Johannes de Twijfelaar?
3e zondag van de Advent (Jesaja 35,1-10 en Matteüs 11,2-11)

Hoeveel mensen zouden er zijn die zich aangetrokken voelen tot de persoon van Jezus Christus, maar zonder dat ze de stap durven zetten om zijn leerling te worden? Het is iets waar enquêtes niets over zeggen. Iets dat zich aan de gebruikelijke indelingen onttrekt. Maar juist deze onzichtbare categorie komt vandaag aan de orde in de leerlingen van Johannes de Doper.
Er is iets vreemds aan de hand met de interpretatie van Matteüs 11. Voor moderne lezers ligt het voor de hand dat Johannes in zijn cel aan het twijfelen is geslagen. Reken maar na. Eerst kondigt hij een krachtige Messias aan die orde op zaken stelt. Dan komt de zachtmoedige Jezus. Het kwaad blijft hardnekkig bestaan, dat bewijst Johannes’ eigen gevangenschap en spoedige onthoofding wel. Het wordt Johannes te veel en hij laat zijn twijfelende vraag middels zijn leerlingen aan Johannes stellen. De toepassing laat zich raden. Als Johannes de Doper al twijfelde, mogen wij dat zeker ook. Het hoort bij het geloof, toch?
Een probleempje doet zich wel voor, want het antwoord van Jezus heeft iets onbevredigends. Jezus verwijst naar zijn wonderen, terwijl Johannes juist een grote schoonmaak wil, geen wonderen die toch altijd incidenteel blijven. En moderne twijfelaars hebben hun eigen problemen met wonderen. Maar goed, pastoraal gesproken kan het al een hele opluchting zijn: twijfelen mag, zelfs de grootste geloofshelden deden het. Wij als kinderen van onze tijd kunnen ons geen andere uitleg voorstellen. Daarom is het altijd goed om klassieke schriftuitleg te lezen. En wat blijkt: deze verzet zich unaniem tegen het idee van de twijfelende Johannes.
Vraag het Jezus zelf maar
Ten eerste: door Johannes te laten twijfelen, maak je hem tot wat Jezus expliciet weerspreekt – je maakt hem tot een riet in de wind (11,7). Ten tweede: hoezo is in het denken van Johannes de zachtmoedigheid en de offergang van Jezus afwezig? Hij wijst Hem toch aan als Lam van God (Joh. 1,29)? Ten derde: Johannes is vervuld van de Geest, van de moederschoot af (Luc. 1,15). Kortom, naar oud besef past de twijfel niet in het plaatje dat de Schrift van Johannes schetst. Hij is een robuuste heilige, en we moeten hem niet net zo wankelmoedig maken als wijzelf zijn.
Maar waarom laat hij dan de vraag stellen: ‘Bent U het die komen zou?’ Dat doet hij niet voor zichzelf, maar voor zijn leerlingen. Johannes’ dood kan ieder moment komen. En daarna? Moet er dan een treurige sekte van Johannisten ontstaan? Voortdurend bezig met de Messias die bijna komt – en toch nooit een gezicht krijgt? Bekend is dat veel van Johannes’ leerlingen overgingen naar Jezus. Maar blijkbaar niet allemaal. Johannes’ motto was: ‘Hij moet groeien, ik moet minderworden’ (Joh. 3,30). Dat was nog niet helemaal voltooid. Nog steeds keken veel van zijn leerlingen de sympathiserende kat uit de boom. Voor hen laat Johannes de vraag stellen. In de trant van: vraag het Hemzelf maar. Ga met je twijfel naar Hem toe. Als de leerlingen terugkomen, is Johannes misschien al onthoofd. Maar dan hebben ze in elk geval een adres waar ze naartoe kunnen. Als wij met onze twijfel een identificatiefiguur zoeken, moeten we eerder bij de leerlingen van Johannes zijn dan bij hemzelf. Aldus ongeveer de oude consensus.
Horen en zien: wonderen
Wat valt er te horen en te zien rondom Jezus (11,4)? Wonderen, herinnerend aan onder andere Jesaja 35,5-6. Ze rakelen messiaanse dromen op. Ook noemt Jezus ‘mensen die onrein zijn door een huidziekte en worden gereinigd’, en ‘doden die worden opgewekt’. Dat herinnert aan de paniekreactie van de koning, toen de melaatse Naäman zijn opwachting maakte: ‘Ben ik soms God, dat ik kan beschikken over leven of dood?’ (2 Kon. 5,7). Ja, daarvoor moet je God zijn. Impliciet zegt Jezus hier veel over zichzelf.
Wonderen als bewijzen van Jezus’ goddelijkheid: kunnen we daar wat mee? Van Mohammed is vrijwel geen wonder bekend. Het wonder speelt geen rol in de geloofwaardigheid van zijn religie. Wellicht nemen zijn eclatante militaire successen die plek in. Bij Jezus dus wel. Ook als we geloven dat wonderen mogelijk zijn, nee, juist dán is het probleem: waarom zien wíj zo weinig wonderen of wonderlijks? Het leven gaat zijn dode gang, de wetmatigheden trekken ons mee. Laten we bidden: ‘Hernieuw de tekenen, herhaal de wonderen’ (Sirach 36,6). Het hoeft niet allemaal groots. Kleingeld is ook goed, Heer: mensen die opstaan uit hun lamlendigheid, onreine zielen die schoon worden. Een wondertje in m’n eigen verdorde leven. Een kerkelijke wederopstanding. Zelfs dan kun je nog altijd aanstoot nemen aan Jezus (11,6). Hij is en blijft de Gekruisigde, almachtig onder de schijn van het tegendeel. Maar zalig ben je als je het met Hem waagt. Zalig ben je, als je je diepste dromen en verlangens niet wegredeneert, maar laat opbloeien met het oog op Hem.
Heilige weg
Zijn de leerlingen van Johannes uiteindelijk over de streep getrokken of niet? En laten wij ons in deze Adventstijd over de streep trekken? Zijt Gij het die komen zou, of…? De leerlingen zijn helemaal naar Jezus gekomen. Maar Jezus heeft een langere weg afgelegd, lichtjaren verder gereisd dan de meest zoekende mens. Zijn komst – Advent – naar ons is het geheim van ons zoeken. Jesaja spreekt ook over de ‘Heilige weg’, door God gebaand (35,8). Dat beeld omvat onze komst én die van God. Zo komt het tot een ontmoeting, waarna we samen verder reizen door de woestijn. We kunnen wel bang zijn voor leeuwen en beren op de weg, maar de profeet stelt ons gerust. ‘Leeuwen zullen daar niet komen, een roofdier is er niet te vinden’ (35,9). Ga maar, ga met God, ga met Jezus.
Deze exegese is opgesteld door Wouter van Voorst.