Menu

Premium

IV D Praktijken

Cultuur

Good (?) practice

We zetten hier bewust een vraagteken achter het woord good. We leggen een praktijk voor die illustratief is voor het spanningsveld en de dunne wand tussen de preek als ware en als valse profetie. We geven kort context en inhoud van de preek weer en een impressie van de publieke consternatie nadat de kerkdienst was gehouden. Vervolgens geven wij een korte reflectie. Het is aan de lezer/student zelf om een eigen, eventueel andere, afweging te maken.

Op 18 januari 2015 preekt de evangelisch-lutherse predikant Olaf Latzel in de evangelische St.-Martini-Gemeinde in Bremen. Elf dagen daarvoor vonden de aanslagen plaats in het kantoor van het satirische tijdschrift Charlie Hebdo in Parijs en de dag daarna in een Joodse supermarkt, eveneens in Parijs. Beide aanslagen waren het werk van radicaalislamitische terroristen, verwant aan IS.

Het tekstgedeelte voor de preek is Richteren 6 vers 25 tot 32: Gideons ijver voor God.

De volledige tekst van de dienst is te beluisteren en te lezen via: https://www.evangelisch.de/inhalte/112787/03-02-2015/die-predigt-von-olaf-latzel-gideon-die-reinigung-von-den-fremden-goettern-lernen (maart 2016). Vgl. voor een opname van de preek: https://www.youtube.com/watch?v=BrQ_JcROtvg. Over de commotie: zie vele hits op internet.

Boven de preek zet Latzel als titel ‘An Gideon die Reinigung von den fremden Göttern lernen’, en noemt de vijf punten die in de preek aan de orde komen: 1. Der Befehl zur Reinigung; 2. Die Reinigung des eigenen Hauses; 3. Die Angst bei der Reinigung; 4. Der Angriff wegen der Reinigung; 5. Die Hilfe bei der Reinigung.

De preek van Latzel wekte grote beroering in Duitsland en leidde zelfs tot vragen in het parlement van de deelstaat en tot een scherpe veroordeling door de synode van de Landeskirche. Volgens het voltallige predikanten-corps van Bremen is de preek haatzaaiend en zet zij aan tot racisme en uitsluiting van aanhangers van andere godsdiensten.

Vgl. de verklaring van die Evangelische Allianz Bremen, het netwerk van landeskirchlichen und freikirchlichen evangelischen Christen aus Kirchengemeinden und Werken mit unterschiedlichen theologischen Prägungen und Traditionen. De theologische basis van deze alliantie verwoordt zij „…in der biblischen Botschaft von Jesus Christus’, en zij „definiert sich nicht über die Abgrenzung zu anderen Konfessionen und Religionen. De Allianz verklaart op 5 februari 2015: ‘Im Umgang mit Andersgläubigen und in unserem christlichen Zeugnis orientieren wir uns an den Richtlinien, wie sie in der gemeinsamen Erklärung ‘Das christliche Zeugnis in einer multireligiösen Welt – Empfehlungen für einen Verhaltenskodex’ von der Weltweiten Evangelischen Allianz (WEA), von dem Ökumenischen Rat der Kirchen (ÖRK) und von dem Päpstlichen Rat für den Interreligiösen Dialog erarbeitet wurden. Daher bedauern wir einige in der Predigt des St. Martini-Pastors Olaf Latzel am 18.01.2015 gemachten Äußerungen zur Glaubenspraxis in anderen Religionen und Denominationen. Sie entsprechen nicht der Art der Diskussion und dem Stil eines notwendigen Dialogs, wie ihn die Ev. Allianz Bremen schätzt und fördert.’ Van verschillende kanten werd er op internet ook adhesie betuigd aan de preek, vaak in krachtige bewoordingen.

Latzel positioneert zich duidelijk als een orthodoxe lutherse theoloog. Jezus Christus is de enige weg tot heil. Hij wijst daarom op inhoudelijke gronden interreligieuze liturgische vieringen af. Een andere theologisch-hermeneutische positie die Latzel inneemt, betreft een directe identificatie van het verhaal van Richteren 6 – het herstel van de theocratie in Israël en de harde aanpak van de afgodendienst door de richter-profeet – en de contemporaine groeiende aanwezigheid van de Islam in het Duitsland van Luther. Tegen deze theologisch gemotiveerde achtergrond komt Latzel tot zijn preek, waaruit wij twee passages citeren die de commotie teweegbrachten:

In de tekst staat een aantal keren het woordje ‘nicht’: dat is in de (s-)preektaal van Latzel een tussenvoegsel, met als betekenis iets als ‘toch?’, ‘zeg nou zelf!’.

Muss ich denn da auch mitmachen, wenn die uns einladen, nicht, zu ihrem Zuckerfest und all diesem Blödsinn? Nein, da müssen wir ganz sauber bleiben. Natürlich hat man da Angst. Aber glaubt mir, die Angst vor der Welt darf uns nicht dazu bringen, dass wir die Furcht des Herrn lassen. Das ist wichtiger. (…) Aber das fordere nicht ich. Das fordert unser Herr und Gott. Wir sollen dort die Schnitte ziehen. Auch in einem Vaterland, wo die Bundeskanzlerin erklärt, so mit einem Strich, nicht, dieses falschen Dinge zu wiederholen, die Bundespräsident Wulff gesagt hatte: Der Islam gehört zu Deutschland. Der Islam gehört nicht zu Deutschland. Die Muslime, die hier leben, ja. Absolut! Aber der Islam hat nichts zu tun mit dem Gott, von dem es in der Präambel unseres Grundgesetzes heißt: Im Bewusstsein seiner Verantwortung vor Gott und den Menschen, vom Willen beseelt als gleichberechtigtes Glied im vereinten Europa geben wir uns dieses Grundgesetz. Dieser Gott, der da gemeint ist, das ist jedem klar, der nur ein bisschen historische Ahnung hat, ist der dreieinige Gott, Vater, Sohn und Heiliger Geist. Und ist nicht Allah. Der Islam gehört nicht zu Deutschland.

Wenn ich Christ bin, dann hab ich keine Talismänner mehr, so ein Glückspfennig, irgendsoetwas, was ich mir an meinen Innenspiegel hänge, weil es mich ja bewahrt vor irgendwelchen Dingen. Irgendwelche Amulette, wo irgendwelche Heiligen drauf sind. Heiliger Christophorus oder sonst irgendwas. Und auch wenn es die Oma und Großmutter und Urgroßmutter schon getragen hat, bringt nix. Keine Voodoo-Schlüsselanhänger, auch keine Buddha-Statue, nicht, die man sich so reinstellt, nicht, weil das ja so nett ist, wenn man so einen dicken, alten, fetten Herrn da auf dem Altar, da auf der Kommode stehen hat halt, nicht. Das ist Götzendienst. Das gehört nicht zum Christen dazu. Das muss weg. (…) Wir haben ein Neuheidentum, was vor 100 Jahren noch undenkbar war. (…) Jemand, der klar mit Jesus geht, der wird sofort in Konflikt damit kommen. Sofort in Konflikt. Wie bei Gideon hier. Du musst das eigene Haus reinigen. ‘Jesus und …’ funktioniert nicht.

Voor een faire weging van deze preek moeten we die in haar geheel horen en in het geheel van de kerkdienst. Dit gezegd hebbend toch een paar afwegingen:

1. Inschatting van het tijdsgewricht. Is Latzel zich voldoende bewust van de impact van zijn woorden op dat moment in Duitsland en in Europa?

De zogeheten ‘Pegida-marsen’ in verschillende Duitse steden creëren een explosieve atmosfeer in het land: Demonstraties van ‘gewone Duitsers’ tegen de vermeende ‘islamisering van Duitsland’. Begonnen in Dresden in 2014.

En is hij zich op de goede manier, vanuit zijn ambt, voldoende bewust dat zijn woorden destructieve krachten kunnen voeden: angst voor vreemdelingen, haat tussen bevolkingsgroepen, racistische sentimenten bij velen buiten én binnen de kerken?

2. Taalveld. Dat is volstrekt helder en direct en toegankelijk, maar ook populariserend en hier en daar vulgariserend, met name in het spreken over religieuze gebruiken van andere religies: vasten en suikerfeest bij moslims, relikwieënverering bij Rooms-katholieken. Die worden in de verwoording ‘weggezet‘. Versterkt door het tussenvoegsel ‘nicht‘.

3. Beeld van de hoorders-in-context. Welk hoorders-beeld heeft Latzel voor ogen? En welke hoorders ‘creëert‘ hij? Is hij zich bewust dat hij met zijn woorden geesten uit de fles roept die er beter in hadden kunnen blijven? Zijn de krachten die de preek beoogt los te maken, heilzaam of heilloos? Dat is een vraag naar de function van de preek: waar wil de preek de hoorders hebben?

4. Zelfbewustzijn van de prediker. Is Latzel zich voldoende bewust van zijn eigen drijfveren, en van zijn eigen schaduw? In het geheel van de preek identificeert Latzel zichzelf in hoge mate met Gideon in diens geding op dat moment in Israël. Hoe sterker de prediker dat laatste doet, hoe zekerder hij of zij moet zijn van de boodschap, de opdracht en het moment, en hoe groter de potentiële schade is wanneer hij of zij zich vergist. Met andere woorden, wanneer het meer de eigen angst, woede, frustratie of verlangen is dat de prediker drijft en in/door hem spreekt, dan de ijver van de Geest.

Oefening

Lees de perikoop uit Richteren 6,25-32 voor jezelf – zo mogelijk in verschillende concordante vertalingen zoals de Naardense Bijbel of juist de Bijbel in Gewone Taal – en breng het gesprek tot stand tussen jouw hermeneutisch verstaan van de tekst, jouw eigen weging van de context waarin de hoorders leven (multiculturaliteit, secularisatie, islam) en jouw weging van wat onder je hoorders leeft. Opdracht:

1. Herschrijf de twee passages van Latzel. Wat zou jij zeggen, en hoe zou jij het zeggen?

2. Geef een korte toelichting.

Reflectie

David Buttrick schrijft: ‘All of us have storied history’ (elders: ‘identity’).

Zie hoofdstuk IV.B.

1. Noteer voor jezelf een of twee saillante, voor jouzelf belangrijke of zelfs bepalende familieverhalen. In hoeverre had/heeft God daarin een rol/betekenisgeving? Kun je aangeven hoe ze je bepaald hebben?

2. Beluister op YouTube de toespraak van Martin Luther King op 5 december 1955 in Montgomery. De transcriptie is daarbij te vinden. Hoe werkt King hier met de gezamenlijke pre-history van de aanwezige zwarten, en met de bijbelverhalen als gedeelde pre-history van witten en zwarten? Zie http://kingencyclopedia.stanford.edu/encyclopedia/chronologyentry/1955_12_05/index.html.

Theologie

De hier volgende praktijkvoorbeelden en -opdrachten cirkelen rond twee preekmodellen: Narratio en Plot, en Scopus en Explicatie/Applicatie.

Good practice 1: Narratio en Plot

De preek, aldus Lowry en de beweging van de New Homiletics, is een event-in-time.

Eugene Lowry, The Homiletical Plot.

De hoorder wordt meegenomen in een gebeuren in de tijd, een beweging, die uitloopt op de ontknoping van het plot. Dat is tegelijk ook het bevrijdend én veranderend moment voor de hoorder. Lowry biedt daarvoor een bruikbaar model, hoe zo’n sermon as narrative art form er qua opbouw en retoriek uit zou kunnen zien. De preek gaat een beweging langs vijf stages. In een tekening ziet die beweging er als volgt uit:

De vijf stadia (stages) zijn: Upsetting the Equilibrium (Oops!) – Analyzing the Discrepancy (Ugh!) – Disclosing the Clue to Resolution (Aha!) – Experiencing the Gospel (Whee!) – Anticipating the Consequences (Yeah!)

Voorbeeld: Matteüs 25:31vv

De verteller-prediker weet wat het plot is, en waar het onthuld wordt: altijd ergens bij stage 3. Maar tot dan toe laat hij niets los. Hij begint de preek met wat hem schokt, wanneer hij de tekst die op het rooster staat (Mat. 25,31vv), bij eerste lezing op zich in laat werken: oops! Het verloop van de preek zou zo kunnen zijn:

  • Oops!: harde beelden van scheiding en harde woorden van oordeel. Die doen erg denken aan religieus gemotiveerd stigmatiseren, demoniseren en uiteindelijk het doden van andersdenkenden. Het is eigenlijk schokkend ze uit mond van Jezus te horen. Woorden kunnen een dodelijke uitwerking hebben, weten we inmiddels.

  • Ugh?!: deze harde woorden staan uitgerekend in dit gedeelte over de werken der barmhartigheid: hongerigen te eten geven, zieken verzorgen, etc. Bij de werken der barmhartigheid overbruggen we kloven die mensen scheiden, de kloven tussen ziek en gezond, tussen gekleed en naakt, tussen welvarend en behoeftig. En uitgerekend in ditzelfde stuk gaat het om de Grote Scheiding??!! En dan nog wel uit de mond van Jezus die niet anders deed dan die kloven overbruggen!!

  • Aha!: hier gaat het dagen. Zijn dit wel harde woorden uit de mond van Jezus, of moeten we ze wellicht anders horen, namelijk als bewogen, hartstochtelijke woorden. Met een passage uit de preek:

    Dit nog te meer, wanneer ik mij realiseer dat direct na dit gedeelte over de Grote Scheiding bij Mattheus het lijdensevangelie begint. (…) Direct na deze felle woorden uit de mond van de Koning, de Zoon, de Mensenzoon op de troon, Jezus, volgt het verhaal van zijn lijden en sterven als rechtvaardige. Het is alsof het Evangelie ons dat wil zeggen. (…) In wat nu volgt, de ontknoping van dit leven van de Mensenzoon op aarde, daarin gaat het hierom, om die Grote Scheiding tussen rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Die scheiding voltrekt zich juist daar en juist dan: rond deze Jezus wanneer die de weg gaat naar beneden, naar waar de hongerigen, de dorstigen, de naakten, de vreemdelingen, de zieken, de gevangenen, kortom, de verdoemden zijn. Dat staat op het spel, wanneer Hij deze weg gaat. Vandaar die felle beelden, die felle woorden. Voordat de evangelist het lijdensverhaal gaat vertellen, waarin Jezus zich volkomen zal identificeren met de minste broeders en zusters, de verdoemden, zet de evangelist ons in het Laatste Oordeel, en verkondigt bij Mattheus dezelfde Jezus de Grote Scheiding en waar het bij dat laatste oordeel op aan komt.

    Intrigerend.

    En dat is het ook. Het Evangelie brengt ons van ons à propos. Zeker het lijdensevangelie doet dat. Daarin zien wij Jezus zijn roeping en zending tot het einde toe afmaken: mens te zijn met God en met de medemens. (…) Hij is de rechtvaardige die tot het einde gaat in zijn ‘er zijn voor de hongerigen, dorstigen, naakten, vreemdelingen, zieken, gevangenen, vervloekten’. Zo is Hij hen in alles gelijk geworden, tot dit einde, dat Hij zijn leven geeft voor vijanden die Hij zijn vrienden noemt, zijn broeders en zusters in hun minste, hun laagste staat.

    Hier onthult zich het plot van de preek. De prediker hoopt dat de spanning voldoende is opgebouwd om hier het vreemde van het evangelie te ervaren. De heftigheid van de woorden over de Grote Scheiding zijn de keerzijde van de diepe bewogenheid van de Heer van de gelijkenis over de minste broeders en zusters, die in deze wereld vaak aan de kant zitten van de streep waar de klappen vallen.

  • Wheeh!: die boodschap komt aan, confronterend, en heilzaam. Er zit dus een ongemakkelijk voelende wending in ons verstaan van de gelijkenis. Het verhaal wordt ineens tot een vraag aan ons als lezers/hoorders van het evangelie van deze Heer: word ik, worden wij nog wel eens woedend over het onrecht dat de naakten, armen, zieken, gevangenen wordt aangedaan?

  • Yeah!: wie in het lijdensevangelie Jezus gaat volgen komt met Hem bij de minsten van de broeders en zusters. Daar herkennen we Hem, of we herkennen Hem niet (meer). Hier stelt deze scherpe gelijkenis ons, op deze zondag voor de veertigdagen tijd voor een beslissende vraag. Met een slotpassage uit de preek:

Het christelijk geloof heeft het moeilijk in onze contreien. We weten het. En het gaat ons ongetwijfeld zeer aan het hart. (…) De ongemakkelijke vraag is of het geen wonder is, dat het geloof verdwijnt, althans in zijn christelijke gestalte. We herkennen Hem steeds minder. Hij is onder ons, als één die dient en als degene die lijdt en ons aankijkt. Vanaf de stoep kijkt Hij met de ogen van de arme Lazarus de rijke man aan, van achterin de synagoge, van achter in de kerk kijkt Hij met de biddende tollenaar ‘van verre’ ons aan, en vanaf het scherm alle dagen. En Hij zegt ‘Wie één van deze minste broeders en zusters heeft …bezocht, opgevangen, gekleed, et cetera…’ Niet ‘allemaal’, maar één.

(…)

Gek, maar geloven leer je wanneer je Jezus volgt wanneer Hij de weg naar links neemt, naar de verdoemden, naar hen die geen helper hebben, om hen tot zijn meeste broeders en zusters te maken.

Zo is hij onder ons. Een vreemde waarheid. Wie het vatten kan, vatte het.

Amen.

Oefening 1: Narratio en Plot

Neem de tekst uit Mattheüs 25,31vv. en leef je op jouw wijze in in de eerste twee stadia: Upsetting the Equilibrium (Oops!) en Analyzing the Discrepancy (Ugh!).

Oefenopdracht: schrijf de eerste vijf minuten van de preek uit, ongeveer vierhonderd woorden, en verwerk daarin ten minste twee illustrations: voorbeeld, voorbeeldverhaal of vergelijking.

Bestudeer tevoren Excurs 3.

Reflectie 1: Narratio en Plot

De tekst is II Samuël 6,13-23.

– Aan welke narratieve traditie(-s) zou dit verhaal kunnen refereren bij verschillende hoorders in jouw (stage- of thuis-)gemeente?

– Raakt het gedeelte bij jou aan jouw eigen storied history?

– Verwoord aan welke hermeneutische vragen de perikoop raakt.

Oefenopdracht: maak een schets van een preek over dit gedeelte volgens het model van narratio en plot. En verwoord vervolgens het derde stadium (Disclosing the Clue to Resolution (Aha!)).

Good practice 2: Scopus en Explicatio/Applicatio

Een andere Amerikaanse homileet uit de school van de New Homiletics, David Buttrick, geeft in zijn Homiletic: Moves and Structures, een model voor de opbouw van de preek dat goed toepasbaar is bij de preek volgens focus en function, maar zeker ook bij de meer didactische preek volgens Scopus en Explicatio/Applicatio. Zoals bij een goede film is een preek volgens Buttrick een opeenvolging van moves, korte fragmenten met een specifiek thema, invalshoek, begin en slot, taalveld en vanuit een bepaald perspectief. Na een Introduction, waarin het thema van de preek wordt geponeerd, of de focus oplicht, en die een vergelijkbare rol vervult als de eerste beelden van de film, die de spanning bij de kijker willen opwekken, volgt een aantal Moves, waarin de boodschap of de thematiek zich ontvouwt. Iedere move heeft een eigen opening, ontwikkeling en afsluiting. In de Conclusion vallen de dingen waar het in de preek om ging, op hun plek. We kunnen ons dit model zo voorstellen:

Intr – (M.1) – (M.2) – (M.3) – (M.4) – (M.5) – (M.6) – Concl.

Dit model leent zich goed voor een leerdienst of themadienst.

Voorbeeld: leerdienst rond Job

De werkgroep leerdiensten heeft voor vier zondagavonden het bijbelboek Job op het rooster staan. De formule is: een dienst van ruim een uur, met een korte liturgie, een stuk meditatief pianospel na een preek van twintig minuten; na het muzikale moment een kwartier dialoog tussen gemeente en voorganger – die niet in toga op het liturgisch centrum staat – en een afsluiting van de dienst met een gezamenlijk gebeden Onze Vader. Dit is de eerste in de reeks met als thema: de troost van de vrienden van Job.

Het opgegeven thema is ‘troost’. De scopus voor de preek, die de prediker pas noemt aan het einde van de uitleg – bewust als aanzet voor het gesprek na de preek – is: ‘Troost begint met onvoorwaardelijke onbevreesde aanvaarding van de lijdende broeder of zuster waar die is. En het daarin volhouden met de lijdende medemens, in de wetenschap dat God nabij is, dichterbij die ander dan wij ooit kunnen komen. Anders gezegd: troost is vertrouwen dat die ander er met God doorkomt. En dat vertrouwen uitstralen naar de lijdende medemens.’

Lezingen: fragmenten uit Job (1,11-13, 4,1-8, 4,17-19, 6,9-16) en Lucas 13,10-17.

De Introduction zou als volgt kunnen luiden:

Gemeente van Christus,

En dan zijn daar de vrienden van Job. Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach, Sofar uit Naäma. (…) De drie hebben gehoord van de rampspoed die hun vriend Job heeft getroffen. Dat zet hen in beweging. Ze gaan hem opzoeken. Dat doe je. Job is hun vriend, en niet zomaar een.

Ze spreken af hem samen op te zoeken. Niet één namens de anderen: ‘Doe jij Job mijn hartelijke groeten, en wens hem veel sterkte ook namens mij’. Neen – je gaat samen, je eert je vriend door in zijn ellende zelf te komen. Op een afgesproken plaats treffen zij elkaar, en gedrieën reizen zij naar Uz, waar ze Job treffen op de vuilnisbelt buiten de stad. Immers – de ziekte van Job, uiterlijk zichtbaar in vreselijke zweren, nog geaccentueerd in het vuil van zijn kleren, zijn armoede – dat maakt hem sowieso ongeschikt om nog in de bewoonde wereld te verkeren onder de mensen. Hij is onrein geworden, eng, onaanraakbaar. Afgesneden uit het land der levenden. In een machteloze woedeaanval heeft zijn vrouw het hem toegebeten, toen zij hem voor het laatst bezocht: ‘Waarom blijf je zo onberispelijk. Man, vervloek God en sterf.’ Dat laatste hebben uitleggers altijd gehoord als een impliciet advies aan Job om er zelf een einde aan te maken.

Vanuit de verte zien de drie op een bepaald moment Job zo zitten. Hij moet het zijn, maar ze herkennen hem niet. Is dat van hun vriend geworden? Ze barsten in luid geweeklaag, scheuren hun kleren en gooien stof omhoog, dat op hun hoofden neerdwarrelt: de drie kenmerkende handelingen van verbijstering, van ernstig rouwbeklag.

Ze komen dichterbij, en gaan bij Job op de grond zitten. niet op een verhoging, maar op gelijk niveau, waar hun vriend zit. Daar zitten zij. Zwijgend, zeven dagen en zeven nachten. Zwijgend – de volle tijd van het rouwbeklag. En ze doen niets anders dan zwijgend hun hoofd schudden, zoals je je beklag met de ander uitdrukt.

Zo zitten zij daar en wachten. Wachten tot Job zelf het woord zal nemen. Want wanneer je op bezoek gaat bij een zieke of iemand in ander verlies, of rouw, dan wacht je tot die iets gaat zeggen. Jij gaat niet als eerste praten. Je wacht. Zeven dagen en zeven nachten wachten de vrienden. Dan pas neemt Job het woord. Zo diep is zijn ellende. De vrienden zien hoe vreselijk Job lijdt. Hun vriend Job. Hun vrome en rechtvaardige vriend, onberispelijk, zoals iedereen weet.

Het raakt hen oprecht heel diep.

En dan gaat Job spreken. En hoe!

De vrienden zijn opnieuw verbijsterd, maar nu over wat zij horen.

Job vervloekt zijn geboortedag, en begint met enorme kracht een tirade, tegen God. (…)

De vrienden reageren geschokt. Is dit hun vriend Job? Die is behoorlijk van het pad geraakt. Misschien begrijpelijk, maar tegelijk wel ernstig. Inderdaad – misschien ook wel onze vraag wanneer we het bijbelboek lezen: is dit dezelfde Job die we in geloof horen zeggen, na alle rampen die hem getroffen hadden: ‘De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd.’ (…) Bij zijn vrouw slaan de stoppen door. Maar niet bij Job zelf.

Of nu toch wel?

Volgens de vrienden wel. Ze kijken elkaar eens aan, blikken van verstandhouding. Een knikje van Bildad en Sofar naar Elifaz: begin jij maar!

Oefening 2: Scopus en explicatie/applicatie

1. Je hebt een themadienst aangenomen, in een avonddienst, over het thema ‘Schepping en lijden’ en jou is gevraagd daarbij uit te gaan van Psalm 8. Die wordt ook gezongen in de dienst. Na afloop is er een preekbespreking met een aantal actieve jongeren van 16+.

Maak nu een schets voor een leerdienst, over Psalm 8, en gebruik daarbij het model van scopus en explicatie.

2. Maak een schets voor een catechismuspreek over Heidelbergse Catechismus Zondag 15. Gebruik daarbij het model van scopus en explicatie/applicatie. Formuleer vervolgens de eerste 3 minuten van je preek.

Betrek bij deze opdracht ook de inhoud van Excurs 2.

Reflectie 2: Scopus en explicatie/applicatie

Schrijf twee korte reflecties op de volgende twee statements:

a. Een prediker moet in de preek ver blijven van concrete uitspraken over politieke, ethische of maatschappelijke items.

b. Wanneer de kerk geen groot verhaal meer heeft, worden onze preken irrelevant.

Spiritualiteit

Good practice

Het is zeer mooi om met de psalmist in te treden in deze monoloog van God. Hij spreekt over ons, zijn priesters, zijn geestelijken. Maar in werkelijkheid is het geen monoloog: Hij spreekt niet als een eenling. Het is de Vader die tot Jezus zegt: ‘Jouw vrienden, die Jou liefhebben, kunnen op een speciale manier tot Mij zeggen: Gij zijt mijn Vader’. (…)

En als de Heer zozeer aan ons denkt en er dermate bezorgd over is hoe Hij ons kan helpen, dan is dat omdat Hij weet dat het een zware taak is om de gelovigen te zalven; het geeft ons vermoeidheid en last. We ervaren dat in alle mogelijke vormen: van de gewone vermoeidheid vanwege het dagelijkse pastorale werk tot en met de ziekte en dood, met inbegrip van de zelfvernietiging in het martelaarschap. Versta ik de kunst om uit te rusten, doordat ik de liefde, de gratuïteit en de genegenheid, die het gelovige Godsvolk mij schenkt, ook daadwerkelijk kan ontvangen? Of ben ik, na het pastorale werk, op zoek naar geraffineerde manieren van ontspanning: niet die van de armen, maar degene die de consumptiemaatschappij biedt? Is de Heilige Geest voor mij werkelijk ‘rust in de onrust’, of is Hij gewoon degene die mij arbeid verschaft? Kan ik een verstandig priester om raad vragen? Kan ik ook uitrusten van mezelf, van mijn zelf gestelde verwachtingen, van mijn zelfgenoegzaamheid en van mijn egocentrisme? Weet ik hoe ik met Jezus, met de Vader, met de Maagd Maria en met Sint-Jozef, met mijn vrienden, mijn beschermheiligen kan spreken, hoe ik kan uitrusten in de aanspraken die zij maken – en die licht en gemakkelijk zijn –, in hun welgevallen – ze houden zich graag in mijn gezelschap op –, in hun belangen en referentiepunten – ze zijn enkel geïnteresseerd in de eer van God – …? Kan ik onder de bescherming van de Heer rust vinden tegenover mijn vijanden? Argumenteer ik en ben ik met innerlijke zelfgesprekken bezig, waarin ik voortdurend prakkiseer over mijn verdediging, of vertrouw ik mezelf toe aan de Heilige Geest, die mij leert wat ik bij elke gelegenheid moet zeggen? Ben ik overbezorgd en vermoei ik mezelf op een overdreven manier, of vind ik vrede door zoals Paulus te zeggen: ‘Ik weet in Wie ik mijn vertrouwen heb gesteld’ (2 Tim. 1, 12)?

Preek Paus Franciscus, ‘De vermoeidheid van de priester’. Homilie in zalvingsmis Witte donderdag 2 april 2015 Sint Pietersbasiliek te Rome, via http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=5875 (februari 2016).

In deze preek geeft Paus Franciscus een voorbeeld van dialogisch ofwel ‘conversationeel’ preken als primus inter pares van het priestergilde. De opbouw van de preek is thematisch, pastoraal van toonzetting en de preek heeft een inwijdend karakter met duidelijke focus. Waar Franciscus zelf toont ingewijd te zijn in de vragen en moeiten van zijn toehoorders, brengt zijn preek hen tot aanvaarding, vreugde en rust in Christus.

Oefening

Dat de prediker zichzelf in de ik-vorm ter sprake brengt, nodigt ook de hoorders uit ‘ik’ te zeggen, zo stelt Manfred Josuttis.

Zie A. Grözinger, Homiletik, 125.

Hij onderscheidt ten aanzien van het ‘ik-zeggen’ van de prediker op de kansel zes verschillende vormen die langs verschillende lijnen de persoon, biografie en ervaring inbrengen. Iets algemener op noemer gebracht, onderscheiden wij:

  • Een fictief ‘ik’ waarin de prediker zichzelf in een imaginaire rol sprekend invoegt, bijvoorbeeld: ‘Ik ben Saraï. Ik was in gedachten verzonken bezig met wat handwerk toen ik aan de andere kant van de tent opeens een paar stemmen hoorde.’

  • Een bewijsvoerend ‘ik’, waarin de prediker zichzelf en zijn ervaringen invoert als bewijsvoering voor de geloofwaardigheid van hetgeen gesteld wordt. Bijvoorbeeld in een preek over voorzienigheid: ‘Beschermengelen bestaan. Ik viel in slaap in de auto en op het moment dat ik van de weg dreigde te raken, voelde ik een hand die het stuur van mijn auto naar links draaide.’

  • Een belijdend of getuigend ‘ik’ waarin de eigen ervaring eveneens ingezet wordt, maar dan vooral om de ervaringswerkelijkheid op te roepen. ‘Toen ik daar samen met anderen het voor mij volkomen vreemde Onze Vader bad, toen wist ik hoe het moest zijn: God schenkt ons een kerk, waar ieder welkom is, en niemand buitengesloten wordt.’

  • Een biografisch ‘ik’ waarin de prediker de eigen biografie thematiseert en inbrengt in de prediking. ‘Toen ik ging studeren, wist ik zeker dat ik nooit hetzelfde zou worden als mijn vader, namelijk: dominee.’

  • Een representatief of exemplarisch ‘ik’, waarbij de prediker het ‘ik’ als plaatsvervangend voor ervaringen van anderen inbrengt, ofwel in algemene zin ‘ik heb dat ook wel eens’, of indirecter: ‘Dat hebben we allemaal zo nodig: bevestiging, waardering, horen dat je er mag zijn. We hebben vaak het gevoel dat die bevestiging pas komt nadat we iets gepresteerd hebben, en als we niets hebben gepresteerd, als we hebben gefaald, blijft de bevestiging uit.’

    Dr. Jos Douma, ‘Ik vind vreugde in jou’, www.josdouma.nl/preken (24 oktober2010).

    Ofwel meer expliciet: ‘Stel dat je vader vermist is, dan ga je toch zoeken? Stel dat je buren verdwaald zijn, weg van God, dan ga je toch zoeken? Meezoeken met God? Ik zag gisteren die oproep van Burgernet, en ik dacht: “Ik kan niets doen. Ik heb niets gezien, ik kan niet helpen.” En opeens dacht ik: “Ik kan wel bidden.” Dat heb ik toen maar gedaan. Want God wist waar die vermiste persoon toen was en Hij kon hem wél helpen. Misschien weet u niet hoe u ooit met uw buren het Evangelie zou kunnen delen. Misschien maakt het u verdrietig of geeft het een machteloos gevoel. Eén ding kunnen we zeker: we kunnen bidden. Bidt u voor de buren?’

    Ds. René van Loon, kerstpreek 2015 www.samaritaan.org/kerkdiensten, (april 2016).

Opdracht: Noteer in de volgende vier kerkdiensten die je bijwoont, hoe de voorganger zijn of haar eigen persoon in de preek naar voren brengt. Spreekt hij of zij over zichzelf, zijn of haar geloof, en hoe gebruikt hij of zij het ‘ik’ en in het verlengde ervan het ‘wij’?

Reflectie

Uit de Ethik van Dietrich Bonhoeffer citeren we een passage over de vraag: Was heisst: Die Wahrheit sagen?

Daraus geht bereits hervor, dass ‘die Wahrheit sagen’ je nach dem Ort, an dem man sich befindet, etwas Verschiedenes bedeutet. Es müssen die jeweiligen Verhältnisse bedacht werden. Es muß die Frage gestellt werden, ob und in welcher Weise ein Mensch berechtigt ist, vom anderen die wahrheitsgemäße Rede zu verlangen. Wie das Wort zwischen Eltern und Kindern deren Wesen gemäß ein anderes ist als das zwischen Mann und Frau, zwischen Freund und Freund, zwischen Lehrer und Schüler, zwischen Obrigkeit und Untertan, zwischen Freund und Feind, ebenso ist die in diesen Worten enthaltene Wahrheit eine verschiedene.

Der sich sofort stellende Einwand, man schulde die wahrheitsgemäße Rede doch nicht diesem oder jenem, sondern allein Gott, ist richtig, sofern nur dabei nicht außer Acht gelassen wird, dass eben Gott kein allgemeines Prinzip ist, sondern der Lebendige, der mich in ein lebendiges Leben gestellt hat und in ihm meinen Dienst fordert. Wer Gott sagt, darf die gegebene Welt, in der er lebt, nicht einfach durchstreichen; er spräche sonst nicht von dem Gott, der in Jesus Christus in die Welt einging, sondern von irgendeinem metaphysischen Götzen. Darum geht es ja gerade, wie ich die wahrheitsgemäße Rede, die ich Gott schulde, in meinem konkreten Leben mit seinen mannigfaltigen Verhältnissen zur Geltung bringe. Die Gott geschuldete Wahrhaftigkeitsgemäßheit unserer Worte muss in der Welt konkrete Gestalt annehmen. Unser Wort soll nicht prinzipiell, sondern konkret wahrheitsgemäß sein. Eine nicht konkrete Wahrheitsgemäßheit ist vor Gott gar nicht wahrheitsgemäß.

‘Die Wahrheit sagen’ ist also nicht nur eine Sache der Gesinnung, sondern auch der richtigen Erkenntnis und des ernsthaften Bedenkens der wirklichen Verhältnisse. Je mannigfaltiger die Lebensverhältnisse eines Menschen sind, desto verantwortlicher und schwerer wird es für ihn, ‘die Wahrheit zu sagen’.

Opdracht: Breng deze uitspraak van Bonhoeffer in relatie tot persoon en handelen van de prediker in zijn/haar prediking, en schrijf een korte reflectie. Wat impliceert wat Bonhoeffer schrijft voor de inhoud van preken, en wat vraagt wat hij verwoordt van de spiritualiteit van de prediker?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken