Jezus als leraar
Bij Maleachi 2,10-16 en Marcus 10,1-16
Marcus vertelt in het eerste vers, dat Jezus op de grote menigte die op Hem is afgekomen reageert door te gaan leren (Gr.: didaskoo) – zoals Hij gewoon was. Hoe leert Jezus? Dat gaat op de joodse manier: van en door vragen te stellen die gaan over de toepassing van de Tora. Al jong had Hij de Schriftgeleerden versteld doen staan over zijn vragen (vgl. Luc. 2,41vv). L. Evers, de vroegere rector van de Maimonides-scholengemeenschap in Amsterdam en de vader van de huidige rabbijn R. Evers, zei ooit op een ontmoetingsdag van Kerk en Israël: ‘Jullie lezen de Tora, wij leven de Tora.’ Hiermee gaf hij een voorbeeld van de manier van leren die zegt dat de traditie niet alleen geleerd, maar ook gedaan moet worden. Iets soortgelijks horen we ook in Maleachi 2,6-7, nog voor de verzen 10-16 die op het rooster staan, waar het gaat over waarachtig onderricht in de mond van de priester.
Hans Snoek wijst op het steeds weerkerende gesprek tussen Tora en cultuur als onderwerp van het rabbijnse leren.
H. Snoek, Een huis om in te wonen, Kampen 2010.
Net als in onze catechese gaat het om de spanning tussen de Schrift en de leefwereld van elke dag. Zo wordt er hier ook geleerd, door vragen te stellen over situaties die zich dagelijks voordoen. Marcus schrijft dat het is om Jezus op de proef te stellen (10,2), maar de toehoorders – de Farizeeën – worden wel in de gelegenheid gesteld om te vragen. Zo wordt er geleerd in wederkerigheid.
Je vrouw wegzenden
Dit hele hoofdstuk 10 gaat over erbij horen of buitengesloten worden. Het gaat, zegt Marcus letterlijk, niet over scheiden, maar over wegzenden. Net zoals in het tweede deel van deze lezing de kinderen worden weggestuurd, gaat het hier over het wegsturen van een vrouw. Kinderen en vrouwen telden in de cultuur van die dagen immers niet mee. Vrouwen stonden op de hiërarchische ladder nog onder de kinderen en de slaven. Daarom is de wegzendakte of scheidbrief ook door Mozes als bescherming van de vrouw bedoeld. ‘Vanwege de hardheid van jullie hart’, noemt Jezus dat (10,5). De Farizeeën kennen de Schrift en weten, dat je vrouw wegzenden voor de Eeuwige een gruwel is (vgl. Mal. 2,16). Daarom vragen ze of dat wegzenden geoorloofd is. Jezus geeft als echte joodse leraar een wedervraag als antwoord: ‘Wat zegt Mozes?’
En dan wordt duidelijk dat ze wel Tora citeren, maar dan vooral de regels (Deut. 24,1). Jezus gaat daar niet tegenin, maar legt uit, leert hun, waar het ten diepste om gaat: het principe, de in de schepping gegeven éénheid. Jezus begint bij het begin van de Tora (Genesis 1), waar de éénheid van vrouwelijk en mannelijk het beeld van God is. Eén vlees zijn, is letterlijk en figuurlijk gemeenschap hebben en een gemeenschap zijn. Bij de profeten wordt het huwelijk ook het beeld van de band van God en zijn volk, waarin aan het volk een scheidbrief kan worden gegeven (vgl. Jes. 50,1; Jer. 3,8).
Eenheid in meervoud
Ben Hemelsoet is het opgevallen dat Jezus maar een deel van Genesis 1,27 citeert: ‘man en vrouw schiep Hij hem’ klinkt niet.
B. Hemelsoet, Marcus. Verklaring van een bijbelgedeelte, Kampen 1977, 69.
Geen enkelvoud dus, beeld van God ben je in meervoud en die meervoudigheid mogen mensen niet verbreken.
Dat betekent dus niet dat huwelijken in de hemel worden gesloten, maar … dat niet óf het mannelijke óf het vrouwelijke de boventoon mag voeren. Dat ‘span’ – zoals de Naardense Bijbel vertaalt – is bedoeld om een eenheid blijven. Een mooie kritische bril om de eeuwen mannelijke kerkgeschiedenis door te bekijken.
De regels over die eenheid worden nog duidelijker in de discussie ‘in huis’ (Mar. 10,1012). Dan gaat het om de man en ‘zijn vrouw’ en de vrouw en ‘haar man’. In kleine kring kunnen Genesis 1 en de Tien Woorden op de vraag gelegd worden en kan er echt geleerd worden. De leerlingen kunnen dat kennelijk beter begrijpen dan de omstanders.
Kinderen wegzenden of ontvangen
Als Jezus zegt: ‘Laat de kinderen tot Mij komen’, is dat niet een oproep tot de kinderen of tot hun ouders, maar tot de leerlingen en er is wat aan voorafgegaan: de leerlingen hebben de kinderen eerst weggezonden en zelfs berispt (Mar. 10,13). Jezus ageert hier opnieuw tegen het wegzenden. Bij het koningschap (Gr.: basileia = ‘koningschap’, ‘koninklijke macht’; liever dan: ‘koninkrijk’) van God horen de kinderen er ook bij. Zij laten je zien hoe dat koningschap is. Je moet ervoor door je knieën gaan. Je begrijpt iets van dat koningschap als je een kind ontvangt. Zo kun je het immers ook lezen: ‘Als je het koningschap niet ontvangt zoals je een kind ontvangt, zul je er niet binnengaan’ (10,15). De vertaling van de NBV ‘openstaan voor het koninkrijk als een kind’ lijkt mij dan ook niet de juiste; het Griekse dechomai kan immers ook betekenen ‘ontvangen’ of ‘toegang geven tot’; een bezoeker ‘geen omgang of vriendschap weigeren’; ‘gastvrijheid ontvangen’; of: iemand ‘in zijn gezin opnemen om groot te brengen of op te voeden’. Jezus zegt: ‘Laat ze erbij komen.’
Dat betekent nogal wat: de kinderen erbij betrekken, ze in je kring ontvangen en ze niet buitensluiten. Als je dat doet, dan moet je de moeilijke woorden en liederen aanpassen, dan moet je luisteren hoe je woorden overkomen, dan moet je er moeite voor doen en je aanpassen. Zo is het ook met Gods koningschap, daar moet je moeite voor doen, daar moet je je aan aanpassen, daar moet je ruimte voor maken. Jezus doet het voor, Hij omarmt de kinderen en geeft ze zijn goede woorden mee, want zij horen erbij. Daar gaat het in dit hele hoofdstuk om, 52 verzen lang: ‘Wie horen er bij dat koningschap van God?’ En als vervolg: ‘Hoe bewaar je de heelheid en sluit je niemand buiten, geen vrouwen en geen kinderen?’
Bij Maleachi 2:10-16 en Marcus 10:1-16