreiging van het ‘sterven’.
Even was er twijfel aan de ‘man Gods’ (17,18), maar nu zegt de vrouw dat zij weet dat Elia inderdaad de ‘man Gods’ is, die het opneemt voor weduwe en wees en dat ‘het woord van de Eeuwige in jouw mond betrouwbaar’ is (17,24). Het laatste woord van het verhaal is daarmee: ‘betrouwbaarheid’, ‘waarheid’ (Hebr.: èmèt).