I Protestantse prediking – Voorbij de vanzelfsprekendheid
Onderdeel van: Ontvouwen. Protestantse prediking in de praktijk
Dit woord in onze mond
doet proeven wat ophanden is
is ons gedeeld
geheimenis
onthult hoe Gij, o zon,
al in ons midden woont.
Liedboek 2013, lied 282 vers 4
Voorbij de vanzelfsprekendheid
In een protestantse kerkdienst klinkt altijd ergens een preek, meestal centraal in de dienst. Dat is een kenmerkend verschijnsel en een regelrechte vrucht van de Reformatie in de zestiende eeuw. Maarten Luther beoogde in eerste instantie niets anders dan de hervorming van de liturgie door de preek zijn plek terug te geven in de kerkdienst. Er werd altijd al gepreekt in de samenkomsten van de christelijke gemeente. Zowel in de tijd van de vroegchristelijke gemeente
Ciska Stark, Proeven van de preek. Een praktisch-theologisch onderzoek naar de preek als Woord van God. Zoetermeer: Boekencentrum, 2005, 246vv.
als in de Middeleeuwen.
In de latere Middeleeuwen zien wij een toenemende aandacht voor de prediking. Het was de kerntaak van de orde van de dominicanen. Een bekend fenomeen waren de volkspredikers die vaak preekten op het marktplein vóór de kerk. Deze preken waren gericht op de viering van de eucharistie, met het oog op deelname en met het oog op morele voorbereiding. Hierdoor is het onderscheid ontstaan van louter preekdienst/woorddienst en hoofddienst, dat laatste was dan de eucharistie, de mis. Dit onderscheid heeft doorgewerkt in de Reformatie, ook bij Luther. Bijvoorbeeld in de onderscheiding tussen Hauptgottesdienst, waarin woordverkondiging en viering van het Avondmaal beide voluit plaatsvinden, en de zogeheten Predigtgottesdienst, waarin alleen gepreekt wordt. Brunner voegt daaraan toe dat we bij Luther nog een derde gestalte kunnen toevoegen: het Stundengebet, waarin de nadruk ligt op lofprijzing en gebed, maar waarin ook iets van Woordverkondiging plaatsvond. P. Brunner, Zur Lehre vom Gottesdienst der im Namen Jesu versammelten Gemeinde, Hannover, 1993, 285. Zie voor een overzicht preekgeschiedenis H.O. Old, The Reading and Preaching of the Scriptures in the Worship of the Christian Church, Grand Rapids, Michigan: William B. Eerdmans Publishing Company, 1998-2010, Vol.1-7 en Ciska Stark, Proeven van de preek, hoofdstuk 1 t/m 8.
Maar nieuw – zeker op dat moment – was de prominente plaats van de preek in de protestantse kerkdienst. Die prominente plaats zal de preek vanaf dat moment in de protestantse kerkdienst blijvend hebben.
Een lutherse of gereformeerde, een meer laagkerkelijke, evangelicale of meer hoog-kerkelijke kerkdienst: er wordt gepreekt. Daar was het Luther om begonnen. Geen hoofddienst op de dag van de opstanding zonder preek. Geen mis, geen viering van de eucharistie zonder voorafgaande bediening van het Woord. Christus vergadert zijn gemeente en regeert haar door Woord en Geest. Dat wordt concreet in de Dienst van het Woord, c.q. in de Dienst van Woord en sacrament, elke zondag of om de zoveel weken. Door de centrale plaats van de Bijbel in het gezin (de opvoeding) en in de kerk (prediking en catechese) verankerde de Reformatie het geloofsleven in het verkondigde en beaamde (toegeëigende) Woord van God. Het protestantse kerkbegrip, met de achterliggende visies op verbond, kinderdoop, ambtsopvatting en geloofsonderricht, functioneerde als een haast vanzelfsprekende bedding voor de prediking en was bepalend voor de continuïteit en reikwijdte daarvan.
Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw en in een smaldeel van de orthodox-gereformeerde kerkformaties tot op vandaag scheurden kerken op vragen over wie er behoorden tot het Verbond, en hoe we in de prediking de gedoopte kinderen mogen aanspreken: al dan niet als kinderen van God. De achterliggende spanning van verkiezing en verbond werkt door in de visie op de reikwijdte van het ‘aanbod van genade’ in de prediking. Voor een nadere verheldering van een ook nu nog actuele discussie in de orthodox-gereformeerde vleugel van de Protestantse kerk, over de vragen van Verkiezing en Verbond: zie I. Kievit, Tweeërlei kinderen des Verbonds, Houten/Utrecht: Den Hertog, 1983. Zie ook : J.W. Hooydonk, Tweeërlei kinderen des Verbonds. Een studie naar de verbondsvisie van ds. Izaäk Kievit tussen 1935 en 1953 in relatie tot de visie van dr. J.G. Woelderink. Masterthese bij Prof. dr. H. van den Belt, Utrecht 2010, http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/182734 (september 2016).
In grote delen van de kerken is die bedding en die vanzelfsprekende continuïteit inmiddels bijna geheel verdwenen. Institutionele continuïteit met een ‘natuurlijk’ gezag van traditie, belijdenis(geschriften) en geloofsonderricht en van ambt(sdragers), heeft plaats gemaakt voor de discontinuïteit en openheid van de netwerksamenleving. Postmoderne tijdgenoten komen niet meer samen op grond van institutionele binding zoals lidmaatschap, traditie en gezag, maar vanwege gedeeld belang of verlangen, een gedeelde taak of gedeelde beleving. Gezag, bijvoorbeeld van de voorganger, is daarom niet formeel, qualitate qua, op grond van ambt en wijding, maar vooral persoonlijk en charismatisch. Voor de vorming van de christelijke gemeente impliceert dit dat mensen kiezen voor een gemeente waarbij men zich, voor zolang het duurt, thuis voelt.
Laatmoderne tijdgenoten switchen tussen verschillende netwerkverbanden waarin zij afwisselend in tijd en intensiteit functioneren. Tegelijkertijd bevinden anderen zich binnen een traditioneel kerkelijk kader, waarin ‘verbond en verkiezing’ volop functioneren als een door de traditie aangereikt kader voor de vragen van geloven en leven. In weer andere kringen vormt niet zozeer de traditie, als wel de bewuste keuze voor het christelijk geloof een belangrijke factor voor de inhoudelijke reflectie op het geloof, en dus ook voor de prediking. Dat uit zich bijvoorbeeld in de nadruk op ‘discipelschap’ als een typering van postmodern toegewijd christen-zijn.
De keuze voor discipelschap als kernwoord voor gemeentevorming past naadloos in dit vigerende postmoderne netwerkdenken. De gemeente is een keuzegemeente van discipelen die zich willen verbinden aan de weg van de navolging. Zie ook: Bert de Leede, Discipelschap, iIn: Willem Maarten Dekker e.a (red.) Ankerplaatsen. Waar geloven houvast vindt. Zoetermeer: Boekencentrum,2015, 87-101.
De prediking vraagt daarbij opnieuw om een sterk catechetische, ethische en praktische toepassing.
Kortom, de culturele en daarmee ook spirituele en kerkelijke ongelijktijdigheid is groot. Het kerkelijke veld waarbinnen in de protestantse kerken gepreekt wordt, is zeer divers. Positionering van de protestantse prediking vraagt daarom naast een goed zicht op de traditionele wortels ervan ook om een uitwerking van haar verwevenheid met de hedendaagse cultuur en samenleving.
Deze beweging typeren M. Barnard cs als ‘rooted & connected’. Dit is het fenomeen dat liturgische ritualiteit bestudeerd kan worden vanuit het spanningsveld tussen verworteling in culturele en theologische traditie en het tegelijkertijd zich verbinden met actuele contexten. Marcel Barnard, Johan Cilliers, Cas Wepener, Worship in the Network Culture. Liturgical Ritual Studies. Fields and Methods, Concepts and Metaphors. (=Liturgia Condenda 28) Leuven: Peeters Publishers, 2014, m.n. hoofdstuk IV.
Dat heeft nog met iets anders te maken. Prediking en kerkdienst horen onlosmakelijk bij elkaar, en de preek wordt pas preek in de bedding van de liturgie. We kunnen dit ook anders zeggen: prediking veronderstelt een vorm van gelovige participatie van de zijde van de hoorders. Er zijn echter situaties waar dat allemaal minder duidelijk is. Predikanten spreken bijvoorbeeld ambtelijk, in functie, bij gelegenheden, waarbij het de vraag is of daar wel sprake is van liturgie, en of de toespraak ook prediking kan heten. Kan de predikant op de een of andere wijze gelovige participatie veronderstellen, of verwachten? Als daar allemaal geen sprake van is, wat is het dan wat de voorganger doet als hij spreekt? Dit soort situaties zijn in de huidige culturele setting van de kerk in onze post-christendom cultuur voorstelbaar. De predikant wordt gevraagd als theoloog iets te zeggen bij publieke momenten of bij privé-momenten, maar zonder een liturgische setting. Dat is van alle tijden, maar het is in de postmoderne context minder voorspelbaar dan het was in de tijd van het corpus christianum. In de publieke eredienst lagen kerk en samenleving (het marktplein rond de kerk) in vroeger tijden dichter bij elkaar.
Zie de vele schilderstukken van kerkinterieurs uit de zeventiende eeuw, waar zichtbaar de gaande en komende burger van de markt in de kerk komt, en de dominee zijn preek houdt. Bijvoorbeeld Emanuel de Witte ‘Interieur van de Oude Kerk te Delft’ uit 1651 of Gijsbert Janszoon Sybilla, ‘Kerkdienst in de Grote Kerk te Weesp’ uit 1645.
Bij de casualia, uitvaart en huwelijksvoltrekking, was de toespraak van de predikant voor de hoorders herkenbaar als preek. Dat is in een geseculariseerde en multireligieuze samenleving veel minder het geval. Voorgangers staan dan voor lastige dilemma’s: kun je liturgie vieren wanneer een groot deel van de hoorders niet kan of wil participeren? Kun je op zo’n moment preken?
Een voorbeeld is de viering van het ontzet van Leiden in 1574. Na het ontzet stroomde de Pieterskerk in Leiden vol voor een dankdienst. Sinds die keer is er ieder jaar een kerkdienst op 3 oktober in de Pieterskerk. (Onafgebroken sinds 1574.) Is dit een dienst van of voor de inwoners van de stad? Richt de ‘liturgie’ zich op gelovige participatie? Zo niet, waarop dan? In hoofdstuk VI zullen deze vragen expliciet terugkomen.
Door naar de volgende paragraaf: Cultuur – Het geboorte-uur van de protestantse preek