Menu

Premium

Ik geloof in mezelf: religie en spiritualiteit in een uitblinkcultuur

Ik geloof in mezelf

‘Ik geloof in mezelf’ is een uitspraak die rondzingt in de hedendaagse Wes terse cultuur. Mensen zjn overtuigd van hun eigen mogelijkheden, importantie en rechten, en wanneer dat niet het geval is, worden ze daartoe opgeroepen door coaches, de media, en in publicaties: ‘Geloof in jezelf! Haal het beste uit jezelf! Zorg dat je scoort!’
[1]
Het eigen zelf is daarmee een project voor het leven geworden. In dit artikel wordt allereerst beschreven hoe in jezelf geloven kenmerkend is voor de uitblinkcultuur, een variant van een narcistische cultuur waarin de rol van het ideale zelf essentieel is. Centrale vraag is vervolgens hoe religie en spiritualiteit verbonden kunnen zijn met de uitblinkcultuur dan wel welke bijdrage zij aan deze cultuur kunnen leveren.

Uitblinkcultuur als exponent van narcisme

In jezelf geloven en laten zien wat je kunt past binnen de narcistische cultuur die begon in de vorige eeuw en dominant is in het Westen in de eenentwintigste eeuw.
[2]
Kenmerkend voor deze cultuur is een gerichtheid op het eigen zelf en het voortdurende streven naar bevestiging en bewondering met als doel de zelfwaardering en het zelfgevoel op peil te houden of te vergroten.
[3]
In de narcistische cultuur heeft een verschuiving plaatsgevonden van gezonde zelfwaardering en ‘normaal narcisme’ naar een bovengemiddelde of overmatige gerichtheid op het zelf. Een toename in narcistische trekken wordt niet alleen op individueel niveau zichtbaar in bijvoorbeeld het gevoel uniek te zijn, geobsedeerd zijn door het eigen uiterlijk, gerichtheid op consumeren en zorgen dat je de juiste gadgets hebt, of relatieproblematiek, maar ook op groepsniveau, wanneer genoemde fenomenen kenmerkend zijn voor een groepscultuur.
[4]
Sociaal-psychologisch onderzoek bevestigt de toename van narcisme. In een studie onder meer dan 16.000 Amerikaanse studenten behaalde in 2006 twee derde een bovengemiddelde score op de Narcissistic Personality Inventory, terwijl dat in 1979 nog een derde was.
[5]
De onderzoekers spreken daarom over een narcistische epidemie en stellen dat deze veranderingen in persoonlijkheid veranderingen in de cultuur weerspiegelen.
[6]
In signaleert Derksen een soortgelijke toename, waarbij hij stelt dat de sterke aanwezigheid van narcistische elementen in de intrapsychische architectuur niet gezien moet worden als ontsporing, maar als adaptief in de huidige individualistische samenleving.
[7]
Overigens staat een toename in bovenmatige gerichtheid op het zelf niet noodzakelijkerwijs gelijk aan pathologisch narcisme in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
[8]

Het benoemen van een narcistische cultuur is niet onweersproken gebleven. Critici wijzen onder meer op het generaliserende karakter ervan en op het feit dat de theoretische concepten te weinig empirisch onderbouwd en moeilijk toetsbaar zijn.
[9]
Tegelijkertijd geldt dat aandacht voor een cultuur van narcisme breed aanwezig is in de psychologie, binnen de bredere context van aandacht voor het zelf en de constructie van de eigen identiteit in de moderniteit.
[10]
Narcisme wordt hierbij niet alleen bestudeerd vanuit een psychodynamisch perspectief (door auteurs als Derksen en Lasch) maar ook door sociaal-psychologen met een sterk empirische oriëntatie (waaronder Twenge, en Baumeister). In deze empirische studies vindt operationalisering van concepten als narcisme en narcistische cultuur veelvuldig plaats.

Narcisme wordt gekenmerkt door de behoefte aan bevestiging en bewondering, het gevoel recht te hebben op bepaalde zaken (entitlement), de dynamiek van macht en almacht (waarbij er sprake is van pathologie als anderen gemanipuleerd wordt en gebruikt worden ten gunste van het eigen zelf), en de dynamiek van zien en gezien worden.
[11]
Een exponent van laatstgenoemde dynamiek vormt het uitblinken, waarin zien en gezien worden samenkomen met presteren en ambities waarmaken.
[12]
Dit aspect van de narcistische cultuur is op dit moment zo nadrukkelijk aanwezig in de Westerse cultuur en de psyche van mensen, dat het gerechtvaardigd is om te spreken van een variant van de narcistische cultuur en deze als uitblinkcultuur te benoemen.
[13]
De uitspraak All I need is a stage to shine dienen als motto voor deze uitblinkcultuur, die hieronder geïllustreerd wordt aan de hand van diverse empirische studies, onder meer met betrekking tot social media.
[14]
In deze uitblinkcultuur krijgen de gestalte en functie van het ideaal-ik een nieuwe invulling, zoals in het vervolg duidelijk zal worden.

Social media, identiteitscontructie en het ideale zelf

In de uitblinkcultuur vormt het zelfgevoel een belangrijke motivatie voor handelen in het algemeen en intermenselijke communicatie en presentatie in het bijzonder. De social media zijn zeer illustratief in dit verband. Tegenover een bepaald publiek presenteren mensen zich op een manier die optimaal gunstig is en kunnen zij blinken en uitblinken door informatie te plaatsen met een self-promoting karakter.
[15]
De indruk die zij hiermee (denken te) maken op anderen draagt op een positieve wijze bij aan hun zelfwaardering, evenals het aantal virtuele vrienden en ‘volgers’.
[16]
Foto’s op netwerkpagina’s maken deze dynamiek zichtbaar. Niet alleen de hoeveelheid foto’s die mensen van zichzelf plaatsen blijkt relevant in dit verband, ook de manier waarop mensen zichzelf laten zien is veelzeggend.
[17]
De eigen keuze is hierbij doorslaggevend. Immers, de social mediabieden de ruimte om de eigen identiteit te construeren en vorm te geven. Tegelijk dwingen ze mensen tot identiteitsconstructie en de beslissing wat wel en niet getoond wordt, wat gedeeld wordt met anderen en wat privé blijft.
[18]
De controle over de wijze waarop je jezelf presenteert betekent dus zowel vrijheid als verplichting. Hiermee zijn deze media niet alleen een uiting van de uitblinkcultuur, maar versterken ze die uitblinkcultuur ook.
[19]

Bij zelfpresentatie via social media dringt de vraag zich op welk zelf gepresenteerd wordt. Staat dat gelijk aan het zelf in de niet-anonieme, offline wereld, waarbij anderen je zien met je beperkingen en de maskers die je opzet, of is dat het zelf in de anonieme online wereld, waarbij alle maskers afgaan?
[20]
Diverse onderzoeken laten zien dat het om een derde variant gaat, namelijk het gewenste en gehoopte zelf als vorm van het ideale zelf.
[21]
Dit ideale zelf of ego-ideaal (‘ik zoals ik wil zijn en zoals ik droom over mezelf) is een creatie van het individu waarbij geïnternaliseerde ideeën en waarden, ontleend aan ouders en de culturele context, een plaats hebben gekregen.
[22]
Samen met het geweten vormt het ego-ideaal het superego en stuurt als zodanig het ego, en dus het gedrag, aan.
[23]
Het ideale zelf zoals gepresenteerd via social media heeft een realistisch en sociaal wenselijk karakter. Het gaat om het gehoopte, mogelijke zelf, het ideale zelf dat het individu graag zou bereiken en denkt te kunnen bereiken als de omstandigheden meewerken.
[24]

In de uitblinkcultuur speelt het ideale zelf een essentiële rol. Mensen werken voortdurend aan zichzelf om hun ideale zelf te bereiken. Ze willen zich ontplooien door zichzelf te verbeteren en uit te blinken, niet zozeer om zich voor anderen te bewijzen, maar om zich naar zichzelf toe te bewijzen en te voldoen aan de doelen die ze zichzelf stellen. Competitie met anderen is niet gericht op die ander, maar een gelegenheid om de eigen mogelijkheden te verkennen en zichzelf te overtreffen.
[25]
Uitblinken doe je uiteindelijk voor jezelf, niet voor anderen. Uiteindelijk gaat het erom wie je zelf bent in eigen oog en gaat het om de verhouding tussen het werkelijke ik en het ideale ik. Juist bij deze verhouding wringt het in de uitblinkcultuur. Reden hiervoor is dat het ideale zelf in zekere zin reëel geworden is. Immers, wanneer mensen hun ideale zelf op Facebook zetten of uitleven op Twitter, vindt externalisering en concretisering van het ideale zelf plaats, hoewel het tegelijkertijd een zelfrepresentatie blijft en als zodanig een intrapsychisch karakter houdt.
[26]
Deze concretisering van het ideale zelf vergroot de spanning tussen het reële en ideale zelf. Mensen ervaren druk om te voldoen aan het ideale ik dat ze zelf gecreëerd en zichtbaar gemaakt hebben.

Psychologische ontwikkeling: verbondenheid en zelfstandigheid

De gerichtheid op het ideale zelf is niet per definitie als negatief te kwalificeren. Niet alleen is het functioneel in de huidige sociaal-maatschappelijke en economische context, het vormt ook een onderdeel van de normale ontwikkeling.
[27]
In deze ontwikkeling moeten mensen zowel leren relaties aan te gaan met anderen en verbonden te zijn met de wereld om hen heen, alsook zelf iemand te worden en binnen de matrix van relaties het eigen ik te ontwikkelen. Autonomie en individualiteit zijn hierbij belangrijk. Het is de kunst om deze twee taken in balans te houden en zowel verbonden te zijn met anderen alsook zelfstandig, autonoom te functioneren.
[28]
deze balans binnen een gezonde ontwikkeling te bereiken is het in de eerste plaats nodig dat de omgeving voldoende tegemoet komt aan de behoeften van het individu, zoals de behoefte om gezien, gewaardeerd en bevestigd te worden en verbonden te zijn. In de tweede plaats is het nodig dat het kind (en later de volwassene) frustraties opdoet, waardoor het ontdekt dat de eigen behoeften niet altijd direct bevredigd kunnen worden, maar er ook rekening gehouden dient te worden met de externe realiteit.
[29]
Het gaat hierbij om optimale bevestiging en optimale frustratie. Van beide is zowel een tekort als een overmaat schadelijk voor de ontwikkeling en handhaving van de identiteit.
[30]

De twee ontwikkelingstaken in balans houden is niet altijd zo eenvoudig als het lijkt. De gerichtheid op het ideale zelf zit sterk verweven in onze cultuur. Baby’s en kleine kinderen worden behandeld als prinsjes en prinsesjes en ontvangen van stonde aan de mogelijkheden om tot ontplooiing te komen op allerlei gebied. In de speelgoedwinkel wordt uitdrukkelijk geappelleerd aan het ideale ik: voor meisjes zijn er de prinsessen die uitblinken in schoonheid en rijkdom, voor jongens de piraten die tot heldhaftige overwinningen komen. Daar komt nog bij dat het moeilijker is om jezelf te hechten aan anderen en verbondenheid te leren in een situatie waarin je door verschillende mensen verzorgd wordt, dan in een situatie zonder kinderopvang, waarin het kind de hele dag samen is met de eigen moeder of vader.
[31]
Wanneer er binnen deze cultuur minder geïnvesteerd wordt in hechting en verbondheid met anderen, en meer in het eigen zelf, bestaat het gevaar om daarin ‘door te schieten’. Bijna alle energie wordt dan geïnvesteerd in het zelfproject en in het op peil houden en vergroten van de eigen zelfwaardering.

Behoeftebevrediging en depressie

Wanneer de behoeftebevrediging niet optimaal geweest is, blijven de behoeften bestaan.
[32]
Hoe ernstiger de tekorten zijn, des te groter is de ‘honger’ naar bevrediging. Het eigen ‘zelf heeft zich onvoldoende kunnen ontwikkelen en de zelfwaardering is minimaal – blijkbaar ben je niet de moeite waard om voor gezorgd te worden. Dit betekent tevens dat het ideale zelf niet bereikt worden. Wat rest zijn gevoelens van leegte en zinloosheid, tot uiting komend in depressieve gevoelens. In die zin vormt de ‘depressie-epidemie’ de tegenhanger van de uitblinkcultuur.
[33]
Wanneer het niet lukt om het ideale zelf te bereiken, en mensen tekort schieten in eigen oog, voelen zij zich waardeloos en leeg.
[34]
De gerichtheid op het zelf wordt dan een rechtszitting met het zelf: in de leegte van de depressie voert men een verlammend en genadeloos proces met zichzelf, waarbij men tegelijk aanklager en beklaagde is, maar ook de rollen speelt van zowel advocaat als rechter.
[35]

De depressieve leegte gecompenseerd worden door zich te gaan bewijzen en uit te blinken. Kohut spreekt in dit verband over defensieve grandiositeit of defensief narcisme waarbij het grandioze zelf en grandioos gedrag functioneert als compensatie voor gevoelens van leegte en depressie.
[36]
In die zin aan mensen die excessief uitblinken, op welke manier dan ook, de vraag gesteld worden welk tekort en welke leegte gecompenseerd moet worden en welke behoefte alsnog bevredigd wordt. Te denken valt aan managers die zo nodig moeten reorganiseren.
[37]
Dit bevestigt soms meer hun eigen gevoel van belangrijk zijn dan dat het welzijn, de prestaties en de kwaliteit van hun bedrijf of werknemers. Hieruit blijkt tevens hoe excessen in de uitblinkcultuur ten koste kunnen gaan van anderen en schade kunnen berokkenen.

Frustratie en agressie

Te weinig frustratie heeft tot gevolg dat mensen zich onvoldoende bewust zijn van de grenzen die de realiteit stelt. Ze kunnen moeilijker of geen rekening houden met anderen en kunnen zichzelf niet of nauwelijks beheersen en beperken. Het huidige maatschappelijke klimaat dit gemakkelijk versterken, aangezien direct of indirect de boodschap gecommuniceerd wordt dat frustratie onnodig is. Wie geen geld heeft om bijvoorbeeld bepaalde gadgets of electronica aan te schaffen, toch gewoon lenen?
[38]

Een tekort aan frustratie leidt uiteindelijk tot een grandioos, opgeblazen zelf, dat overtuigd is van de eigen grootheid en importantie.
[39]
Echter, dit opgeblazen zelf is uitermate kwetsbaar, en gevoelig voor kwetsing. Kwetsing wordt door het opgeblazen zelf beantwoord (en liefst voorkomen) met agressie – of het nu agressieve taal en machtsvertoon is, hoe beschaafd geuit ook, of agressieve daden.
[40]
Te denken valt bepaalde groepen jongeren, die er meteen op los slaan als je ze iets te na komt en aantast in hun zelfgevoel.
[41]

Religie en spiritualiteit in de uitblinkcultuur

Hoe krijgen religie en spiritualiteit een plaats in dit complexe geheel van individu en cultuur, waarin een interactie plaatsvindt tussen eigen psyche en sociaal-maatschappelijke context? Een verkenning langs religieuze praktijken en religieuze opvattingen laat zien dat de samenhang van religie en spiritualiteit met de uitblinkcultuur op verschillende manieren gestalte krijgt. In het vervolg worden vier relaties beschreven en komen religie en spiritualiteit ter sprake als expressies van de uitblinkcultuur, als versterkende factor, als remmend mechanisme en als heilzaam tegenwicht.
[42]
Deze vier relaties worden geillustreerd met voorbeelden uit empirische en theoretische literatuur. Hierbij moet bedacht worden dat religie en spiritualiteit niet ‘los verkrijgbaar’ zijn, apart van de cultuur, maar verweven zijn met de cultuur.

Religie en spiritualiteit als uitingen van de uitblinkcultuur

In religie en spiritualiteit de uitblinkcultuur tot uiting komen. Religie en spiritualiteit kanaliseren dan de behoeften, gevoelens en overtuigingen die centraal staan binnen de uitblinkcultuur en vormen een middel om uit te blinken. Een voorbeeld hiervan is een gepsychologiseerde spiritualiteit die zich richt op het eigen ik en sterk gekleurd wordt door de eigen behoeften: ik geloof in mezelf en ik ben zo ongeveer mijn eigen god geworden.
[43]
Het gaat in religie en spiritualiteit om mijn welzijn en ontplooiing, om eenheid, heelheid en zelfactualisatie. Een dergelijke, in sommige gevallen geseculariseerde, spiritualiteit is een lifestyle geworden.
[44]
Als er iets gekozen wordt uit het aanbod op de religieuze en spirituele markt, functioneert dat als middel om de doelen die deel uitmaken van het ideale zelf te bereiken. Dit wordt onder meer zichtbaar bij de ‘zwevende gelovigen’ van wie de spiritualiteit gekenmerkt wordt door persoonlijke beleving en vooral ‘goed moet voelen’. Je eigen unieke innerlijke ervaring en de ontwikkeling van je eigen kunnen, dat is wat het leven zin geeft, stelt het overgrote deel van de Nederlanders (87%).
[45]
In feite betekent dit dat het zelf fungeert als betekeniskader en zingevende instantie in een wereld waarin religie, de staat, traditie en sociale institutie hun gezag en structurerende en zingevende functie grotendeels verloren hebben.
[46]

Uitblinken (en hierdoor zin vinden) ook een rol spelen in religieuze praktijken met een sterke sociale dimensie. Te denken valt aan het verrichten van vrijwilligerswerk binnen een bepaalde religieuze groep. Wanneer mensen gevraagd worden voor een bepaalde taak, zullen ze in de uitblinkcultuur daar vooral op ingaan, wanneer zichtbaar is dat zij die taak vervullen en ze kunnen uitblinken in die taak. Op die manier kunnen ze waardering en lof oogsten van mede-gelovigen of anderen. Voor werk achter de schermen lopen ‘uitblinkers’ veel minder warm.
[47]

Uitblinken eveneens meespelen bij een zelfmoordterrorist die te werk gaat op basis van religieuze motieven. Het ideale zelf is sterk religieus gekleurd, en functioneren als compensatie voor een kwetsbaar of gekwetst zelf.
[48]
Religieuze en sociale beloningen die volgen op de daad van geweld bekrachtigen de neiging om op deze manier uit te blinken. In het geval van de Islam gaat het dan om waardering van Allah en maagden die staan te wachten in het paradijs. Daarnaast ontvangt de dader eer vanuit de gemeenschap waartoe hij of zij behoort, door de geschiedenis in te gaan als martelaar met een plek op een martelaarskalender.
[49]

Religie en spiritualiteit als versterkende factor binnen de uitblinkcultuur

Religie en spiritualiteit vormen een versterkende factor binnen de uitblinkcultuur wanneer zij tendensen die al aanwezig zijn in de individuele psyche en de cultuur bekrachtigen of verschuivingen die optreden binnen de cultuur theologisch valideren en sanctioneren.
[50]
Te denken valt aan de Reformatie die leidde tot het protestantisme en waarin de ziel van de enkeling centraal werd gesteld. In de uitblinkcultuur is het van de eigen ‘ziel’ naar het ‘eigen zelf’ maar een kleine stap.
[51]
De evangelische beweging in hier eveneens als illustratie dienen, waarbij de individuele beleving van het heil, persoonlijke keuze, authentiek zijn en geloofsgroei belangrijke aspecten van geloven zijn.
[52]
Hierbij het ideale zelf sterk gekleurd zijn door religieuze motieven. De redenering dat God wil dat ik mijn best doe en het beste uit mijzelf haal, omdat God zelf volmaakt is en geen genoegen neemt met imperfectie en halfslachtige pogingen, kan bewust of onbewust een rol spelen in het ideale zelf.

Religie en spiritualiteit als remmend mechanisme

Religie binnen de uitblinkcultuur functioneren als een rem en begrenzend werken. Dat is mogelijk op het niveau van geloofsopvattingen. De notie dat niet jij centraal staat, maar de God die je aanbidt, bijvoorbeeld, en dat je leeft om die God te eren, remt de gerichtheid op het ideale zelf en de drang om uit te blinken. Het gaat dan om een theocentrisme in geloofsopvattingen, in plaats van antropocentrisme.
[53]
Op het niveau van de sociale instituties functioneert de geloofsgemeenschap of religieuze groep als een rem, aangezien je rekening hebt te houden met elkaar. Hierbij de religieuze groep ook als morele gemeenschap fungeren, waar prosociale normen en waarden worden gepropageerd. In Nederland wordt dit onder meer zichtbaar in het positieve effect van kerkgang op vrijwilligerswerk, een effect dat verklaard kan worden uit het gegeven dat de kerk fungeert als sociaal netwerk en als morele gemeenschap die stimuleert tot sociale activiteiten.
[54]
Op het niveau van de moraal begrenzen regels en wetten de vrijheid van het individu. Een religieuze moraal mensen bewustmaken van het feit dat ze zich dienen te verantwoorden naar God toe. Op die manier wordt de enkeling behoed voor ‘doorschieten’ in de gerichtheid op het zelf ten koste van anderen.

Religie en spiritualiteit met een heilzame werking

Religie kan binnen de uitblinkcultuur een heilzame werking hebben wanneer zij fundamenteel relationeel van aard is in die zin dat de relaties van de mens tot zichzelf, God en de medemens met elkaar verbonden zijn.
[55]
Dit tot een transformatie van wensen en behoeften die de uitblinkcultuur kenmerken.
[56]
Religie vestigt dan de aandacht op en maakt ruimte voor post-narcistische thema’s en waarden als onderlinge afhankelijkheid en naar buiten gericht vertrouwen, ook met een transcendent karakter.
[57]
Illustratief in dit verband is het begin van de Torah. God stelt de mens twee vragen: ‘Mens, waar ben je?’ en ‘Mens, waar is je broeder?’ (Gen. 3:9, 4:9) Op die manier wordt de mens in relatie geplaatst, zowel met God als met de medemens. Mensen zijn niet alleen op de wereld, maar leven in gemeenschap met de mensen om hen heen voor het aangezicht van God.
[58]
Een God die hen als Schepper bedoeld heeft in hun eigen uniciteit, dat wel, maar die tegelijk weet dat zij slechts mensen zijn, stoffelijk en gevormd uit aarde. die reden verwacht God geen goddelijke prestaties. Integendeel, het als God willen zijn is de hybris bij uitstek, waarmee mensen zichzelf een last opleggen die uiteindelijk te zwaar is om te dragen. Daar staat tegenover, met name bij bepaalde typen christelijke theologie, dat aanvaarding door God niet afhankelijk is van eigen prestaties, maar gebeurt op grond van Gods liefde. Bij falen en tekort schieten is vergeving en verzoening mogelijk en kan een nieuwe start gemaakt worden. Op deze wijze hebben geloof en spiritualiteit een bevrijdende dimensie, waarbij aanvaarding door God de basis kan zijn voor aanvaarding van zichzelf.
[59]

Religie die inzet op verbondenheid en gerichtheid op de ander of God als ultieme Ander is niet langer een middel voor eigen doelen, maar doel op zich. God staat niet zozeer ten dienste van de mensheid, maar de mensheid staat ten dienste van God.
[60]
Het gaat dan om intrinsieke religiositeit in plaats van extrinsieke religiositeit.
[61]
In diverse studies blijkt narcisme inderdaad positief te correleren met extrinsieke religiositeit en negatief gerelateerd te zijn met intrinsieke religiositeit, wat wil zeggen dat een toename in narcisme samengaat met meer extrinsiek gemotiveerde en minder intrinsiek gemotiveerde religie.
[62]
Tegelijk impliceren deze gegevens dat een toename in intrinsieke religiositeit samenhangt met een afname in narcisme.

Religie als doel op zich heeft positieve gevolgen voor het zelf, aangezien het bevrijdt van de druk om te voldoen aan je eigen ideaal-ik en de leegte van het zelf, die ervaren wordt als existentiële leegte, vervult. Echter, dat wil niet zeggen dat deze vorm van religiositeit daardoor een extrinsieke oriëntatie heeft. Immers, in een post-narcistische context fungeren deze ‘fruits of religion’ meer als bijproducten dan als doel op zich.
[63]
Dit wordt zichtbaar wanneerrelationeel gekleurde emoties als genegenheid, vertrouwen, dankbaarheid en liefde domineren over zelfgerichte emoties als zelfvertrouwen en trots en religieuze idealen de plaats innemen van het ideale zelf, waardoor de drang en noodzaak om uit te blinken ten gunste van het ideale zelf verbleekt.
[64]

Ten slotte

De vraag hoe religie en spiritualiteit zich verhouden tot de uitblinkcultuur is niet eenduidig te beantwoorden. Religie en spiritualiteit kunnen meerdere functies vervullen en op meerdere manieren gestalte krijgen, zo blijkt uit het bovenstaande. Afhankelijk van de waardering van de uitblinkcultuur zullen ook deze verschillende functies of gestalten gewaardeerd worden. Wie een toename van narcisme als positief en adaptief kwalificeert, zoals bijvoorbeeld Derksen doet, zal versterkende en expressieve functies van religie en spiritualiteit binnen de uitblinkcultuur ook als gunstig evalueren.
[65]
Wie een betere balans tussen de gerichtheid op het zelf en die op de ander nastreeft dan waarvan sprake is in de uitblinkcultuur, zal de remmende en heilzame functie van religie en spiritualiteit willen benadrukken.
[66]
‘Ik geloof in mezelf zal voorlopig nog wel blijven rondzingen – en de vraag blijft hoe dit zich in concrete situaties of subculturen verhoudt tot geloof in de ander en de Ander.
[67]

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken